Ruben Verhasselt: Vertalen tegen het stereotype    51-57

Philip Hartzuiker

Abstract: Gesprek met de vertaler van de Hebreeuwse auteurs Meir Shalev, Yaakov Shabtai en Sammy Michael.

 

‘Vraag me niet hoe ik vertaal’, waarschuwt Ruben Verhasselt, ‘ik doe maar wat. Vertalen is een ambacht, geen wetenschap. Ik moet op mijn intuïtie vertrouwen. Bij een vreemd woord, een moeilijke passage, een gewrongen constructie gaat er een rood lampje branden. Op zo’n moment moet ik ingrijpen. Dat is techniek, dat is een vaardigheid, maar het draait daarnaast om een gevoel, om intuïtie. Dat wil ik niet te veel uitleggen.’

De vertaler laat een boekje zien dat hij heeft bijgehouden in de jaren dat hij in Israël heeft gewoond. ‘Het Hebreeuws van alledag, van de straat, bijvoorbeeld een plantennaam die uit het Arabisch is overgenomen, dat staat niet in het officiële woordenboek ‒ omdat het Arabisch is. Het stikt van de buiten-Hebreeuwse invloeden: Arabisch, Duits, Engels, Russisch ook. Hier: viddoe hariga, letterlijk betekent dat: “de verificatie van doding”, een eufemisme voor het afmaken van een “terrorist”. Echte newspeak.’

Een vertaler uit het Hebreeuws kampt met een probleem. Verhasselt: ‘Voor een goede lexicograaf ligt er een goudmijn. Er is één gangbaar woordenboek in Israël, zeg maar de Van Dale, maar daar staat werkelijk helemaal niets in. Ik gebruik het wel, ik moet wel, maar veel woorden zijn totaal niet gangbaar. In Israël is tot op de dag van vandaag een heuse “woordenfabriek”, die Hebreeuwse equivalenten bedenkt voor woorden als antwoordapparaat. Niemand gebruikt die woorden ‒ antwoordapparaat blijft “elektronische secretaresse” ‒ maar ze staan wel in dat woordenboek. Als schrijver wordt je geacht om het standaard-Hebreeuws te gebruiken. In de jaren zeventig en tachtig heeft de schrijver Dan Ben-Amots, die helaas nog niet in het Nederlands is vertaald, twee slang-woordenboeken samengesteld. Die zijn nu allang weer verouderd, maar het was een noodzakelijke aanvulling.’ 

Hebreeuws ‒ of Ivriet, zoals het moderne Hebreeuws ook heet ‒ is een taal met een gespleten geschiedenis. Tot het einde van de negentiende eeuw was Hebreeuws een dode taal. Volgens de mythe vond de Russische jood Ben Jehoeda de taal opnieuw uit. Deze man wordt tegenwoordig wel ‘de woordfabriek’ genoemd, omdat hij allerlei nieuwe woorden bedacht. Hebreeuws raakte opnieuw in gebruik als schrijftaal. Al in 1908 werd op een conferentie in Czernowitz besloten, dat het Hebreeuws voortaan de joodse taal zou zijn. Jiddisch, toen de joodse omgangstaal, was voortaan een joodse taal. Jiddisch wordt nu nauwelijks nog gesproken. Het moderne Hebreeuws is de taal van de Israëlische literatuur van vandaag.

Vertalen lijkt een natuurlijk gegeven voor Verhasselt. ‘Persoonlijk vind ik dat een vertaler niet té dicht op de oorspronkelijk tekst moet kleven. Zeker vanuit het Hebreeuws levert dat gekunsteld en stijf Nederlands op. Het Nederlands werkt bijvoorbeeld veel met uitdrukkingen, spreekwoorden; het Hebreeuws helemaal niet. Bij het vertalen moet je in het geval dat je zo’n uitdrukking kan gebruiken, dat niet laten. Ik hoef niet per se een Nederlandse literaire tekst te creëren, dat is niet het eerste vereiste. De schrijver is de kunstenaar, het is zijn werk. Ik doe hem alleen maar na.’

