Boeken tellen   24-01-2021

Bibliometrie in de vertaalwetenschap

Jack McMartin
Luc Van Doorslaer
 

Inleiding
Toen Johannes Gutenberg in 1440 voor het eerst zijn drukpers in gang zette, kon hij nauwelijks voorspellen dat zijn uitvinding tot een globale kennismaatschappij zou leiden. Boeken en wetenschappelijke artikelen vormen hier twee levensaders van. In onze huidige tijd verschijnen er jaarlijks zo’n 2,2 miljoen nieuwe boeken en 2,5 miljoen nieuwe wetenschappelijke artikelen in honderden talen. Door de globalisering en de digitale revolutie van de late twintigste eeuw is het uitgeverswezen productiever en internationaler dan ooit geworden. Digitale tools en het internet vereenvoudigen de wereldwijde verspreiding van gepubliceerde content. Daarnaast zijn veel van de belangrijkste literaire en academische uitgevers geleidelijk aan ondergebracht in grote mediaconcerns, die verschillende nationale markten en taalgebieden overschrijden. Binnen zo’n mondiaal publicatielandschap steunt kennisuitwisseling op twee communicatietechnieken: een lingua franca en vertalingen. Het Engels is anno 2020 de lingua franca van de wetenschap én de brontaal van het merendeel van ’s werelds vertaalde boeken.

De bibliometrie – of de wetenschap van de kwantitatieve meting van gepubliceerde informatie – stelt ons in staat om inzicht te verwerven in dit mondiale publicatielandschap. Door middel van vooral statistische methoden tracht de bibliometrie grootschalige tendensen en verschuivingen in de stroom van gepubliceerde informatie in kaart te brengen en te analyseren. In die zin kan ze ook als een ‘metawetenschap’ beschouwd worden: op een gestructureerde manier leert de bibliometrie ons iets over hoe wetenschap zich ontwikkelt en welke disciplines (en daarbinnen welke regio’s of centra, stromingen en wetenschappers) dominant worden. Dit levert belangrijke inzichten op voor wetenschapshistorici, maar ook voor andere wetenschappers. Omdat er veel meer gepubliceerd wordt dan gelezen kan worden, kan de bibliometrie ons helpen om tendensen te onderscheiden en de weg te wijzen naar de invloedrijkste boeken en artikelen binnen ons interessegebied.

De bibliometrie kan ook inzicht verschaffen in (machts)verhoudingen tussen delen van het mondiale publicatielandschap. Door de bibliografische gegevens van boekvertalingen te analyseren kunnen we bijvoorbeeld vaststellen welke genres zich het best lenen voor internationale circulatie, welke talen en landen meer of minder openstaan voor vertalingen, hoe de verhouding tussen vertaalimport en -export per land of taal varieert, wie de meest vertaalde auteurs zijn enz. Omdat deze benadering diachronisch is, stelt ze ons ook in staat om bepaalde periodes te vergelijken en periodieke verschillen in kaart te brengen. Bibliometrische informatie kan in een tweede beweging ook gebruikt worden om inzichten te verdiepen: hoe onze globale kennismaatschappij (hiërarchisch) functioneert bijvoorbeeld, en hoe onevenwichtig boeken en artikelen internationaal circuleren, met winnaars en verliezers tot gevolg. Om die reden liggen bibliometrische inzichten vaak mede aan de basis van wetenschaps- en cultuurbeleid.

In deze bijdrage gaan we na hoe de bibliometrie tot nu toe werd toegepast binnen de vertaalwetenschap en bespreken we enkele representatieve casussen. Eén voorbeeld is meer uitgewerkt en brengt vertaalstromen tussen taalgebieden in kaart. De tweede casus toont vooral hoe de data van een bibliografische tool gebruikt kunnen worden voor allerlei vormen van bibliometrisch onderzoek. Je kunt er bijvoorbeeld een balans mee opmaken van de voornaamste stromingen binnen de vertaalwetenschap na een halve eeuw van sterke mondiale ontwikkeling; maar je kunt je ook toespitsen op de data van slechts één publicatietaal. Het is bij al deze bibliometrische benaderingen van belang om een onderscheid te maken tussen de verschillende onderzoeksobjecten: boekvertalingen enerzijds en vertaalwetenschappelijke output anderzijds. Wij bespreken de twee onderdelen apart en sluiten af met enkele overkoepelende vaststellingen over de sterke en minder sterke eigenschappen van een bibliometrische benadering.

