Afgelopen najaar verscheen een Nederlandse vertaling van de middeleeuwse bestseller Legenda aurea van Jacobus de Voragine. Het gaat om een integrale vertaling van de hand van de classici Ton Hilhorst en Carolien Hilhorst-Boink. De laatste (en tevens enige) complete vertaling in het Nederlands stamde uit 1358, ‘dus het mocht wel weer’, zoals Vincent Hunink in zijn recensie in de Volkskrant raak opmerkte (Hunink 2022).1 Ter vergelijking: moderne vertalingen in het Frans, Duits en Engels verschenen al in de eerste helft van de twintigste eeuw. Maar nu is dit lijvige werk van ruim 900 pagina’s (inleiding en registers niet meegerekend) ook voor de hedendaagse Nederlandstalige lezer toegankelijk gemaakt. En wat een schitterend materiaal! Het is heerlijk grasduinen in deze middeleeuwse schat, en dat wil ik in het eerste deel van deze bijdrage dan ook doen. In het tweede deel bespreek ik aspecten van de vertaling.
De dominicaan Jacobus de Voragine, in het Italiaans Iacopo da Varazze (ca. 1228-1298), afkomstig uit de omgeving van Genua, voltooide het werk vermoedelijk tussen 1263 en 1266. Het kreeg al spoedig de naam Legenda aurea (Gulden legende), maar de door Jacobus zelf gebruikte titel, Legendae sanctorum, maakt duidelijker om wat voor boek het gaat, namelijk een legendarium, een omvangrijke verzameling heiligenlevens. Zoals de vertalers in hun inleiding uitleggen was Jacobus zeker niet de enige die zo’n legendarium samenstelde, maar zijn versie overtrof wel alle andere in populariteit. Van de Latijnse tekst zijn meer dan duizend handschriften overgeleverd, de productie begon al tijdens Jacobus’ leven. Ook zijn er al enkele vroege vertalingen of bewerkingen in de volkstalen bekend, waaronder het Middelhoogduitse Passional en een eerste (onvoltooide) Middelnederlandse bewerking, Der ystorien bloeme, beide mogelijk nog uit de late dertiende eeuw (zie voor de dateringen: Bumke 1990: 401-402; Van Oostrom 2006: 350).