Abstract: Over de paradoxale vertaalsituatie van de ondertitelaar. Aan de ene kant biedt de interactie met het visuele materiaal boeiende vertaalmogelijkheden, anderzijds werkt het keurslijf van de beeldafhankelijkheid soms erg beperkend.
De ondertitelaar wordt vaak beschouwd als vertaler. Dat is een misvatting. Deze misvatting is een van de oorzaken van de slechte reputatie van de ondertitel (...).
Toch zijn er redenen om een ondertitelaar niet in eerste instantie als vertaler te beschouwen. (...) Ondertitelen, zo zou je ook kunnen stellen, is meer dan vertalen. (Stroo 1997: 31)
Dit citaat uit een bijdrage in een van de vorige Filter-nummers lijkt me, onder meer vanwege de thematische verwantschap met de opzet van dit artikel, een interessant uitgangspunt. Die enkele zinnen bevatten namelijk, via de vergelijking met de ondertitelaar, enkele nauwelijks impliciete beoordelingen van de vertalersactiviteit:
‒ een ondertitelaar heeft er alle belang bij zich te onderscheiden van het beroep dat gemeenzaam ‘vertaler’ wordt genoemd;
‒ de slechte reputatie van de ondertitelaar is een gevolg van de onterechte vergelijking met de vertaler;
‒ vertalen is slechts een beperkte activiteit; ondertitelen omvat ook vertalen, maar houdt tegelijkertijd veel méér in.
De onderliggende presuppositie in deze gedachtegang is dat vertalen een exclusief linguïstische aangelegenheid is. Een vertaler zorgt voor een puur talige omzetting: taalelementen van taal A worden omgezet in taalelementen van taal B. Die transpositie is geen creatieve, maar in het beste geval een re-creatieve handeling, omdat ze wordt uitgevoerd met behulp van bestaand materiaal zoals woordenboeken en terminologielijsten. Ondertitelen daarentegen onderscheidt zich van vertalen doordat het rekening dient te houden met verschillende niet-talige restricties, hoofdzakelijk technische parameters, en taken omvat ‘die op z’n hoogst slechts zijdelings met vertalen te maken hebben’ (Stroo 1997: 32).
Gradueel verschil
Het beeld van de vertaler dat hier geïmpliceerd wordt, stemt in vele gevallen niet (meer) overeen met de werkelijkheid. Met name het afgelopen decennium is de vertaalwetenschap zich meer en meer gaan toeleggen op brede communicatieve benaderingen van het fenomeen vertalen. Het talige omzettingsproces van de vertaalactiviteit wordt aangevuld met, in sommige gevallen zelfs bepaald door contextuele en zelfs buiten tekstuele omstandigheden (cf. o.a. Van Doorslaer 1994). De vertaler is dan ook in bijna alle gevallen noodzakelijkerwijze een pragmaticus geworden. Wie een technische tekst vertaalt, past die inhoudelijk aan aan zijn doelpubliek (dat misschien meer of minder technisch onderlegd is dan de lezers van de oorspronkelijke brontekst). Wie een cultureel essay vertaalt, houdt eventueel rekening met de andere gevoeligheden in de nieuwe culturele setting. Wie reclameboodschappen vertaalt, weet dat connotaties van woorden en beelden in de ene cultuur volledig anders ervaren (kunnen) worden dan in de andere. Zelfs bij het vertalen van literaire teksten, de vertaalpraktijk waarbij traditioneel wellicht het meest vertaald wordt ‘wat er staat’, is het meer en meer gemeengoed geworden om ‘bewerkende’ procédés zoals explicitering toe te passen. In al deze gevallen wordt een tekst niet alleen ‘vertaald’ (in de enge betekenis van het woord), maar ook ‘gepragmatiseerd’, dat wil zeggen aangepast aan gedeeltelijk tekstexterne omstandigheden. Vanuit dit perspectief vervaagt het onderscheid tussen ‘vertalen’ en ‘bewerken’. Elke nieuwe tekst (en een vertaling is altijd een nieuwe tekst) voegt toe en laat weg, al dan niet bewust. Een vertaling is bijgevolg altijd ook een bewerking. Het verschil tussen beide termen is niet essentieel, maar slechts gradueel.1
Zo bekeken is het dan ook helemaal geen misvatting om de ondertitelaar als vertaler te beschouwen. Net als vertalers moeten ook ondertitelaars rekening houden met restricties en specifieke omstandigheden. Vertalers, ondertitelaars en copywriters beoefenen allemaal een activiteit die de doorlaatbaarheid van de grenzen tussen vertalen en schrijven aantoont. Voor mij is er dus geen twijfel mogelijk: ook een ondertitelaar is een vertaler, maar de genoemde specifieke omstandigheden kunnen zijn vertaalsituatie wel erg paradoxaal maken. Aan de ene kant biedt de interactie met het visuele materiaal boeiende vertaalmogelijkheden, anderzijds werkt het keurslijf van de beeldafhankelijkheid soms erg beperkend.
