‘Wij hopen mensen net dat zetje te geven om dóór te gaan’    49-58

In gesprek met Petra Schoenmaker en Anne Swarttouw, beleidsmedewerkers van het Nederlands Letterenfonds

Emilia Menkveld

Een gedreven student begint in 2013 na twee talenbachelors aan de gloednieuwe onderzoeksmaster Literair Vertalen in Utrecht. Zij volgt taalspecifieke vakken bij de opleiding Italiaans en theorievakken samen met de studenten van andere moderne talen. Gerenommeerde vertalers komen naar de Universiteit Utrecht om haar tutorials te geven. Nog tijdens haar studie krijgt ze de kans een aantal korte vertalingen te publiceren op literaire websites en in tijdschriften. Ze wint een talentbeurs en een particuliere prijs voor beginnend vertaaltalent. Dankzij de contacten die ze inmiddels heeft opgedaan, kan ze eind 2015, direct na haar afstuderen, met haar eerste boek aan de slag. Nieuwe opdrachten volgen al snel.

Zes jaar later gaat het deze alumna nog steeds voor de wind. Alleen werkt ze nu fulltime in de journalistiek. Vertalen probeert ze te blijven doen, maar dan alleen korte verhalen, of gedichten. Leuk voor erbij, in weekenden en vakanties. Ze heeft wel geprobeerd de twee te combineren, maar dat bleek een recept voor frustratie en overwerktheid. En toen was die leuke baan met dat vaste contract en prima salaris toch de aantrekkelijker keuze.

Misschien is het al duidelijk: dit gaat over mij. Niet zonder schuldgevoel en spijt moet ik constateren dat vertalen voor mij, in elk geval op dit moment, tot een soort hobby is gereduceerd. En ik ben lang niet de enige vertaler van mijn lichting die, ondanks een goede opleiding en begeleiding en alle mogelijke kansen tot ontplooiing, inmiddels toch een andere weg is ingeslagen.1 Niet iedereen kwam zo gemakkelijk aan een eerste opdracht, niet iedereen had zo veel alternatieven als ik (of gaf het zo snel op), maar het is opmerkelijk – en doodzonde – dat na de eerste, doorgaans moeizame fase alsnog vertaaltalenten afhaken.2

Is daar iets tegen te beginnen? Hoe ernstig is de situatie? En hoe staat het met het vertaalbeleid als het gaat om werving én behoud van nieuw talent?

Voor antwoorden op mijn vragen wend ik me – als een echte journalist – tot het Nederlands Letterenfonds, dat een cruciale en sturende rol heeft in de Nederlandse vertaalsector: het kent onder meer de projectsubsidies voor literaire vertalingen toe en ondersteunt allerlei initiatieven op het gebied van vertaalontwikkeling. Van mentoraats- en ontwikkelbeurzen bij het Expertisecentrum Literair Vertalen (ELV) en een intensieve vertaalcursus voor Utrechtse masterstudenten tot een debat over diversiteit in de vertaalwereld in het Amsterdamse cultuurcentrum De Balie.

Twee hobbels
Het onderwerp heeft zeker de aandacht, zeggen beleidsmedewerkers Petra Schoenmaker en Anne Swarttouw. ‘In de loopbaan van een beginnende vertaler onderscheiden wij twee hobbels, twee moeilijke momenten,’ stelt Schoenmaker, die onder meer verantwoordelijk is voor de regeling Projectsubsidies literaire vertalingen, en ze licht toe:

Allereerst is er het verkrijgen van een eerste boekopdracht. Dat werd en wordt veel gestimuleerd met ontwikkeltrajecten, mentoraten en prijzen voor vertalers, al zijn de talentbeurzen helaas weer afgeschaft. Die steun leidt bij sommigen al snel tot een boekpublicatie met modelcontract, maar bij veel anderen ook niet.

De tweede hobbel is: wat gebeurt er in de periode na de eerste boekpublicatie? Je moet natuurlijk opdrachten blijven verwerven. Hoe het daarmee gaat, kunnen wij afleiden aan de hand van de aanvragen voor projectbeurzen die hier binnenkomen (waarvoor je vroeger na twee, nu na één boekpublicatie in aanmerking komt).

Die cijfers geven natuurlijk maar een beperkt beeld – ze betreffen alleen de vertalers die überhaupt een beurs aanvragen – maar we zien wel een lichte groei van het aantal aanvragen van beginnende vertalers (die tot zo’n vijf boekvertalingen hebben gepubliceerd). Het aandeel was vier jaar geleden ongeveer 15 procent van het totaal, nu zitten we rond de 17 procent. Een lichte stijging dus, maar nog niet dat je zegt: wauw, dat is een grote groep. Bovendien blijft het moeilijk te zeggen hoeveel van hen nou echt zullen doorgroeien, hoeveel we er blijven terugzien.

