Pym, Anthony, Translation and Text Transfer. An Essay on the Principles of Intercultural Communication. Frankfurt am Main etc.: Peter Lang, 1992. 228 p. ISBN 3-631-44995-X
De lezer van Translation and Text Transfer wordt vanaf de eerste pagina met zijn neus op het feit gedrukt dat Anthony Pym een Australiër is: bij het openslaan van het boek valt je blik onmiddellijk op een foto van de harige hand van de auteur naast de afdruk van die van een heel wat tengerder uitgevallen aboriginal op een rotswand in West-Australië. Na deze visuele kennismaking met (een deel van) de auteur verschaft de inleiding nader bewijsmateriaal voor de relevantie van diens herkomst. Zo stelt Pym dat het feit dat hij afkomstig is uit een perifere cultuur, die gebukt gaat onder de ‘tyranny of distance’ van doorslaggevend belang is geweest voor de keuze van de invalshoek van zijn boek: vertalen als interculturele activiteit, die gegrondvest is op een materiële basis. Belangrijker dan de ideologische keuze waartoe de geografische ligging van Australië de auteur geïnspireerd heeft, zijn de consequenties van dit isolement op vertaalwetenschappelijk vlak. Het essay is een bewerking van Pyms dissertatie uit 1980, die tot stand is gekomen op grote ‒ letterlijke en figuurlijke ‒ afstand van ander vertaalwetenschappelijk onderzoek. Hoewel de auteur getracht heeft dit probleem te ondervangen door het opnemen en invoegen van noten en terzijdes die wel verwijzen naar andere publicaties, blijft het werk dat van een buitenstaander, die daar bovendien niet al te rouwig om lijkt te zijn. Een laatste detail uit het leven van de auteur dat hier niet onvermeld mag blijven, omdat het duidelijke sporen in het boek heeft nagelaten, is het feit dat hij jarenlang als professioneel vertaler en vertaaldocent in Spanje gewerkt heeft. Behalve tot talloze voorbeelden en anekdotes, heeft dit contact met de ‘harde werkelijkheid’ geleid tot een prikkelende, want emanciperende, visie op het beroep van vertaler en de rol die deze beroepsgroep zou moeten spelen in de theorie en de praktijk van het vertalen als interculturele handeling. (Wie van mening is dat ik hier een enigszins badinerende toon aansla raad ik van harte aan Pyms boek te lezen. Zelf spreekt hij van ‘my humble salaried existence’ [15]).
Door hier relatief uitgebreid in te gaan op ‘de mens achter de tekst’ hoop ik bij de lezer van deze recensie hetzelfde gevoel op te wekken als de lezer van Translation and Text Transferop p. 15 bekruipt: heel interessant allemaal, maar nu ter zake! Dat lichte gevoel van wrevel was voor mij een van de constanten bij lezing van het boek. Het genre ‘essay’ rechtvaardigt weliswaar een persoonlijke benadering, maar de grens tussen amusant en irritant is moeilijk te bepalen. Mijn gevoel van vermoeidheid werd ook nog eens gevoed door de zeer fragmentarische presentatie en zeer korte betooglijnen: 84 tussenkoppen op 180 pagina’s tekst gaven me soms het idee dat de film die ik trachtte te volgen wel erg vaak onderbroken werd door reclameboodschappen.
De ondertitel van het boek luidt An Essay on the Principles of Intercultural Communication, en hiermee schaart deze studie zich in de lange reeks publicaties waarin vertalen als een vorm van interculturele communicatie wordt gezien. Het vernieuwende van dit boek is de poging dit standpunt uit te werken aan de hand van het begrip ‘transfer’. Pym sluit hiermee niet aan bij andere vertaalwetenschappelijke richtingen waarin deze term een plaats heeft. Bij hem dient de term in de meest letterlijke, of zoals hij zelf zou zeggen, materiële, zin van het woord opgevat te worden: als de ruimtelijke en temporele verplaatsing van teksten. Verplaatsing gaat vooraf aan vertaling, sterker nog: zonder verplaatsing kan er van vertaling geen sprake zijn. De rechtvaardiging voor het benadrukken van deze materiële basis vindt Pym in de vertaalpraktijk, waarin factoren als tijd en beloning het vertaalproces in hoge mate sturen. Het nut van het transfer-concept voor de vertaalwetenschap is volgens de auteur tweeledig. Enerzijds kan het theorie en praktijk dichter bij elkaar brengen: ‘Dialogue of this kind will hopefully show that even the most abstract concepts of translation also concern very down-to-earth problems like having enough to eat, or indeed knowing what you are eating’ (13) ‒ het tamelijke raadselachtige karakter van het laatste deel van de zin is exemplarisch voor de schrijfstijl. Maar anderzijds zou het kunnen leiden tot een dialoog tussen de vertaalwetenschap en de sociale wetenschappen ‒ waarbij met nadruk gesteld wordt dat deze laatste op het gebied van de interculturele communicatie iets van de vertaalwetenschap zouden kunnen leren.