Taalkundige desintegratie?
Op institutioneel niveau is er, in ieder geval in het Nederlandse taalgebied, wel een belangrijk verschil tussen ‘boekvertalen’ en ondertitelen, en dat verschil zit hem in de structuurverschillen tussen de televisie- en de boekenwereld in Nederland en Vlaanderen. Met name in het afgelopen decennium is de concentratietendens in de uitgeverswereld toegenomen. Kleinere uitgeverijtjes zijn niet meer levensvatbaar en worden opgeslokt door grote uitgeverijen ‒ concerns, die zich zowat allemaal in Nederland bevinden. Als gevolg hiervan is ook voor Vlaamse auteurs en vertalers de Nederlandse taalkundige norm richtinggevend.
In de televisiewereld is dat veel minder het geval. De Vlaamse openbare omroep BRTN heeft decennialang geprobeerd een voortrekkersrol te spelen bij de verspreiding van het Algemeen Nederlands in Vlaanderen, maar sedert de komst, in 1989, en het succes van de commerciële omroep VTM is die ‘idealistische’ roeping meer en meer in de verdrukking geraakt.2 Ook bij de publieke omroep tiert nu welig het regionalistisch gekleurd taalgebruik in allerlei soaps en spelprogramma’s. Niet alleen is de tolerantie voor regionale taal toegenomen, maar tegelijkertijd is er een vervreemding opgetreden van de Nederlandse norm. Door zijn toegenomen zelfbewustzijn accepteert de Vlaming minder makkelijk dan tien jaar geleden een Hollands accent. Waar mogelijk worden Nederlandse correspondenten in het buitenland vervangen door Vlaamse collega’s, en terwijl in de jaren tachtig NOS en BRTN wel eens samenwerkten voor bijvoorbeeld de verslaggeving van een wereldkampioenschap voetbal, gebeurt dat nu niet meer. Uiteraard zijn voor die ‘verdubbeling’ heel wat meer middelen nodig, maar blijkbaar is het financiële argument in dit geval ondergeschikt aan het gevoel voor culturele eigenwaarde. Hoe paradoxaal ook, de commerciële redenen die in de boekenwereld indirect leiden tot een grotere taalunie, zijn in de (wellicht nog meer gecommercialiseerde) tv-wereld niet krachtig genoeg om de taalkundige desintegratie van Noord en Zuid tegen te gaan.3 Dat blijkt onder meer ook in de wereld van het ondertitelen en het dubben. Waar vroeger zowat alle geïmporteerde kinderprogramma’s één keer voor het hele Nederlandse taalgebied werden bewerkt, komt het nu steeds meer voor dat er twee verschillende versies worden gemaakt: één voor Nederland en één voor Vlaanderen. De vertaler hoeft daardoor niet meer te zoeken naar vertaaloplossingen die in het hele Nederlandse taalgebied gebruikelijk zijn (voor zover een Noord-Nederlandse vertaler daar al rekening mee hield) en kan het socio-cultureel eigene van de doeltalige variant nog meer beklemtonen.
Enkele voorbeelden uit de twee vertalingen van Toy Story (cf. Hermans 1997: 40-41).4
Say goodbye to the wife and Tater Tots.
Zeg je vrouw en piepers maar gedag. (NL)
Zeg maar dag tegen vrouw en kindjes. (VL)
Well, good riddance you loony!
