In 1845 schreef de Frankfurter armenarts Heinrich Hoffmann zijn tiental wereldberoemd geworden gruwelverhalen voor de kinderkamer Der Struwwelpeter, met voorop de titelfiguur zelf, afgebeeld op een sokkel. De jongen heet zo omdat hij een Struwwelkopf heeft, een wilde woeste haardos, aangezien hij zich niet liet kammen (kämmen ließ er nicht sein Haar). De knaap wordt in de laatste regel door de schrijver garstig genoemd, stout, naar, vervelend, en uitdrukkelijk niet vies, smerig of ongewassen, allerminst een Piet de Smeerpoets dus, zoals hij hier al 175 jaar heet.
O wat een eeuwige verhalen! Paulinchen met het Feuerzeug die in de hens gaat, Konrad de Daumenlutscher die zijn duimen erafgeknipt worden. Wreed, bloederig, fataal, heerlijk. Plus het verhaal over de kohlpechrabenschwarzer Mohr – een felrealistische geschiedenis over kleine pestkopjes die een voorbijganger uitlachen om zijn zwarte huid. Aj! Wie gaat zich daaraan branden in het huidig tijdsgewricht?
Ter voorbereiding op mijn vertaling bestudeerde ik de tekst van Hoffmann en de negen vertalingen die ik van dit gedicht kon vinden, van 1848 (Razoux) tot 2000 (Kuijper). En waar ik bij Hoffmann geen onvertogen woord kon vinden, boden de vertalingen een rijk scala aan racistische frases, impliciet en expliciet, gewild en ongewild, achteloos en opzettelijk, die laten zien hoe moeilijk het is om van je racistische denkbeelden af te komen als je die hebt (Hoffmann had ze niet1): ze sijpelen in elke woordkeus door.
Het begint vaak al bij de titel. Hoffmann gaat het om de schoffies, om de daders: de titel is Die Geschichte von den schwarzen Buben, meervoud. Maar Van Leent maakt er in 1896 De historie met den Zwarten Jongen van, en Riemens-Reurslag in 1943 De geschiedenis van de Moriaan. Ook Mark Twain vergiste zich met The Tale of the Young Black Chap uit 1891, en in 1979 nog de Franse vertaler Cavanna met L’histoire du garçon tout noir. Waarmee hij de onverlaat lijkt, analoog met de titels van de andere verhalen. Had hij maar niet uit wand’len moeten gaan.