Je hebt onlangs zelf een verhaal gepubliceerd.
‘Ik wilde in dat verhaal de hele seksuele moraal van Israël de grond inboren, die is verschrikkelijk, racistisch vooral. Maar er is niemand die dat oppikt. Arnon Grunberg schreef weliswaar een soort recensie in NRC Handelsblad, maar dat was geleuter. Hij schreef dat hijzelf van plan was om de ervaringen van een Duitse voetballer in Israël op papier te zetten. Dus ik dacht: ik word hier verdomme met een Duitse voetballer vergeleken! Hij ging totaal niet in op wat ik wilde zeggen.’

Lees je hedendaagse Nederlandse literatuur?
‘Ken je De voeten van Abdullah van Hafid Bouazza? Meesterlijk, dat vond ik echt een verrassing. Ik las die eerste bladzij en ik dacht een paar keer: wat staat dáár nou? Zijn taalbeheersing is fenomenaal, heel knap ‒ maar het is ook een erg goed boek.’

Verhasselt moet lachen als ik hem vraag of een vertaler een kluizenaar is. ‘Misschien, ja. Ik vind dat eenzame wel prettig. Ik hou niet zo van samenwerken. Ik kan wel jaloers zijn op die twee vertaalsters van De naam van de Roos van Umberto Eco, die samen dat hele boek hebben gedaan. Maar ik heb les gegeven op de universiteit, en die beroemde interactie met studenten, die was er wel, maar ik vind vertalen veel spannender. Ik hou er niet van om op m’n vingers gekeken te worden.

Ik maak een vertaling eigenlijk op een doodordinaire manier. Ik krijg een boek, ik kijk er eens goed naar en ga aan de slag. Dingen die ik niet weet komen tijdens het vertalen wel. Ik ben nu bezig met een boek van Yehoshua, dat in het Nederlands waarschijnlijk Open Hart gaat heten. In de eerste zin komt een “gewassen verpleegster” voor. Ik had geen idee wat dat kon beteken. Toen ben ik naar iemand toegestapt die O.K.-assistente is. Die vertelde dat dat “de instrumenterende” is, “die steriel staat”. Dat wil zeggen: de verpleegster die de instrumenten aangeeft. Die moet steriel zijn. Je moet in zo’n geval niet schromen om hulp te vragen.

Het leuke van vertalen zit ‘m juist in dat soort dingen. Bij Shalev stuitte ik op een woordgrapje, waarbij hij drie keer hetzelfde woord gebruikte, maar dan één letter veranderde. Het betekende zoiets als “reuzen, brekebenen, doodgeboren kindjes”. Ik heb toen “reuzen, kneuzen, wassen neuzen” bedacht. Dat soort kleine dingen maken vertalen echt leuk.’

Kan iemand die een taal niet zowel actief als passief tot in de puntjes beheerst, een vertaling maken?
‘Ik heb een vertaling gemaakt van een essaybundel van Meir Shalev. Daar stonden ontzettend veel citaten in van Engelse en Duitse schrijvers, allemaal in Hebreeuwse vertaling. In die vertalingen stonden enorme blunders. Shalev citeert bijvoorbeeld Thomas Hardy. In het Hebreeuws stond er: “de veranderende sparren/ en de opkomende kikkers”. De sparren bleken varens en de kikkers waren mist, fogs in plaats van frogs. Ik heb veel van die citaten in het Duits en het Engels zelf vertaald. Maar ik ging toen ineens ontzettend twijfelen: klopt dit wel, staat het er wel zo. Ik vind het knap als je dat kan, zoals Peter Verstegen dat heeft gedaan met Rilke en Baudelaire. Maar voor mij is het van belang dat ik me in een taal kan onderdompelen, dat ik de finesses ken. Dan kan ik pas een volwaardige vertaling maken.’