Opgeruimd staat netjes, mafkees. (NL)
Salut en de kost! (VL)
Restricties
Het vak van ondertitelaar kenmerkt zich, zoals gezegd, door een aantal duidelijke restricties: de leessnelheid van een deel van het publiek (geconcretiseerd in de befaamde zes-secondenregel voor een ondertitel van twee regels), de synchroniciteit (nog veel belangrijker voor dubbing dan voor ondertiteling) en de lay-out staan in de prioriteitenlijst van een ondertitelaar vaak hoger dan ‘klassieke’ vertaalproblemen zoals syntaxis, stijl en vocabulaire (zie Delabastita 1990: 99). Juist die beperkingen maken dat de ondertitelaar inderdaad zeer inventief en flexibel te werk moet gaan. De zes-secondenregel confronteert de ondertitelaar met het tempoverschil tussen mondeling en schriftelijk taalgebruik: in zes seconden wordt meestal veel meer gezegd dan wat er op twee schamele regels past. De oplossing heet tekstcompressie. Terwijl een vertaler van een gedrukte tekst soms (al dan niet expliciterend) iets toe kan voegen aan de oorspronkelijke tekst, zoekt de ondertitelaar veelal naar mogelijkheden om weg te laten en met zo weinig mogelijk woorden (of zelfs tekens) verstaanbaarheid te bereiken. Economisering van het taalgebruik, zo zou je het ook kunnen noemen. Terwijl in het gesproken taalgebruik heel vaak geëxpliciteerd wordt, probeert de ondertitelaar elke vorm van redundantie of overlapping te vermijden. De technieken van weglating en inkorting kunnen op ontzettend veel manieren toegepast worden. Een eigennaam bijvoorbeeld kan een in gesproken taal vaak gebruikte omschrijving als ‘de zoon van...’,‘de buurvrouw van...’, vervangen, maar kan ook weggelaten worden als uit het voorafgaande, uit de context of zelfs uit de beelden duidelijk blijkt wie bedoeld wordt. Dezelfde procédés worden gehanteerd bij herhalingen, bij opsommingen, en ook bij korte zinsinleidingen van het type ‘ik denk dat’, ‘ik geloof dat’, ‘naar mijn mening’.
Een andere uitdaging van het ondertitelen is gelegen in de interactie met het beeld. Omdat één onderdeel van de communicatie met de kijker, het beeld, altijd bewaard blijft, is het soms erg problematisch om het tweede onderdeel, de tekst, daar coherent bij aan te laten sluiten. De vertaalstap van de cultuurovergang wordt bemoeilijkt doordat de broncultuur visueel en soms ook auditief aanwezig blijft. Een mooie illustratie daarvan zag ik onlangs bij een Disney-tekenfilm over baseball, waarin de hele tijd gegoocheld werd met termen uit de baseball wereld. Voor het oorspronkelijke Amerikaanse doelpubliek is dat een bekend terrein, maar in Europa is baseball of honkbal een erg marginale sport. De begeleidende baseballbeelden maakten een bewerking naar bijvoorbeeld een voetbalcontext onmogelijk, maar de corresponderende honkbaltermen in de Nederlandse ondertitels werkten uitermate vervreemdend. De Nederlandstalige kijkers (vooral kinderen) werden niet alleen in het beeld, maar ook in de bijhorende Nederlandse tekst geconfronteerd met een voor hen vreemd cultureem en een vreemde terminologie.
In sommige gevallen wordt wél gekozen voor een naturaliserende vorm van vertalen. In een Tex Avery-cartoon werd vijf minuten lang een verhaal verteld dat aan elkaar hing van woordspelingen en spreekwoorden. Het beeldrijke taalgebruik werd ondersteund door de letterlijke uitbeelding ervan: als er sprake was van it’s raining cats and dogs, zag je katten en honden uit de hemel neervallen. Een hele opgave voor de vertaler natuurlijk. Aan de ene kant werd hij ontzettend beperkt door de ongewone beelden, aan de andere kant kon hij zijn fantasie de vrije loop laten om uitdrukkingen in het Nederlands te verzinnen die zo nauw mogelijk aansloten bij die beelden. In zo’n geval heeft de oorspronkelijke brontekst nauwelijks nog een functie en is het beeldmateriaal het ‘origineel’ waarop de vertaler zich baseert.