Bibliometrie en boekvertalingen
De toepassing van de bibliometrie op boekvertalingen hebben we in de eerste plaats te danken aan de socioloog Johan Heilbron. Zijn artikel over de wereldwijde distributie van vertalingen uit het Nederlands (Heilbron 1995) is een van de eerste systematische analyses van boekvertalingen binnen het wereldtalenstelsel. Dat Heilbron bijzondere aandacht had voor het Nederlands, heeft te maken met zijn Nederlandse nationaliteit. Hij haalde inspiratie uit Immanuel Wallersteins moderne wereldsysteemtheorie, die de wereldmarkt en geografische of culturele gebieden onderverdeelt in drie categorieën: de kern, de semiperiferie en de periferie. Kerngebieden zijn kapitaalkrachtig en goed ontwikkeld, terwijl gebieden in de periferie kapitaalarm en minder goed ontwikkeld zijn. Betrekkingen en handel tussen de kern en de periferie zijn gekenmerkt door ongelijkheid, afhankelijkheid en uitbuiting: zwakkere gebieden importeren veel meer dan ze exporteren en zijn afhankelijk van anderen, terwijl sterkere gebieden minder importeren en veel meer exporteren. Voor Wallerstein is deze dynamiek sociaaleconomisch van aard en verklaart ze mede ontwikkelingen als kolonialisme, imperialisme en globalisering. Voor Heilbron is deze dynamiek eerder cultureel van aard en kenmerkend voor het verloop van internationaal cultureel verkeer. Vertaalstromen vormen Heilbrons maatstaf bij uitstek: taalgebieden met veel uitgaande en weinig inkomende boekvertalingen beschouwt hij als centraal, terwijl taalgebieden met weinig uitgaande en veel inkomende boekvertalingen tot de periferie behoren.

Om uit te zoeken welke taalgebieden in welke categorie vielen, heeft Heilbron een beroep gedaan op bibliografische gegevens over boekvertalingen. Deze vond hij in de Index Translationum, een door de Unesco beheerde database met maar liefst 1,8 miljoen vertalingen uit diverse literaire, academische en populaire genres. Uit zijn onderzoek, dat betrekking heeft op de periode 1979–2007, is gebleken dat het internationale vertaalstelsel een hiërarchische structuur vertoont met een duidelijke scheiding tussen centrum en periferie. Sommige talen genieten een veel groter aandeel van de mondiale markt voor vertalingen dan andere. Vertaalstromen vertrekken vanuit een klein aantal brontalen: de twintig talen waaruit het vaakst vertaald werd (waarvan zestien Europese) leverden 96 procent van alle vertalingen in de Index. Meer dan de helft van alle vertalingen in de periode 1979–2007 hadden het Engels als brontaal. Het Engels neemt dus een centrale of zelfs hypercentrale positie in. Daarna volgen (met enige afstand) drie centrale talen: Frans, Duits en Russisch, die respectievelijk 10, 9 en 5 percent van de wereldmarkt voor vertalingen vertegenwoordigen. Samen leverden deze vier talen (Engels, Frans, Duits en Russisch) 80 procent van alle bronteksten. Italiaans, Spaans en Zweeds nemen een semicentrale positie in, met een aandeel tussen de 3 en de 1 percent. Alle andere talen, elk met een aandeel van 1 procent of minder, kunnen tot de periferie van het internationale vertaalstelsel gerekend worden, inclusief wereldtalen als Chinees, Arabisch, Japans of Portugees. Dit betekent dat het aantal moedertaalsprekers lang niet altijd doorslaggevend is bij het bepalen van een centrale of perifere positie in het internationale vertaalstelsel. Andere factoren – zoals de grootte van het uitgeverswezen binnen het taalgebied, overheidsinterventie en het niveau van economische ontwikkeling – zijn ook van eminent belang.

Vertaalstromen vloeien vaker van centrale naar perifere talen dan in de omgekeerde richting, maar er wordt ook heel wat vertaald tussen perifere talen onderling. Belangrijk hier is dat culturele transfer van periferie naar periferie vaak afhankelijk is van de selectie die plaatsvindt in de culturele centra (bijv. New York, Londen, Parijs, Barcelona) waar de dominantste uitgevers geconcentreerd zijn en waar internationaal prestige verdeeld en verworven wordt. Vertaald worden in een centrale wereldtaal is bijzonder en als het gebeurt is de kans groot dat die vertaling aanleiding geeft tot vertalingen in andere talen. Dit fenomeen kan deels gelinkt worden aan symbolische factoren: vertaling van een boek uit de perifere in een centrum en de daarmee gepaard gaande (internationale) erkenning zorgt voor een versteviging van de positie van het boek en zijn makers, zowel in de nationale als in de transnationale context. Vertaling kan dus ook een belangrijke vorm van literaire consecratie zijn en speelt een rol in canonvorming (zie ook Casanova 2010).

Er zijn evenwel genres die zich beter lenen voor vertaling dan andere. De heilige teksten van de wereldgodsdiensten, die gelezen worden door een internationale gemeenschap gelovigen, behoren tot de meest vertaalde boeken aller tijden. In de moderne tijd is fictie het meest vertaalde genre. Sommige belangrijke genres, zoals schoolboeken, maken een groot deel uit van de nationale boekproductie, maar worden vrijwel nooit vertaald. Kinder- en jeugdboeken daarentegen doen het vaak goed, zowel nationaal als internationaal. Dit heeft te maken met historische veranderingen in het uitgeverswezen, de opkomst van populaire boekenreeksen zoals Harry Potter en het feit dat boeken voor kinderen vaak veel illustraties en weinig woorden bevatten, wat het transferproces, op enkele cultuurgebonden gevoeligheden na, vergemakkelijkt.