Vertaalpleidooien
De aandacht voor nieuwe aanwas is ingezet met het eerste vertaalpleidooi uit 2008, *Overigens schitterend vertaald. Voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur, waaraan ook de voorlopers van het Nederlands Letterenfonds meewerkten. Schoenmaker: ‘Daarin lag de nadruk erg op vergrijzing: er zijn niet genoeg vertalers, straks valt er een enorm gat.’ Het pleidooi, dat de steun kreeg van de Nederlandse en Vlaamse ministers van Onderwijs en Cultuur, leidde onder meer tot de oprichting van mijn opleiding, de Master Literair Vertalen, een samenwerkingsverband tussen de Universiteit Utrecht en de Katholieke Universiteit Leuven.

Ruim tien jaar later is het effect van de vergrijzing nog niet echt te merken, volgens Schoenmaker en Swarttouw: een groot deel van de oude garde werkt, waarschijnlijk deels uit financiële noodzaak, gewoon door. Het gevreesde gat is nog niet gevallen.

Toch zijn de vooruitzichten weinig rooskleurig, ondanks alle verworvenheden van de afgelopen jaren.

In 2019 publiceerde het ELV een nieuw vertaalpleidooi, VerTALEN voor de toekomst, in samenwerking met onder meer het Nederlands Letterenfonds. Daaruit bleek dat de financiële positie van literair vertalers in Nederland nog altijd kwetsbaar is, met een lage honorering en weinig zekerheid. Ook de instroom blijft een probleem. Steeds minder studenten kiezen voor een taalopleiding en er worden steeds minder talen aangeboden op de universiteiten. Daarmee ligt ook de keuze voor een loopbaan als vertaler minder voor de hand.

De onderzoeksmaster Literair Vertalen bestaat overigens al niet meer. In september 2019 is een nieuw, afzonderlijk masterprogramma Literair Vertalen gestart; het nieuwe vertaalpleidooi spreekt van ‘een doorstart’. Dit programma duurt weliswaar anderhalf in plaats van twee jaar, maar omvat voor een groot deel dezelfde onderdelen.

Veel belangstelling
Hoe dan ook is het Letterenfonds niet pessimistisch over de nieuwe aanwas. ‘De belangstelling blijft groot, en die komt niet alleen vanuit de opleidingen,’ zegt Swarttouw, verantwoordelijk voor de aanvragen voor vertalingen uit het Engels. ‘Mensen doen een cursus, of zoeken andere vormen van begeleiding. Zeker bij de moeilijker toegankelijke talen, waarvoor er geen vertaalopleiding bestaat, is dat een uitkomst.’

Schoenmaker: ‘Daarin kunnen wij als fonds natuurlijk ook een rol spelen. We kijken steeds weer: bij welke talen zijn er veel vertalers, bij welke weinig? Zeker als er te weinig zijn, kunnen we daarop inzetten. Dan geven we door aan het ELV: volgens ons moeten er mensen uit het Afrikaans bij, of uit het IJslands, en kunnen zij daarmee aan de slag.’ Zo hebben bepaalde ‘zeldzame’ talen de afgelopen jaren voorrang gekregen in de vorm van bijvoorbeeld een online vertaalcursus.

De diverse scholingsvormen voor beginnende vertalers werpen hun vruchten af. Naast mentoraten, die begeleiding bieden bij een eerste boekvertaling met modelcontract, bestaan er sinds een paar jaar ook ontwikkeltrajecten bij het ELV, voor vertalers die nog géén contract hebben kunnen bemachtigen. Swarttouw: ‘Die lijken best goed te werken. We zien de mensen die in 2018 en 2019 zijn begeleid nu binnendruppelen bij de aanvragen voor projectsubsidies. Dat betekent dat ze al twee stappen gezet hebben: ze hebben een eerste boekvertaling gemaakt die als ingangseis geldt, en hebben nu een opdracht voor een tweede.’

De steunmaatregel voor fragmentvertalingen, opgezet tijdens de coronacrisis, deed het eveneens goed onder beginners: ruim de helft van alle aanvragen kwam van vertalers die nog geen eerste boekvertaling hadden gepubliceerd. Ook de laagdrempelige initiatieven die meer diversiteit in de Nederlandse vertalerswereld moeten brengen, vinden gretig aftrek. Naast losse activiteiten financiert het Letterenfonds bijvoorbeeld De Tank. Deze redactie- en denktank organiseert onder meer vertaalworkshops en brengt nieuwe vertalers in contact met uitgeverijen (elders in dit nummer beschrijft Adiëlle Westercappel hoe dat haar is bevallen).