Heb je voorbeelden als vertaler?
‘Nee, niet echt. Er zijn weinig mensen die uit het Hebreeuws vertalen. De vertalingen van mijn collega’s lees ik nooit. Ik ben wel benieuwd naar de eerste vertaling van Russische roman van Meir Shalev, omdat ik dat boek opnieuw heb vertaald. Ik vind Gerrit Komrij een exemplarisch vertaler. Die Shakespeare-vertalingen vind ik ongekend goed. Het is ongelooflijk wat die man met Nederlands kan. Eigenlijk vind ik dat hij de nieuwe bijbelvertaling moet maken.’

Waar streef je naar bij het maken van een vertaling?
‘Je kan het nooit honderd procent goed doen als vertaler. Je kan ontzettend makkelijk een boek verpesten met een slechte vertaling, maar een perfecte vertaling is niet beter dan het origineel. Je kan het alleen maar fout doen. In een goede vertaling valt je niks op. Dat is mijn streven.’

Kan jij leven van het vertalen?
‘Dat lukt. Ik vertaal vrij veel, het gaat me steeds beter af. Mijn uitgever herinnerde me er onlangs aan dat ik over de eerste vertaling die ik voor hem maakte, ongeveer vier maanden deed. Nu doe ik over een langere tekst zo’n twee maanden. Ik krijg het vak beter in m’n vingers. Ik heb één keer getolkt. Toen Sammy Michael in Nederland was voor de promotie van Victoria, weigerde hij Engels te spreken. Ik was toen bij al die interviews zijn tolk. Ik was daarna volkomen tongdood. Dat doe ik nooit meer. Op het moment vertaal ik alleen literatuur. Dat lukt prima. Er is werk genoeg. En er is belangstelling voor die boeken.’

Sinds een jaar of vijf is de belangstelling voor de Israëlische literatuur in Europa en Amerika sprongsgewijs toegenomen. Israël staat sowieso in de belangstelling, maar op uitgeversfront is de interesse opvallend. Een grote rol hierbij speelt The Institute for the Translation of Hebrew Literature, het Israëlische Literair Produktie- en Vertalingenfonds. Nederland is vaak het eerste land dat een Hebreeuws boek koopt. Dan volgt vaak een groep van andere Europese uitgevers. Een uitgever máákt vaak belangstelling, het publiek volgt. Verhasselt: ‘Ik ben erg behoudend op dat vlak, voor mij hoeft al die heisa niet. Een boek moet zichzelf verkopen.’

Voor welke uitgeverijen vertaal je?
‘Voor een beperkt aantal: Vassallucci, Wereldbibliotheek, voor Arena, en Meulenhoff heb ik gedaan. Er zijn niet zoveel uitgevers die Hebreeuwse literatuur op de markt brengen. Vassallucci vooral.

Die hausse heeft ook te maken met het aan de macht komen van Rabin. Daarvoor was het eigenlijk een beetje not done om Israëlische boeken te lezen. Ik merkte een soort opluchting bij mensen toen het vrede leek te worden. In de tijd van de intifada wilde een Nederlandse uitgever een blad aan Israël gaan wijden. Dat ging niet door, dat was niet opportuun.’

En nu dan?
‘Ik vind zelf, dat als Israël morgen Libanon binnenvalt, Shalev nog steeds mooie boeken schrijft. En juist tijdens een oorlog moet er een tegengeluid zijn. Maar in Nederland is het moralisme heel sterk, op een belachelijke manier. Alle Israëli’s zouden verantwoordelijk worden gehouden voor een oorlog in ‒ ik noem maar wat ‒ Libanon. Ik ben er bang voor dat dat nu weer sterker zal worden.’