Met deze dubbele doelstelling in het vaandel benadert Pym de relatie tussen verplaatsing en vertaling vanuit twee perspectieven: vertaling als representatie van èn als reactie op verplaatsing. Binnen het eerste perspectief (uitgewerkt in hoofdstuk 24) staat de tekst centraal, en wordt onderzocht in hoeverre het begrip ‘transfer’ een nieuw licht werpt op zaken die binnen de traditionele vertaalwetenschappelijke benaderingen niet of op onbevredigende wijze aan bod komen. Binnen het tweede perspectief (hoofdstuk 5-6) staat juist de context centraal, en wordt de link met de sociale wetenschappen gelegd door middel van het beschrijven van verplaatsing als een intercultureel fenomeen. Tot slot worden de consequenties hiervan voor de beroepsgroep (hoofdstuk 7) en de theorievorming (hoofdstuk 8) behandeld. Zijn begrippenkader ontleent Pym aan de negentiendeeeuwse politieke economie (Ricardo en Marx) en radicale interpretaties daarvan uit de jaren zeventig (Baudrillard). Dit levert in de hoofdstukken waarin de tekst centraal staat een aardige, want ‒ althans voor mij ‒ nieuwe kijk op verschijnselen als equivalentie, de (discursieve) status van vertalingen en de kwantitatieve verhouding tussen bron- en doeltekst op. Zo definieert Pym equivalentie als ruilwaarde, en stelt hij dat ideale equivalentie niet gezien moet worden als iets dat inherent is aan de relatie tussen bron- en doeltekst, maar juist als een dynamische relatie die door de vertaler tot stand wordt gebracht. Deze actieve rol van de vertaler is tegelijkertijd in strijd met het principe van ideale equivalentie: deze komt slechts dan tot stand als de ontvanger zich niet bewust is van het feit dat hij een vertaling leest. Op semiotisch niveau is de ideale vertaler onzichtbaar; voor de meerwaarde die zijn werk in materiële zin kan hebben is hier geen plaats. De enige manier waarop de anonieme figuur van de vertaler, en daarmee tegelijkertijd de verplaatsing van de tekst, zichtbaar kan worden is het wijzigen van de kwantitatieve verhouding tussen bron- en doeltekst door toevoegingen, weglatingen, samenvattingen en dergelijke. Al deze ingrepen hebben gevolgen voor de equivalentierelatie tussen bron- en doeltekst.
Hoewel de manier waarop deze concepten worden uitgewerkt ontegenzeggelijk nieuw is, rijst toch de vraag in hoeverre deze benadering iets zinnigs zegt over vertalingen als teksten. Het is eerder de vertaler die hierdoor zichtbaar wordt gemaakt. Ook de zin van het onderscheid tussen ‘vertaling’ en ‘verplaatsing’ is me in dit deel van het boek niet geheel duidelijk. Eerlijkheidshalve dient hierbij te worden opgemerkt dat het bovenstaande een vereenvoudigde, ja zelfs vervalste, weergave van het oorspronkelijke betoog is. Pym spreekt namelijk nergens van bron- en doeltekst, maar van ‘Y-tekst’ en vertaalde tekst. Y staat hier voor het denkbeeldige moment waarop een tekst al wel verplaatst, maar nog niet vertaald is. De term ‘vertaalde tekst’ gebruikt Pym als alternatief voor het gangbare ‘doeltekst’, omdat hij deze laatste term als te beperkend beschouwt en alleen bruikbaar vanuit het gezichtspunt van de vertaler. Zonder deze verminking van Pyms begrippenapparaat goed te willen praten, lijkt het me toch een veeg teken dat mijn weglating van deze cruciale term geen ingrijpende gevolgen heeft voor de lijn van het betoog.