Casus: Recente vertaalstromen uit het Nederlands
De Nederlandse taal bevindt zich in de periferie van het internationale vertaalstelsel. Ze levert iets minder dan één procent van alle bronteksten van ’s werelds vertaalde boeken (Heilbron & Sapiro 2016: 382). Voor iedere zes boeken die in het Nederlands worden vertaald, wordt er één uit het Nederlands vertaald (Heilbron 1995: 208). De vertaalimport is dus aanzienlijk groter dan de vertaalexport. Vertalingen in het Nederlands vertegenwoordigen ongeveer een kwart van de boekproductie in Nederland en Vlaanderen, waarvan 60 procent uit het Engels (Van Baelen 2013: 35).

Niettemin worden er behoorlijk wat boeken uit het Nederlands vertaald. In deze sectie kijken we naar recente vertaalstromen uit het Nederlands als voorbeeld van hoe de bibliometrie gebruikt kan worden om culturele transfer uit de periferie te analyseren. We baseren ons op bibliografische gegevens uit de vertalingendatabase van het Nederlands Letterenfonds en Literatuur Vlaanderen, de twee overheidsinstanties die instaan voor het binnenlandse en buitenlandse letterenbeleid van respectievelijk Nederland en Vlaanderen (zie Vertalingendatabase). Deze database vormt een ruime en gedetailleerde bron van boekvertalingen uit het Nederlands, maar heeft niet de pretentie om volledig te zijn. De database wordt manueel gevoed door medewerkers van de twee literatuurfondsen en weerspiegelt daarom onvermijdelijk hun eigen circuits en generieke voorkeuren. Alleen vertalingen die behoren tot genres die de door de twee literatuurfondsen als ‘literair’ beschouwd worden, worden geregistreerd in de database. We moeten daarom voorzichtig omspringen met de cijfers voor boekvertalingen in genres die pas recent een literaire stempel gekregen hebben (non-fictie en graphic novel/strips). De database leert ons ook niets over de vertaling van niet-literaire boeken. Hoe dan ook geeft de database een indicatie van de belangrijkste trends. De dataset die we hier gebruiken heeft betrekking op de periode 1998–2018 en bevat bibliografische gegevens over 11.121 uit het Nederlands vertaalde boeken. Wij kijken in eerste instantie naar genre en doeltaal om zo een beeld te krijgen van de recente internationale circulatie van boeken uit het Nederlands (voor een uitgebreidere analyse zie McMartin 2020).

 

Figuur 1: Boekvertalingen uit het Nederlands (1998-2018, alle genres) Bron: Vertalingendatabase Nederlands Letterenfonds

Het is een duidelijke tendens dat er steeds meer boeken vertaald worden (zie figuur 1). Het aantal boekvertalingen uit het Nederlands steeg geleidelijk gedurende de voorbije twee decennia. Na een sprong van 406 vertalingen in 1998 naar 493 in 1999 schommelde het aantal jaarlijkse vertalingen tussen 500 en 600. In 2016, het jaar van het gastlandschap van Vlaanderen en Nederland op de Frankfurter Buchmesse, steeg het aantal vertalingen fors naar 721, om daarna opnieuw te stabiliseren op 500–600.

 

Figuur 2: Boekvertalingen uit het Nederlands gerangschikt naar genre (1998-2018) Bron: Vertalingendatabase Nederlands Letterenfonds

Twee genres domineren de exportmarkt voor boeken uit het Nederlands (zie figuur 2): kinder- en jeugdliteratuur (goed voor 42 procent van alle vertalingen uit het Nederlands, of gemiddeld 230 boeken per jaar) en fictie voor volwassenen (33 procent, 186 per jaar). Daarna volgen non-fictie (15 procent, 84 per jaar), poëzie (4 procent, twintig per jaar), graphic novel/strips (2 procent, elf per jaar), reisliteratuur (2 procent, tien per jaar) en bloemlezingen (2 procent, negen per jaar). Het relatieve aandeel van de twee grootste genres varieerde, maar nam de laatste twee decennia lichtjes af. Dit kan mede verklaard worden door stijgingen in het aandeel van twee kleinere genres: non-fictie, dat groeide van 12 procent van de uitgaande vertalingen in 1998 naar 16 procent in 2018, en graphic novels/strips, dat toenam van nul in 1998 naar 4 procent in 2018, met een piek van 6 procent in 2014. Het aandeel van poëzie bleef stabiel op ongeveer 4 procent. 

