Het slapende heelal van Cees Nooteboom    86-87

Patrick De Rynck

Abstract: De Rynck leest in de slotregels van Cees Nootebooms gedicht 'Atomen' de vertaling door Aegidius Timmerman van Lucretius' De rerum natura.

 

Vertalingen kun je lezen. Je kunt ze na lectuur gebruiken om er ‘iets mee te doen’, op verholen of onverholen, bewuste of onbewuste, zichtbare of onzichtbare wijze. Op de dansvloer van de cultuur en haar makers zijn vertalingen veelgevraagde partners. Maar dat mag niet altijd opvallen, ze moeten nogal eens gesluierd of gemaskeerd hun passen zetten. In dit rubriekje willen we ontsluieren en ontmaskeren, de spotlights richten op de verhulde en onverhulde aanwezigheid van vertalingen en soms, tot onze spijt, op de weinig voorkomende en zelfs kwaadwillige behandeling die ze zo nu en dan moeten ondergaan. Een rubriekje zonder grote woorden, op de vierkante centimeter, met alleen maar concrete gevallen.

 

‘Nooit zal er meer een taal komen als het Latijn, nooit meer zullen precisie en schoonheid en uitdrukking zo’n eenheid vormen. Al onze talen hebben te veel woorden, kijk maar in de tweetalige uitgaven, links de weinige, de gemeten woorden, de gebeeldhouwde regels, rechts de volle pagina, de verkeersopstopping, het woordgedrang, het onoverzichtelijk gebrabbel. Niemand zal mijn vertaling ooit zien, als ik een graf zou krijgen nam ik haar mee. Ik wil niet bij de andere knoeiers horen.’
(Herman Mussert, hoofdpersonage in Cees Nootebooms Het volgende verhaal)

 

Cees Nooteboom heeft sinds zijn schooljeugd, die hij doorbracht bij franciscanen en augustijnen, iets met Grieks en met het marmeren Latijn. Dat blijkt overvloedig in zijn recente proza: de hoofdfiguur in Het volgende verhaal (1991) is een leraar klassieke talen; hij wordt op school Socrates genoemd en vertaalt (!), overigens wanhopig, Ovidius. Een andere Latijnse dichter is prominent aanwezig in zijn recente poëzie: in de bundel Het gezicht van het oog(1989) ligt aan de tweede afdeling, ‘De dichter en de dingen’, een lezing van Lucretius’ De rerum natura ten grondslag, zegt Nooteboom: ‘elk afzonderlijk gedicht is gebaseerd op een specifieke passage’. In de noten drukt hij de passages af die hem tot zijn verzen inspireerden, én de Nederlandse vertaling van Aegidius Timmerman, gemaakt in de jaren dertig, maar pas in 1984 gepubliceerd dankzij uitgever Johan Polak en bezorger Piet Schrijvers. Een van de Lucretiaanse gedichten draagt de titel ‘Atomen’:

Haal uit het schuchtere vierkant
Van je gedachten
Het rood van beweging,
Zie hoe het valt in de lege stal
Van de ruimte met de druppels van
Heldere delen,
Altijd weer van verbinding tot andere
Dingen verstoken,
In de ondenkbare droom van het niets dat bestaat
Zonder inhoud.
Zo denkt hij en dicht, hij dicht
Zijn gedachten met woorden, tot zij er staan en
Bestaan in het boek van het slapend
Heelal.

Het is mij om de slotverzen te doen. De twee verzen van Lucretius waarop Nooteboom zich baseerde, staan in een passus waarin hij het heeft over de atomen, ‘primordia rerum’, die eeuwig bewegen, terwijl de ‘rerum summa’ onveranderd blijft, zich in opperste rust lijkt te bevinden (‘summa quiete’). Op p. 80 van Het gezicht van het oog lees ik de Latijnse verzen, die slechts een stuk van een zin vormen, en de Nederlandse vertaling van Timmerman:

omnia cum rerum primordia sint in motu,
summa tarnen summa videatur stare quiete

waar alle atomen bewegen,
niettemin ’t hele heelal schijnt te slapen

Timmerman koos er in de eerste plaats voor om het woordspel met ‘summa’ een aandeel te geven en hij vertaalt ‘summa’ met het ‘concrete’ woord ‘heelal’. Rutgers van der Loeff volgde in 1966 een andere strategie:

terwijl toch alle kernen in beweging zijn
’n geheel zich schijnbaar in volkomen rust bevindt...

In Nootebooms gedicht tref je het ‘slapend heelal’ uit Timmermans vertaling aan. De dichter heeft dus misschien het Latijn gelezen, maar zeker de vertaling. Of hoe vertalingen tot nieuwe beelden leiden. Quod erat demonstrandum.