De causale en economische relatie tussen verplaatsing en vertaling komt veel beter uit de verf in de hoofdstukken 5 en 6, waarin wordt ingegaan op het feit dat teksten altijd deel uitmaken van een bepaalde cultuur, hetgeen de vraag oproept waarom ze eigenlijk vertaald (moeten) worden en wat de gevolgen van deze verplaatsing zijn voor de receptie van deze teksten. Hoewel de auteur duidelijk aantoont dat aan beslissingen om een bepaalde tekst te vertalen vaak politieke of economische redenen ten grondslag liggen, en betoogt dat historiografische studies naar vertalingen deze bredere context altijd bij hun studie moeten betrekken, leidt het vaststellen van de dominantie van deze factoren niet tot een acceptatie van een ondergeschikte rol voor vertalingen en vertalers. Integendeel: Pym bepleit de emancipatie van de vertaler, en dringt aan op het ontwikkelen van een beroepsethiek die zich niet richt naar externe factoren en eisen, maar op de eigen professie als intercultureel machtsmiddel van de eerste orde.
Pyms slothoofdstuk, waarin de consequenties worden geschetst die zijn economisch getinte benadering van het verschijnsel vertaling voor de theorievorming heeft, plaatst de emancipatie van de vertaalwetenschap in het verlengde van de reeds bepleite emancipatie van de vertaler. Niet voor niets is de titel van het hoofdstuk ‘Translators theorise’: de vertaalwetenschap moet aansluiting zoeken bij de vertaalpraktijk en zich van daaruit ontwikkelen tot een autonome discipline die als maatgevend moet gaan gelden binnen het onderzoek naar interculturele verschijnselen en relaties. Mijns inziens voert de auteur met de roep om een autonome status voor het vak een achterhoedegevecht: de door hem geschetste status quo is grotendeels achterhaald, en veel van de perspectieven die hij aandraagt voor verder onderzoek zijn inmiddels gemeengoed, voor zover ze dat al niet waren op het moment dat zijn dissertatie verscheen. Het argument van de ‘tyranny of distance’ dat aangevoerd kan worden met betrekking tot de oorspronkelijke publicatie snijdt mijns inziens nu geen hout: op veel andere plaatsen in het boek zijn immers wel recente inzichten verwerkt. Een belangrijkere tekortkoming vind ik echter het feit dat Pyms visie op theorie wel erg beperkt is. Hoewel de auteur in een ander verband stelt dat ‘surely theorization has a value not just in relation to practice but also in relation to other academie disciplines, and indeed in the mere occupation of institutional space’ (Pym 1993: 126) is zijn eigen visie toch zeer praktijkgericht, zoals blijkt uit beweringen als deze: ‘If the categories of a theory cannot generate an alternative TT1 for a TT included in its data, then that theory is not pertinent to the TT concemed’ (189).
De vraag is voor wie dit boek interessant is. Vertaalwetenschappers kunnen mijns inziens volstaan met het lezen van Pyms artikel uit Target 4:2, waarin de hoofdzaken kort ‒ en heel wat leesbaarder geformuleerd ‒ op een rijtje worden gezet. Een beter lezerspubliek lijken me de sociale wetenschappers die de handschoen willen opnemen, en vertalers wie het genoegen zal doen eindelijk serieus te worden genomen. Voor diegenen die hun kennis van politieke economie willen opfrissen en ‒ last but not least ‒ voor hen die geïnteresseerd zijn in de vele wetenswaardigheden over de persoon Pym waarmee het boek verlucht is, is dit boekwerk verplichte kost. Ikzelf was onder het lezen het spoor dermate vaak bijster dat het een wonder is dat ik niet in Australië ben uitgekomen.
Bibliografie
Pym, Anthony. 1992. ‘The Relations Between Translation and Material Text Transfer’, Target 4:2, p. 171-189.
Pym, Anthony. 1993. (Recensie van: Mildred L. Larson 1991), Target 5:1, p. 123-126.