Tabel 1: Boekvertalingen uit het Nederlands gerangschikt naar doeltaal (1998-2018, alle genres) Bron: Vertalingendatabase Nederlands Letterenfonds

Wat de doeltalen betreft (zie tabel 1), was Duits veruit de meest voorkomende afzetmarkt voor boeken uit het Nederlands; ongeveer één op vier vertalingen waren in het Duits. Engels verdrong Frans van de tweede plaats en steeg van 7 procent in 1998 naar ongeveer 13 percent in 2018. Frans daalde van 20 procent in 2003 (het jaar van het gastlandschap van Vlaanderen en Nederland op het Salon du livre) naar 10 procent in 2018. Ondanks zijn positie als dominantste doeltaal, is het aandeel van Duits de voorbije twee decennia aanzienlijk kleiner geworden, van 38 procent in 1999 naar 20 procent in 2018. In 2016, opnieuw het jaar van het gastlandschap in Frankfurt, bereikte het 34 procent, om nadien naar slechts 16 procent te dalen in 2017. Dit zouden we kunnen omschrijven als een symptoom van de Frankfurt fatigue, waarbij de aandacht van Duitse uitgevers voor boeken uit de taal van het gastland afneemt nadat ze een jaar lang in de kijker hebben gestaan. Het aandeel van Duits is wel opnieuw gestegen naar 21 procent in 2018.  Uitgedrukt in percentage betekende het Frankfurtse piekjaar 2016 weliswaar niet het absolute hoogtepunt van de afgelopen twintig jaar, maar dat is te wijten aan de jaarlijkse toename in het totale aantal vertalingen. In absolute termen was 2016 wél een recordjaar voor vertalingen in het Duits, met 243 vertalingen, veel meer dan de piek van 189 in 2000.

Twee factoren dragen bij tot deze algemene stijging van het aantal jaarlijkse vertalingen uit het Nederlands: een groei van vertalingen in enkele ‘nieuwe’ doeltalen en de ontdekking van kinder- en jeugdliteratuur uit Vlaanderen en Nederland door Chinese uitgevers. Turks, Pools, Afrikaans en Arabisch kunnen tot de ‘nieuwkomers’ gerekend worden – voor deze talen is het jaarlijkse gemiddelde van vertalingen gestegen van nul naar tien. Chinees is eigenlijk ook een nieuwkomer, maar dat aandeel groeide veel sneller dan de andere. Vertalingen in het Chinees stegen van een jaarlijks gemiddelde van vier vertalingen tussen 1999 en 2005 naar een hoogtepunt van 89 in 2012 (na het gastlandschap van Nederland – dit keer zonder Vlaanderen – op de boekenbeurs van Beijing in 2011) om daarna te stabiliseren rond de twintig à dertig vertalingen per jaar.

Hoe verhouden deze doeltalen zich tot de rest? De centrale doeltalen definiëren we als die met een groter aandeel vertalingen uit het Nederlands, de perifere doeltalen hebben een kleiner aandeel. We komen dan tot drie categorieën: Duits (25 procent), Engels (12 procent) en Frans (10 procent) kunnen we als centrale doeltalen beschouwen. Samengeteld zijn ze goed voor de helft van de boekvertalingen uit het Nederlands. Spaans, Italiaans, Deens en Chinees nemen in deze dataset een semicentrale positie in, met elk een aandeel van 5 procent. Alle andere talen behoren tot de periferie, met een aandeel van twee procent of minder. Tussen de 2 en 1 procent bevinden zich: Japans (2,3), Zweeds (2,3), Koreaans (2,1), Turks (2,1), Hongaars (2,1), Pools (1,7), Tsjechisch (1,6), Portugees (1,4), Noors (1,3), Sloveens (1,2), Afrikaans (1,1) en Catalaans (1). 32 doeltalen telden minstens één vertaling per jaar. In totaal zijn 81 doeltalen vertegenwoordigd in de dataset.

Wat we tot nu toe hebben gepresenteerd is een bibliometrische weergave van recente vertaalstromen uit het Nederlands. Een volgende stap zou zijn om in te zoomen op opvallende uitschieters. We hebben bijvoorbeeld vastgesteld dat vertalingen pieken in gastlandjaren en ertoe neigen om weer te dalen in de daaropvolgende jaren. Verder onderzoek zou zich kunnen toespitsen op de praktijken van de twee letterenfondsen, die deze gastlandpresentaties als deel van hun buitenlandbeleid organiseren (zie Heilbron & Sapiro 2018; McMartin 2019a, 2019b). Op die manier kan de bibliometrie bijdragen tot een ‘mixed-methods approach’ die kwantitatieve en kwalitatieve methoden samenbrengt. Overigens is dit de richting die Heilbron en zijn coauteurs zouden uitgaan in hun latere werk, dat de weg zou vrijmaken voor een sociologie van de vertaling (zie Heilbron 1999; Heilbron & Sapiro 2007; Van Es & Heilbron 2015).

