Het boekje te buiten    68-82

Avontuurlijke vertalingen van de klassieke canon

Maurits Lesmeister

Voor Carmen

 

De Canadese pianist Glenn Gould was een merkwaardig kunstenaar. Hij zag al vrij snel af van publieke optredens, experimenteerde met opnametechnieken waar verder alleen The Beatles zich aan waagden en leidde een kluizenaarsleven op een dieet dat zijn vijftigste verjaardag tot een medisch wonder maakte.

Op zijn discografie vinden we onder meer Beethovens Sonata Appassionata, een van de geliefdste sonates uit de meest bejubelde verzameling pianomuziek van de westerse canon. Er bestaan honderden opnames van, en precies dat stelde Gould voor een uitdaging: hoe kon hij zíj́n Beethoven laten horen? Hij besloot de overbekendheid uit te buiten. Als mensen een gewone Appassionata wilden, moesten ze maar Schnabel of Kempff beluisteren, die van Gould was ánders: misschien niet zoals je Beethoven ‘hoort’ te spelen – vooral de eerste twee delen: veel te langzaam! – maar daardoor wel verfrissend, opvallend en vooral, stiekem, verbluffend mooi.

Hoe Gould zou vertalen
De vergelijking tussen vertalers en uitvoerende musici is niet nieuw. Beiden werken op grond van bestaande kunstwerken die het gros van het publiek zonder hun tussenkomst niet zou verstaan. Een interpreet vertolkt een partituur. Waar de meeste romans (uitzonderingen daargelaten) echter maar één keer vertaald worden, en niet zoals de Appassionata talloze malen opnieuw klinken, is een paar teksten uit de Griekse en Latijnse canon een ander lot beschoren. Relatief veel klassieke teksten hebben een heuse eigen vertaaltraditie: vertalingen van Homerus, Vergilius of Aeschylus kun je verzamelen.

Toen ik tijdens mijn studie klassieke talen wat vakken Russisch volgde, snauwde mijn voornaamste docent mij eens toe – niemand kon zo liefdevol snauwen als dr. P.-P. – dat we ondertussen toch wel wisten wat Cicero had gezegd. Of ik niet beter gewoon slavistiek kon blijven doen. Ze had natuurlijk ongelijk, maar ze had wel gelijk, in elk geval als het over vertalen gaat: een vertaler moet zich altijd afvragen wat de nieuwe vertaling toevoegt aan het bestaande aanbod. En hoe geleerd, knap en virtuoos sommige vertalers ook zijn, écht radicaal verschillen de naoorlogse Nederlandse vertalingen van klassieke teksten bijna nooit van elkaar. Natuurlijk kan een Homerusvertaling de kroon op een oeuvre zijn, maar zitten lezers wel te wachten op veel versies met marginaal verschillende uitgangspunten? Of misschien is de vraag vooral: kan het niet heel anders, avontuurlijker?

Het antwoord is ja. In wat volgt, wil ik laten zien hoe in het Engels juist rondom de allercanoniekste teksten originele meesterwerken zijn ontstaan die woord voor woord gebaseerd zijn op hun voorbeelden, maar die door sommige hardliners geen vertalingen stricto sensu genoemd zouden worden. Het betreft David Hadbawniks Aeneid (2013-2021), Christopher Logues War Music (begonnen in 1959, nooit voltooid) en Ted Hughes’ Tales from Ovid (1997).

Lees verder in de papieren Filter