Op het moment dat ik hem spreek, is Verhasselt net terug uit Tel Aviv, waar hij drie jaar heeft gewoond. Het was er niet meer uit te houden, vertelt hij. ‘Toen ik daar kwam, was de stemming ontzettend optimistisch. Het zou vrede worden, dat leek ook echt zo. Dat merkte je overal. Maar na de moord op Rabin vieren de fascisten feest. Op een muur in Jeruzalem las ik: “Rabin is gepeigerd, maar zijn lijk ligt nog te stinken”. Ik vind dat heel pijnlijk, onverdraaglijk. Ik kon niet meer in dat land wonen. Door die fanatici staat het land aan de rand van de afgrond. Het is extra gepolariseerd, volkomen verpolitiekt. Ik ben zo blij dat ik weer in Nederland woon. Ik werd er misselijk van. Ik denk dat het niet meer goed komt.’

Die politisering van Israël heeft ook zijn weerslag op de literatuur. ‘Als Israëlische schrijvers in de Nederlandse pers geïnterviewd worden, gaat het altijd over politiek, over de sjoa ‒ er wordt door journalisten een beeld in stand gehouden dat er in Israël westerse mensen wonen, de helft van alle Israëli’s zouden kampoverlevenden of kinderen van kampoverlevenden zijn. Dat is een stereotype. De grote meerderheid van de Israëli’s is kind van ouders uit islamitische landen.’

Hoe is het voor een vertaler om afgesneden te zijn van zijn moedertaal?
‘In Nederland wonen en afgesneden zijn van het Hebreeuws is ook raar. Hoe lang duurt het voordat je het contact met je moedertaal gaat verliezen? Ik bleef natuurlijk elke dag met het Nederlands bezig. En ik kreeg iedere week de Groene Amsterdammer. Nee, het ging niet ten koste van de kwaliteit van mijn vertalingen. Ik hoorde wel een aantal nieuwe woorden toen ik in Nederland terug was. Chipknip was er één. Of paddo’s.’

Maakt het ook uit welke auteur je vertaalt?
‘Natuurlijk. Maar de auteurs die ik ken zijn allemaal leuke mensen. Misschien is het toeval, maar ik ben dol op Yehoshua en op Shalev. Dorit Rabinyan is geweldig. Ze is hartstikke jong, schrijft een boek, dat wordt een hit en dan wordt het vertaald in het Nederlands. Ze liet het trots aan haar grootmoeder zien, ‒ ze beschrijft het leven van haar oma ‒ die kijkt het heel even in, legt het weg en zegt: “Een achterkleinkind wil ik, niet een boek!”

De boeken die ik heb vertaald, liggen me aan het hart. Of door de prachtige taal, zoals bij Shalev, of door de literaire waarde, of het is gewoon een goed verhaal, zoals bij Victoria van Sammy Michael. Memorandum van Shabtai heeft me het meest geraakt. Ik wist dat Goldman, de hoofdpersoon, zelfmoord zou plegen, maar toen ik die passage aan helt vertalen was, zat ik opeens te huilen.

Wat ik echt vreselijk vind, zijn die Israëlische kleine-jongetjesboeken, zoals van David Grossmann. Op de een of andere manier is dat een heel populair genre in Israël, boeken geschreven vanuit het per·spectief van het ontzettend intelligente kleine jongetje. Dat wil ik niet vertalen. Dat weke, vreselijk.’

Heb je een missie als vertaler?
‘Ik heb altijd gevonden dat de Hebreeuwse literatuur heel bijzonder was. Daar was te weinig aandacht voor, zeker tien jaar geleden. Voor Amos Oz, ja. Misschien is dat wel mijn missie, dat die Amos Oz een keer van zijn voetstuk wordt gehaald. Die man is in Israël allang afgebrand. Er is zoveel meer dan Amos Oz. Hij is heel populair in het buitenland, maar dat komt door zijn politieke stellingname. Dat heeft niets met zijn boeken te maken. Daarbij zijn er alweer twee nieuwe generaties. Bij hen heeft de politiek veel minder nadruk. Shalev schrijft wel over politiek in de krant, maar niet in zijn romans. Bij de jongste generatie geldt dat al helemaal niet. Ik vind het belangrijk dat Nederland van het stereotype over Israël afkomt.’