Bibliometrie en vertaalwetenschappelijke output
Op congressen wordt vertaalwetenschap nog geregeld aangeduid als een ‘jonge discipline’. ‘Jong’ is vanzelfsprekend een relatief begrip. Wanneer je de vertaalwetenschap vergelijkt met bijvoorbeeld de linguïstiek, is ze inderdaad jong. Maar in de periode van vijftig, zestig jaar waarin de internationale ‘translation studies’ intussen bestaat, zijn er talloze nieuwere (sub)disciplines ontstaan. In dat opzicht is de vertaalwetenschap best al volwassen te noemen. Dat valt eveneens af te leiden uit tal van institutionaliseringsfactoren: internationaal is er de voorbije decennia een enorme toename geweest van het aantal specifiek vertaalwetenschappelijke onderzoekers en academische organisaties, van vertaalwetenschappelijke tijdschriften, van uitgevers met vertaalwetenschappelijke boekreeksen (ook toonaangevende zoals Routledge en Benjamins), van congressen en colloquia, van universitaire en niet-universitaire opleidingen, van doctoraatsprogramma’s, enzovoort (voor een uitgebreidere bespreking: zie van Doorslaer 2019). Als gevolg van al deze factoren is onvermijdelijk ook het aantal vertaalwetenschappelijke publicaties sterk toegenomen.

Twee soorten publicaties vormen hiervoor de beste indicator. Het is geen toeval dat er de afgelopen twee decennia voor het eerst heel wat encyclopedische overzichtspublicaties verschenen zijn – tot de bekendste behoren de Encyclopedia of Translation Studies (Baker & Saldanha 2009) en het Handbook of Translation Studies (Gambier & van Doorslaer 2010-13). Voor zulke werken ontstaat pas belangstelling (en een potentiële markt) wanneer er zoveel kennis en onderzoek voorhanden is dat onderzoekers behoefte krijgen aan structuur en overzicht. En naast de encyclopedische werken bestaan er sinds een tweetal decennia ook (online) bibliografieën, tools die bibliografische gegevens over vertaalwetenschappelijke publicaties verzamelen. Waar de eerste generatie vertaalwetenschappers in de jaren 1970 en 1980 een generalistische instelling kon hebben, gewoon omdat het aantal publicaties erg beperkt was, is dat voor de volgende generaties onmogelijk geworden. De specialisering is ontzettend toegenomen, zoals blijkt uit de tienduizenden publicaties die terug te vinden zijn in die bibliografieën. De twee bekendste zijn BITRA (de Bibliography of Interpreting and Translation, geredigeerd door Javier Franco aan de universiteit van Alicante) en TSB (de Translation Studies Bibliography, geredigeerd door Yves Gambier en Luc van Doorslaer en uitgegeven door John Benjamins in Amsterdam). Bibliografieën gebruiken vaak heel andere selectiecriteria (wanneer precies noem je een publicatie vertaalwetenschappelijk?). Die van BITRA zijn ruimer, wat leidt tot een totaal van meer dan 70.000 publicaties. TSB hanteert strengere criteria, daar vind je ongeveer de helft van dat aantal. Maar hoe dan ook: om tienduizenden publicaties gaat het in elk geval. Er is uiteraard geen enkele wetenschapper meer die zulke aantallen nog individueel kan behappen; specialisatie is het logische gevolg.

Belangrijk voor deze bijdrage is dat in het bijzonder de online bibliografieën veel meer bieden dan gewoon maar een lijst van bestaande publicaties. Ze hebben ook abstracts, dus korte samenvattingen van de publicatie – TSB doet dat systematisch, BITRA soms. Maar bovenal bieden ze uitgebreide zoekfuncties aan, waardoor de bibliografieën belangrijke instrumenten worden voor bibliometrisch onderzoek. Juist omdat de vertaalwetenschap intussen een flink uit de kluiten gewassen discipline is geworden, leert een bibliometrische benadering ons veel over de (kwantitatieve) verhouding tussen de thema’s, auteurs, plaatsen van onderzoek, methoden van onderzoek, enz. – en als gevolg daarvan ook veel over de evolutie van de discipline en het denken over vertalen in het algemeen. Dat de bibliometrie intussen algemeen aanvaard is als methode in de vertaalwetenschap, blijkt ook uit de opname als entry in verschillende methodologisch georiënteerde of overzichtswerken. Daarin wordt het nut van bibliometrische benaderingen binnen de vertaalwetenschap omschreven, met name voor ‘publication counting, citation counting, word analysis, and social network analysis’ (Grbić 2013: 22), omdat ze het mogelijk maken ‘to use these resources not only as search tools, but also as research tools’ (van Doorslaer 2016: 173) en ook ‘to analyse the role played by the different publications, the impact they have caused and, generally speaking, to help us draw a family tree of the development of any scientific field’ (Rovira-Esteva and Franco Aixelá 2018: 117-118). Een symbolische erkenning was ook het special issue over bibliometrie dat werd uitgebracht door het vertaalwetenschappelijke tijdschrift Perspectives in 2015.