Natuurlijk zijn er nog veel meer voorbeelden te halen uit Amerikaanse feuilletons (type The Nanny). De humor in die series is vaak gebaseerd op de Amerikaanse actualiteit die de modale Amerikaanse kijker onmiddellijk herkent. In de grap wordt verwezen naar een of andere in Amerika beroemde maar in Europa veelal onbekende sport- of tv-ster. De vertaler kiest dan vaak voor een sterk bewerkende ondertiteling, wat wel eens vloekt met wat de kijker hoort en ziet. Maar die is inmiddels gewend aan die manifeste inconsequentie tussen geschreven woord enerzijds en gesproken woord en beeld anderzijds. Misschien een ontnuchterende vaststelling voor de ondertitelaar: hij heeft zijn werk als het ware gemaakt bij de gratie van de kijker, die permanent in staat is om hem te controleren.
Pragmatisch denken
Uit wat voorafgaat blijkt dat vertalen voor televisie een bijzonder functionalistische vorm van vertalen is. En dan ging het alleen nog maar over de ondertiteling van films en feuilletons, waarbij meestal geen sprake is van extreme tijdsdruk. Bij actualiteitenprogramma’s is dat wel het geval. Hier is de vertaling totaal ondergeschikt aan het doel en het effect van de communicatie. Dat blijkt al uit het feit dat voor dit type vertaling geen gediplomeerde vertalers worden ingezet, maar dat de journalist zelf (of wie toevallig in de buurt is en nog even tijd heeft) de vertaling voor zijn rekening neemt.
Een concreet en waarheidsgetrouw voorbeeld. Een journalist krijgt opdracht om een verslag van maximaal anderhalve minuut te maken voor het journaal. Natuurlijk moet zijn reportage behalve informatief ook nog visueel interessant zijn en moet er wat afwisseling in zitten. Het is voor moderne televisie volstrekt onaanvaardbaar als een journalist een radiotekst maakt en daar wat (al dan niet toevallig) relevante beelden opkleeft. Evenmin kan hij in zijn korte item iemand een minuut lang laten praten, ook al lijkt dat noodzakelijk voor de ontwikkeling van de gedachtegang. Zijn verhaal wordt pas voor televisie interessant wanneer hij het illustreert en lardeert met een paar korte interviewstukjes, in tv-jargon kort en krachtig quotes genoemd. En die quotes worden geselecteerd op basis van inhoud én lengte. Het zijn dan ook niet altijd de interessantste stukken interview die in de reportage worden opgenomen. Als de journalist al één minuut en vijftien seconden heeft gemonteerd, kan hij die prima quote van dertig seconden, op straffe van een conflict met zijn hoofdredacteur, er niet meer aanplakken, en wordt het interessante stuk interview omwille van de tijd maar terzijde geschoven. Relevantie is op dat moment niet meer het belangrijkste criterium voor de selectie van een quote. Dat de afgeleide functie, de vertaling van die quote, op een vergelijkbare manier wordt behandeld, ligt dan voor de hand.
De suprematie van het extreme pragmatische denken kan zelfs ook tot misbruik, tot ontsporingen leiden. Ik heb dit jaar tijdens de Tour de France van dichtbij mogen meemaken hoe bij de publieke omroep het dagelijkse half uur durende Tourjournaal werd gemaakt. Dit programma komt onder bijzonder hectische omstandigheden tot stand, niet in de laatste plaats omdat het afhankelijk is van informatie en beelden die uit Frankrijk worden doorgestraald. Bovendien beschikt de brtn voor dat programma, gemeten naar internationale maatstaven, over ontzettend weinig mensen en middelen. Vrijwel elke uitzending betekent een race tegen de klok om alle reportages uitzendklaar te krijgen. Het is onvermijdelijk dat er dan een hiërarchie wordt opgesteld van zaken die absoluut noodzakelijk zijn om überhaupt een uitzending te krijgen tot’ details’ die snel als tussendoortje worden afgehandeld. Jammer genoeg hoort het vertaal werk vrijwel zonder uitzondering thuis in die laatste categorie. Op een dag werd een half uurtje voor de start van het programma nog een interview met de Italiaanse ritwinnaar doorgestraald. Het Italiaans van de redactieleden was niet toereikend om de harde taalrealiteit van de Ronde van Frankrijk te bedwingen. De renner sprak geen standaard-Italiaans en bovendien zijn de externe omstandigheden na een prangende sprint of een bergetappe in de Tour niet bevorderlijk voor de verstaanbaarheid: meteen na de aankomst, nog nauwelijks bekomen van de inspanning en nog hijgend en narochelend, kreeg die jongeman een microfoon onder zijn neus geduwd met de vraag een uitgekiende analyse van het koersverloop te geven. De klanken die dat opleverde zorgden voor lichte paniek op de sportredactie. Op zo’n moment wordt het pragmatisme ten top gedreven en moet elke taalkundige overweging wijken voor één heilig principe: deze beelden moeten binnen een half uur de lucht in! De oplossing luidt: contextueel denken en de manipulatiemarge oprekken. Wie het verloop van de etappe heeft gezien en weet wat er gebeurd is, weet eigenlijk ook wel zo ongeveer wat die man zal denken en vertellen. De functionaliteit van de vertaalopdracht heeft hier tot gevolg dat de renner zegt wat de redacteur weet.