Financieel onaantrekkelijk
Gebrek aan interesse lijkt dus het probleem niet. Alarmerend vinden Schoenmaker en Swarttouw vooral de berichten dat er zo veel mensen afhaken om financiële redenen. In een reactie op het vorige Filter-nummer over jonge vertalers (27:2) beschreef Annemart Pilon de wrange situatie waarin veel beginners terechtkomen: ‘Ik wil wel vertalen maar ik heb er weinig tijd voor. Ik heb er weinig tijd voor omdat ik ook veel ander werk moet doen om geld te verdienen. Omdat ik ook veel ander werk moet doen, kan ik niet in korte tijd een vertaling afleveren, hoe snel ik ook werk.’ Een paar maanden later verscheen in NRC Handelsblad een bewerkte versie van haar betoog over de ‘schandalige onderbetaling’ van vertalers, onder de titel: ‘Ik kan mijn werk niet betalen.’

Ook voor mij waren de onaantrekkelijke financiële vooruitzichten een reden om voorlopig een ander beroep te kiezen. Vooral het ontbreken van perspectief stond me tegen: of je nu vijf of vijftig jaar vertaalt, voor iedereen geldt hetzelfde minimumtarief van 6,8 cent per woord. De vertalers die (iets) meer kunnen vragen, zijn op één hand te tellen, denken ook Schoenmaker en Swarttouw. En dan heb ik het nog niet eens over het gebrek aan sociale voorzieningen en de onzekerheid waarmee bijna alle kleine zelfstandigen in de culturele sector te kampen hebben.

Het beroep vergt een bepaalde instelling, een bepaalde persoonlijkheid, zeggen de beleidsmedewerkers van het Letterenfonds: je moet bereid zijn door te zetten, risico’s te nemen, hard te werken voor weinig geld. Onzeker is het vak altijd geweest, en dat zal ook niet zo snel veranderen. Je weet immers nooit wanneer de volgende opdracht komt, of je weer subsidie krijgt en hoeveel je gaat verdienen. Swarttouw: ‘Het is alleen de vraag in hoeverre vertalers daar dan maar “gewoon” mee moeten leren leven.’

Een bepaald minimum
Het Beleidsplan 2021-2024 van het Nederlands Letterenfonds3 laat weinig ruimte voor twijfel: ‘Het beroep literair vertalen kan alleen blijven bestaan als er sprake is van een passend honorarium.’ Schoenmaker: ‘Als we willen dat mensen dit belangrijke vak blijven uitoefenen, moet er aan een bepaald minimum worden voldaan. En dan doel ik niet alleen op het honorarium, maar bijvoorbeeld ook op redelijke deadlines en royaltyvergoedingen. Dat gaat nu lang niet altijd goed, maar dat geldt helaas voor de hele creatieve sector.’

De nieuwe generatie lijkt wel kritischer, zegt Swarttouw. ‘Alsof ze minder snel genoegen nemen met slechte werkomstandigheden dan, laten we zeggen, twintig jaar geleden. En ik denk dat dat ook goed is, dat je dat nodig hebt voor verandering. In welke sector dan ook.’

Goed, als we meer mensen voor het vak willen behouden moet er dus iets veranderen. Maar hoe? Dat blijft een moeilijk punt. Annemart Pilon wijst in haar artikelen naar de uitgevers, die de plicht hebben om hun vertalers een fatsoenlijk contract en een faire vergoeding te bieden. Schoenmaker: ‘Maar uitgeven is ook geen vetpot, hè. Als uitgevers zouden zeggen: oké, we gaan nu alle vertalers een normaal honorarium bieden, dan betekent dat waarschijnlijk een verdubbeling van het woordtarief. Dan wordt het uitgeven van vertalingen voor de meesten onbetaalbaar.’

Swarttouw: ‘Het is natuurlijk wel belangrijk dat het woordtarief blijft groeien. Daar is de Auteursbond druk mee bezig.’ Maar echt hard zal dat dus ook in de toekomst niet gaan. Schoenmaker: ‘De boekensector staat nu eenmaal onder druk. En zolang de markt zo weinig beweegt, zullen er mensen blijven afhaken. Daaraan kan ook het Letterenfonds weinig veranderen.’