Casus: Translation Studies Bibliography (TSB)
Wat bibliometrisch allemaal mogelijk is met de verschillende categoriseringen van een online bibliografie zoals TSB, is eerder al aangetoond. Zo toonde een diachronische analyse van de keywords die worden toegekend aan elke publicatie hoe zwaartepunten en thema’s veranderen door de tijd, maar ook hoezeer ze verschillen per taalgebied of per tijdschrift (van Doorslaer & Gambier 2015). In de TSB kan immers gezocht worden op auteur, titel, keyword, abstract, uitgever, publicatietaal, brontaal, doeltaal, subjectpersoon (b.v. over vertalingen van een bepaald auteur), subjecttitel (b.v. over vertalingen van een bepaald werk), boekenreeks, tijdschrift en jaar van publicatie. Alle mogelijke combinaties van die categorieën kunnen interessant zijn voor onderzoek. Bovendien beschikt de database nog over andere gegevens die niet publiek beschikbaar zijn, zoals de affiliatie van de auteurs. Op basis daarvan stelden van Doorslaer en Gambier (2015) ook een top twintig op van de meest ‘actieve’ universiteiten op het gebied van vertaalwetenschappelijke publicaties (met de Universitat Autònoma in Barcelona op één). Tegelijkertijd leggen zulke lijstjes ook een valkuil van bibliometrisch onderzoek bloot. Alles is afhankelijk van de database en de criteria op basis waarvan die gemaakt is. Zoals eerder vermeld hanteert TSB selectiecriteria voor opname (volgens periode, beschikbaarheid, graad van wetenschappelijkheid, enz.). Met andere criteria krijg je vanzelfsprekend andere resultaten. Het is belangrijk om die relativiteit in het achterhoofd te houden bij elke bibliometrische analyse.

Dit artikel is niet de plaats om een uitgebreide studie op te zetten, maar we kunnen natuurlijk wel voorbeelden suggereren. Een kleine vingeroefening zou kunnen zijn: welke rol speelt het Nederlands als publicatietaal in een discipline zoals de vertaalwetenschap, in een academische wereld waar het Engels steeds dominanter wordt als lingua franca en dus ook als publicatietaal? Op basis van een recente telling (25 juni 2020) bevat TSB 313 Nederlandstalige publicaties op een totaal van zowat 33.000. Dat is verhoudingsgewijs ontzettend weinig, maar tegelijkertijd bekleedt het Nederlands daarmee nog wel een achtste plaats, na Engels (meer dan twee derde van alle publicaties), Spaans, Frans, Duits, Portugees, Italiaans en Catalaans. Die 313 publicaties zou je als basiscorpus kunnen gebruiken voor verdere analyse. Welke thema’s komen vooral aan bod? In welke tijdschriften of bij welke uitgevers verschijnen bijdragen in het Nederlands? Het corpus is wat klein voor een relevante diachronische analyse. Zo stel je bijvoorbeeld vast dat er een piek van Nederlandstalige publicaties uit 2015 in TSB te zien is. Was dat dan een ‘topjaar’ voor de Nederlandstalige vertaalwetenschap? Nee, maar het was wel het jaar waarin De Bijbel in de Lage Landen verscheen. En aangezien TSB van samengestelde werken met vele auteurs ook de aparte hoofdstukken opneemt, krijg je meteen een piek van 35 publicaties.

Hieruit blijkt dus dat enkele honderden publicaties relatief beperkt is voor bepaalde analyses. Wanneer we echter een selectie zouden maken op basis van de affiliaties, is het aandeel van Nederlandstalige auteurs veel groter, maar zij publiceren meestal in het Engels. Opvallend is ook dat Chinees voorlopig nog net na Nederlands komt, maar wellicht niet meer zo lang. TSB sloot onlangs een akkoord met een Chinese universiteit af voor de systematische opvolging van Chinese vertaalwetenschappelijke publicaties. Ook dit voorbeeld toont aan hoezeer bibliometrische resultaten bepaald (kunnen) worden door praktische regelingen.

Bij wijze van conclusie: enkele aandachtspunten
De voorbeelden hierboven tonen aan op welke manieren de bibliometrie tot zinvolle gegevens en inzichten kan leiden binnen de vertaalwetenschap. Niet alleen is het door de bibliometrie mogelijk geworden om de overvloed aan informatie in onze meertalige, globale kennismaatschappij toch vanuit een welbepaald perspectief te overschouwen. Het is ook een optie om bibliografische benaderingen, via selectie van gegevens, als lens te gebruiken en in te zoomen op bepaalde specifieke data – afhankelijk van de categorisering, de zoekmogelijkheden enzovoort. Uiteraard moeten we daarbij erg waakzaam blijven voor blinde hoeken en lacunes die onvermijdelijk voorkomen bij grote gegevensbestanden. Hieronder sommen we kort de belangrijkste aandachtspunten (en beperkingen) van een bibliometrische benadering op.