Overigens is deze manier van werken niet representatief voor het hele Tourjournaal, een programma dat alom geloofd wordt om zijn journalistieke kwaliteiten. Maar de plaats van het vertalen erin is wel onrustwekkend te noemen. Het voorbeeld toont aan hoezeer vertaling en ondertiteling dienstbaar kunnen worden gemaakt aan de almacht van een groot medium. De soms vruchtbare interactie van het vertalen met een beeldmedium verwordt in andere gevallen tot een naakte afhankelijkheidsrelatie.
Noten
1 Dit inzicht zou ook doorgetrokken kunnen worden naar de traditionele hiërarchie waarin de auteur als scheppende en de vertaler als reproducerende figuur worden voorgesteld. Het onderscheid tussen auteur en vertaler is echter helemaal niet zo vanzelfsprekend: een vertaler vormt één concrete bestaande tekst op basis van taalkundige, tekstuele, contextuele en buitentekstuele kennis om tot een nieuwe tekst. Een auteur maakt ook een nieuwe tekst, die evenzeer, hoewel misschien minder aanwijsbaar, geënt is op (een combinatie van) bestaande inzichten en concepten, stijlkeuzes, thema’s enz. De intellectuele maagdelijkheid van de auteur die, reikhalzend uitkijkend naar het Grote Inspiratiemoment, voor een wit blad of een leeg beeldscherm plaatsneemt, is niet meer dan een geromantiseerde voorstelling van de werkelijkheid. Schrijven is zoeken, zwoegen, schrappen, opnieuw beginnen en bijvijlen, net als vertalen. Het verschil tussen auteur en vertaler kan daarom ook eerder gradueel dan essentieel worden genoemd.
2 Binnenkort wordt de BRTN overigens omgedoopt tot VRT (Vlaamse Radio en Televisie), een beslissing die door nogal wat medewerkers van de openbare omroep zelf als jammerlijk provincialistisch ervaren wordt.
3 Hoewel ook in de boekenwereld natuurlijk belangrijke nuances aan te brengen zijn. Zo wordt het van een aantal ‘gevestigde’ Vlaamse auteurs door Noord-Nederlandse uitgeverijen geaccepteerd en zelfs gewaardeerd dat zij om literaire redenen de Vlaamse taaleigenheid thematiseren. Beste voorbeelden zijn hier wellicht Hugo Claus, Tom Lanaye en Leo Pleysier.
4 Verschillende voorbeelden in dit artikel, met name i.v.m. de technieken van weglating en inkorting, heb ik ontleend aan Hermans 1997.
Bibliografie
Delabastita, Dirk. 1990. “Translation and the Mass Media’, in: Susan Bassnett & André Lefevere (ed.). Translation, History and Culture. London/New York: Pinier, p. 97-109.
Doorslaer, Luc van. 1994. ‘Buiientekstuele aspecten van (on)vertaalbaarheid’, in: Raymond van den Broeck (red.). Bouwen aan Babel. Zes opstellen over onvertaalbaarheid. Antwerpen/Harmelen: Faniom, p. 69-87.
Hermans, Heidi. 1997. ‘Met andere woorden. De vertaal-technische aspecten van ondertiteling en dubbing.’ Ongepubliceerde eindverhandeling voor de opleiding Audiovisuele Assistentie, Erasmushogeschool-rits, Brussel.
Stroo, Bert. 1997. ‘Filmvertaler of filmverteller?’, Filter 4:2, p. 31-35.