Nieuwe mogelijkheden
Wat het Letterenfonds wél kan doen: mogelijkheden scheppen – ‘voor wat er niet meer, of te weinig is’. De afgelopen jaren waren dat vaak mogelijkheden voor vertalers die moeite hadden om aan een eerste boekopdracht te komen. Of voor vertalers uit kleine talen, waarin bijna niemand meer wordt opgeleid. In november van dit jaar is daar een regeling bij gekomen die specifiek gericht is op professionalisering. Vertalers kunnen deze ontwikkelbeurs één keer per jaar aanvragen en de inhoud ervan zelf vormgeven. Schoenmaker: ‘Dat kan heel breed zijn, van cursussen tot studiereizen tot individuele begeleiding.’ Ook kun je de subsidie gebruiken als vergoeding om een dossier samen te stellen voor een uitgever, met een fragmentvertaling, een leesrapport en eventueel vertaalde recensies. Het maximaal aan te vragen bedrag is € 2000, of € 2500 voor wie nog nooit een projectsubsidie heeft ontvangen.4

De ontwikkelbeurs is uitdrukkelijk bedoeld voor zowel beginnende als ervaren vertalers. Hij vormt een aanvulling op het scholingsaanbod van het ELV én op de projectsubsidies voor literair vertalers. Swarttouw: ‘In coronatijd hebben we gemerkt dat het goed werkt als regelingen breed inzetbaar zijn. Dus ook vertalers die nog geen boekcontract hebben, kunnen deze beurs aanvragen, als een soort startkapitaal. Voor ervaren vertalers is het een stimulans om zich te blijven ontwikkelen. Uiteindelijk hopen we mensen net dat zetje te geven om dóór te gaan met vertalen. Om de eerste hobbel te nemen, maar ook de tweede en de derde.’

Het is vast niet genoeg om alle afhakers op andere gedachten te brengen. En voor sommigen – onder wie mijzelf – komt de regeling te laat. Ook zal de sector er niet wezenlijk door veranderen. Toch zie ik het als een gunstig teken, die groeiende aandacht voor de vertaler als professional. Een extra reden om, ondanks alles, voor dit prachtige vak te blijven kiezen.

Op een dag hoop ik dat ook weer te doen.

 

Noten
1 Van de vier talentbursalen van mijn lichting (2014) hebben er inmiddels twee een andere carrière gekozen. Voor de lichting van het jaar daarna zijn dat er twee van de drie. De totale uitval onder winnaars van de Talentbeurs Literair Vertalen, uitgereikt tussen 2010 en 2017, is relatief minder groot: van de 28 bursalen houden in elk geval negen zich niet (meer) professioneel bezig met literair vertalen – althans, voor zover na te gaan via LinkedIn, het Vertalersbestand van het ELV en andere online kanalen. Zeker twaalf bursalen combineren het vertalen met andere werkzaamheden, bijvoorbeeld als docent, redacteur of tekstschrijver. (Dat laatste is overigens sowieso zeer gebruikelijk onder literair vertalers, onder meer om financiële redenen.) Om een vollediger beeld te krijgen van de in- en uitstroom van nieuwe vertalers, is uiteraard meer onderzoek nodig.

2 Ook de jury van het Charlotte Köhler Stipendium, een aanmoedigingsprijs voor vertalers en auteurs, signaleert het probleem. Uit het laatste juryrapport (waarin Lisa Thunnissen, de winnaar van 2021, wordt gelauwerd): ‘Inmiddels menen we wel te beschikken over een bloeiende vertaalcultuur en kunnen we trots zijn op een aardig bestel: nieuwe vertalers worden begroet en gekoesterd, krijgen kruiwagentjes bij het leven in de vorm van talent- en ontwikkelingsbeurzen en wat dies meer zij. De eerste opdracht lukt ook wel, maar hoe zit het met de fase erna? Dat blijkt in een loopbaan steeds weer de moeilijkste horde te zijn – de tweede, de derde opdracht – veelal onmiddellijk verbonden met de beslissing of de verdiensten überhaupt voldoende zijn om van te leven.’ De jury doet dan ook een ‘dringend appèl om voor aanwas in de sector te zorgen, voor jong nieuw bloed’. Het juryrapport is te raadplegen via de website van de Auteursbond: auteursbond.nl/charlotte-kohler-stipendium-lisa-thunnissen/.

3 Zie ook: http://www.letterenfonds.nl/images/issue_download/Beleidsplan-Nederlands-Letterenfonds-2021-2024.pdf.

4 Voor meer informatie over deze subsidieregeling: http://www.letterenfonds.nl/nl/entry/3099/ontwikkelbeurzen-startende-literair-vertalers.

 

Bronnen
Bennis, Hans & Henk Pröpper. 2019. VerTALEN voor de toekomst. Een nieuw vertaalpleidooi. Utrecht: Expertisecentrum Literair Vertalen.

Haan, Martin de & Rokus Hofstede. 2008. *Overigens schitterend vertaald. Voor het behoud van een bloeiende vertaalcultuur. Den Haag: Nederlandse Taalunie.

Pilon, Annemart. 2020. ‘Als je geen geld hebt om te vertalen’, Filter, 27:4, p. 21-26.

Pilon, Annemart. 2021. ‘Ik kan mijn werk niet betalen’, NRC Handelsblad, 15 april.