Door de klemtoon te leggen op grootschalige tendensen en het totaalbeeld, dreigen belangrijke bijzonderheden en nuances uit het blikveld te verdwijnen. Een ‘mixed-methods approach’ kan dan al de nodige nuanceringen aanbrengen. Daarin wordt de bibliometrie dan bijvoorbeeld gecombineerd met interviews, veldwerk en andere kwalitatieve methoden. Die combinatie kan belangrijke contextuele en aanvullende omkadering bieden. Dit biedt de mogelijkheid om uitzonderlijke gevallen en belangrijke actoren en instituties alsnog meer in detail te onderzoeken. Verder is het zo dat de resultaten van bibliometrisch onderzoek in grote mate afhankelijk zijn van de betrouwbaarheid en de representativiteit van de verzamelde data. Een vaak voorkomende (en terechte) kritiek op de Index Translationum en het vele vertaalwetenschappelijk onderzoek dat op deze database berust, is dat ze voor bibliografische gegevens afhankelijk is van de Unesco-lidstaten. Deze gegevens worden meestal geput uit jaarlijkse cijfers over de binnenlandse boekproductie zoals verzameld door de nationale bibliotheken (voor Nederland is dat de Koninklijke Bibliotheek, voor België KBR). Maar niet alle lidstaten hanteren dezelfde criteria voor wat ze onder ‘een vertaald boek’ verstaan. Bovendien zijn er ook grote verschillen tussen landen wat het aanleveren van data betreft. Dit alles roept vragen op over de representativiteit van de Index als geheel en maakt vergelijkingen tussen talen en analyses van vertaalstromen uit specifieke talen erg heikel. In dat laatste opzicht heeft de vertalingendatabase van de twee literatuurfondsen die we hierboven bespreken twee voordelen ten opzichte van de Index: de criteria en de verzamelde categorieën metadata blijven hetzelfde voor alle opgenomen vertalingen en de data worden centraal verzameld door deze twee nauw samenwerkende instanties. Naast verschillen in rapporteringsnormen is ook de verwante kwestie van datatoegankelijkheid van belang. Vaak worden bepaalde data (bijv. verkoopcijfers) afgeschermd door uitgevers, wat een accuraat beeld van verspreiding onmogelijk maakt. Dit is ook verwant met een ander aandachtspunt: hoge aantallen komen lang niet altijd overeen met een hoge impact. Om een voorbeeld uit de vertaalstromen uit het Nederlands te nemen: op basis van het grote aandeel vertalingen lijkt het Deens als doeltaal naast het Spaans en het Italiaans te staan. Maar als je in aanmerking neemt dat de oplages voor boekvertalingen in het Deens veel kleiner zijn, verandert het beeld aanzienlijk. Bovendien spelen andere, moeilijk meetbare (sociale) factoren mee die doorslaggevend kunnen zijn voor de impact van gepubliceerde informatie: het waargenomen gezag van een uitgever of tijdschrift, de sociale positie van de auteur of vertaler, de politieke restricties in de doelcultuur enz. Een laatste en uiterst belangrijk aandachtspunt: interpretatie. De keuzen die de vertaalwetenschapper maakt voor de selectiecriteria en de categorisering bepalen grotendeels hoe de bibliometrische data geïnterpreteerd kunnen/zullen worden. Daarom blijft het van groot belang om vooraf kritisch na te denken over de methodologische veronderstellingen en de heuristische gevolgen van een bibliometrische aanpak. Het gebruik van de bibliometrie heeft ook voor de vertaalwetenschap nieuwe horizonten geopend, maar tegelijkertijd blijft – zoals in elk onderzoek – uiterste analytische waakzaamheid en voorzichtigheid geboden.  

 

Literatuur
Baker, Mona, en Gabriela Saldanha (red.). 2009. Routledge Encyclopedia of Translation Studies. Abingdon & New York: Routledge.

BITRA: Bibliography of Interpreting and Translation, red. Javier Franco, universiteit van Alicante. https://aplicacionesua.cpd.ua.es/tra_int/usu/buscar.asp?idioma=en.

Casanova, Pascale. 2010. ‘Consecration and Accumulation of Literary Capital: Translation as Unequal Exchange’, vert. door Siobhan Brownlie, in Mona Baker (red.), Critical Readings in Translation Studies. London & New York: Routledge, p. 285–303.

Doorslaer, Luc van. 2016. ‘Bibliometric studies’, in: Claudia V. Angelelli en Brian J. Baer (red.), Researching Translation and Interpreting. London & New York: Routledge, p. 168-177.

Doorslaer, Luc van. 2019. ‘Te rijk om nog jong te zijn. Contouren van een halve eeuw vertaalwetenschappelijk onderzoek’, in: Gert De Sutter en Isabelle Delaere (red.), In balans. Een inleiding tot de vertaal- en tolkwetenschap. Leuven & Den Haag: Acco, p. 131-152.

Doorslaer, Luc van, en Yves Gambier. 2015. ‘Measuring relationships in Translation Studies: On affiliations and keyword frequencies in the Translation Studies Bibliography', Perspectives, 23:2, p. 305-319.