Wat is dat stereotype precies?
‘Er heeft op dat vlak in Europa een omkering plaatsgevonden. Vroeger stond een jood voor laf en gierig. Nu, zelfs in de vroege Israëlische literatuur, bestaat er een beeld van stoere blonde kibbutzniks op een tractor. De sterke jood tegenover de slechte Arabier.

Ook nu nog houden Israëli’s zelf dat stereotype in stand. Shalev protesteerde laatst op de televisie tegen het godsdienstonderwijs in Israël. Hij vond het slecht dat altijd dezelfde stukken uit de Bijbel werden gekozen. Hij noemde ze op. Eéntje liet hij weg. Volgens mij deed hij dat, om de vuile was niet buiten te hangen. Maar elk kind krijgt op school het boek Jozua te lezen. Dat gaat over de verovering van het land, op bevel van God inhakken op andere volkeren, dat is heel gewelddadig.’

En lukt het een vertaler om dat stereotype te veranderen?
‘Nee. Je brengt weer een ander stereotype. Al die schrijvers zijn aardige, vredelievende mensen. Ze staan in het politieke spectrum aan de linkerkant.’

Allemaal?
‘Eentje niet, z’n naam wil ik niet eens noemen. Hij vergeleek Rabin met Pétain. Rabin verdiende de doodstraf omdat hij de joodse zaak zou hebben verraden. Van die man zou ik dus nooit een boek vertalen. Maar zo hou je een nieuw stereotype in stand. Ik vind ook dat journalisten daaraan bijdragen. Als je reportages over Israël leest, begrijp je niet waarom Netanyahu aan de macht is gekomen. Je krijgt het idee dat iedere Israëli vrede wil. Het rare is, je ziet die tweedeling ook in Israël. Ik moet de eerste kunstenaar nog tegenkomen die Likud stemt. Op Likudbijeenkomsten wordt dan ook geschreeuwd: dood aan de pers, dood aan de journalisten. Dat is natuurlijk niet uitnodigend voor een schrijver. De scheiding is heel sterk. Eén deel van de bevolking demonstreert voor de vrede, en het andere deel staat letterlijk met stokken op hen in te slaan. Het punt is, dat de scheiding links-rechts in Israël niet echt bestaat. Het is meer de vredesbeweging of de kant die zegt: het hele land is van ons. Joodse waarden, daar moet je voor stemmen. Netanyahu heeft ze alle vier genoemd: het land, het volk, de staat en het leger. In het oorlogskamp zitten relatief veel orthodoxen. Hoe orthodoxer je bent, hoe minder het is geoorloofd om literatuur te lezen. Voor hen is alleen religieuze literatuur toegestaan.’

Draag jij niet bij aan het in stand houden van het stereotype, door boeken om politieke redenen niet te vertalen?
‘Ja.’

Waar ben je op dit moment mee bezig?
‘Ik vertaal nu het laatste boek van Yehoshua. En ik ga het tweede boek van Shabtai doen. Slotakkoord gaat dat heten. En er komt misschien een boek van een Israëlische journaliste die in Gaza woont. Dat laat het dagelijks leven zien van de Palestijnen in Gaza. Wat doe je, als je in Gaza woont en je wil je familie in Jericho opzoeken? Als dat boek zou verschijnen, dát zou stereotypen veranderen zijn.’

Het gesprek met Ruben Verhasselt vond plaats op 27 maart van dit jaar te Leiden. Zijn verhaal ‘Tor in Tel Aviv’ verscheen in de bundel Macho’s en prinsessen (Vassallucci 1996), samengesteld door Mirjam Rotenstreich.