Es, Nicky van, en Johan Heilbron. 2015. ‘Fiction from the Periphery: How Dutch Writers Enter the Field of English-Language Literature’, Cultural Sociology, 9:3, p. 296-319.

Gambier, Yves, en Luc van Doorslaer (red.). 2010-13 (4 delen). Handbook of Translation Studies. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins. Onlineversie met updates op https://www.benjamins.com/online/hts.

Grbić, Nadja. 2013. ‘Bibliometrics’, in Yves Gambier en Luc van Doorslaer (red.), Handbook of Translation Studies, Volume 4. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins, p. 20–24. 

Heilbron, Johan. 1995. ‘Nederlandse vertalingen wereldwijd. Kleine landen en culturele mondialisering’, in: Johan Heilbron, Wouter de Nooy en Wilma Tichelaar (red.), Waarin een klein land. Nederlandse cultuur in internationaal verband. Amsterdam: Prometheus, p. 206-253.

Heilbron, Johan. 1999. ‘Towards a Sociology of Translation: Book Translations as a Cultural World-System’, European Journal of Social Theory, 2:4, p. 429-444.

Heilbron, Johan, en Gisèle Sapiro. 2007. ‘Outline for a Sociology of Translation. Current Issues and Future Prospects’, in: Michaela Wolf en Alexandra Fukari (red.), Constructing a Sociology of Translation. Amsterdam: John Benjamins, p. 93-107.

Heilbron, Johan, en Gisèle Sapiro. 2016. ‘Translation: Economic and Sociological Perspectives’, in: Victor Ginsburgh en Shlomo Weber (red.), The Palgrave Handbook of Economics and Language. Basingstoke: Palgrave Macmillan, p. 373-402.

Heilbron, Johan, en Gisèle Sapiro. 2018. ‘The Politics of Translation: How States Shape Cultural Transfers’, in: Diana Roig-Sanz en Reine Meylaerts (red.), Literary Translation and Cultural Mediators in ‘Peripheral’ Cultures: Customs Officers or Smugglers? Londen: Palgrave Macmillan, p. 183-208.

Index Translationum. Unesco. http://www.unesco.org/xtrans/.

McMartin, Jack. 2019a. ‘A Small, Stateless Nation in the World Market for Book Translations: The Politics and Policies of the Flemish Literature Fund’, TTR: Traduction Terminologie Redaction, 32:1, p. 145-175.

McMartin, Jack. 2019b. ‘“Our catalogue is our national literature”: State agents and target(ed) publisher outreach in the world market for book translations’, in: Beatriz Martínez Ojeda, María Luisa Rodríguez en Muñoz Editado (red.), Translation in and for Society: Sociological and Cultural Approaches in Translation. Córdoba: UCOPress, p. 23-40.

McMartin, Jack. 2020. ‘Dutch Literature in Translation: A Global View’, Dutch Crossing: Journal of Low Countries Studies, 44:2, p. 145-164. 

Rovira-Esteva, Sara, en Javier Franco Aixelá. 2018. ‘Bibliometric tools: evaluation, mapping’, in: Lieven D’hulst en Yves Gambier (red.), A History of Modern Translation Knowledge: Sources, concepts, effects. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins, p. 117-122.

TSB: Translation Studies Bibliography, red. Yves Gambier en Luc van Doorslaer. Amsterdam & Philadelphia: John Benjamins. https://www.benjamins.com/online/tsb/.

Van Baelen, Carlo. 2013. 1+1 = zelden 2. Over grensverkeer in de Vlaams-Nederlandse literaire boekenmarkt. Den Haag: Nederlandse Taalunie. https://literairvertalen.org/sites/default/files/2017-10/11zelden2.pdf.

Vertalingendatabase. Geredigeerd door het Nederlands Letterenfonds in samenwerking met het Vlaams Fonds voor de Letteren en de Nederlandse Taalunie. https://letterenfonds.secure.force.com/vertalingendatabase/zoeken.

 

Jack McMartin is docent vertaalwetenschap en Engels aan de KU Leuven. Zijn onderzoek richt zich op de productie en receptie van Nederlandse literatuur in vertaling. Hij is co-redacteur (met Jan Van Coillie) van Children’s Literature in Translation: Texts and Contexts (Leuven University Press, 2020). Hij schrijft momenteel aan een monografie over het leven en werk van de Amerikaans-Nederlandse poëzievertaler, vertaaltheoreticus en dichter James Holmes.

Luc van Doorslaer is hoogleraar vertaalwetenschap aan de universiteit van Tartu (Estland) en ook part-time verbonden aan de KU Leuven (België) en de universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika). Sinds 2016 is hij vice-president van EST, de European Society for Translation Studies. In het bijzonder publiceert hij over journalistiek en vertaling, imagologie en vertaling, vertaalbeleid en de institutionalisering van de vertaalwetenschap.

 

Reageren? info@tijdschrift-filter.nl.