O, gelukkige koning…    82-90

Kader Abdolah en Sheherazade

Christiane Kuby

Over het algemeen staat ‘hervertellen’ niet erg hoog aangeschreven bij literatuurliefhebbers en vertalers. Bij hervertellingen ligt immers de nadruk vooral op de inhoud en komt de literaire vorm op de tweede plaats. Toch zijn er uitzonderingen. In de westerse cultuur heeft de uitvinding van de boekdrukkunst ervoor gezorgd dat het mondeling vertellen van verhalen min of meer is verdwenen, maar in andere culturen, zoals de Perzische en de Afrikaanse (griots), staan de verhalenvertellers nog altijd hoog in aanzien. In die traditie past het idee van Kader Abdolah om de vertellingen van Duizend-en-één-nacht niet te vertalen maar te hervertellen en op die manier de Perzische traditie naar ons taalgebied over te hevelen.

Ik was te benieuwd hoe de verhalen mij in de versie van Abdolah zouden bevallen om er níét voor te gaan zitten. Of zou ik moeten zeggen: liggen? Want ik moet meteen bekennen dat de lectuur verslavend was, ik kon me er maar moeilijk van losmaken. En na het lezen begrijp ik helemaal dat hervertellingen als voortzetting van de mondelinge traditie een functie hebben, naast de ‘echte’ vertalingen.

Rond mijn veertiende las ik de verhalen die Sheherazade nacht na nacht aan de koning vertelt om aan een wisse dood te ontsnappen voor het eerst. Ik zie het boek dat ik cadeau had gekregen nog voor me; het was minstens zo dik als de uitgave van Abdolah die nu voor me ligt, maar was, anders dan de zijne, versierd met prachtige illustraties, illuminaties uit oude Indiase of Perzische handschriften die je naar een paradijselijke wereld verplaatsten. Sierlijke jonge vrouwen zaten naast klaterende fonteinen in tuinen tussen bloeiende planten, omgeven door kleurrijke vogeltjes en andere dieren, vaak maakten ze muziek of speelden ze discreet erotische spelletjes met mannen of met elkaar... U kent die illustraties vast wel, ze hebben ons beeld van de Oriënt bepaald, een romantisch beeld uiteraard waar we allang vanaf zijn, maar wat niet wegneemt dat die tekeningen zelf verfijnde kunstwerken zijn waar je nog steeds van kunt genieten. Ik raakte verslaafd aan de vertellingen van Duizend-en-één-nacht.

Voor mij waren het sprookjes uit een verre, exotische wereld, net zoals er sprookjes waren uit een verleden dichter bij huis, de sprookjes van Grimm en die van Andersen, of de Griekse mythen en legenden, ooit naverteld door auteurs wier naam ik ben vergeten. Maar net zoals de gebroeders Grimm hun verhalen niet zelf verzonnen hadden maar wel degenen waren die ze uiteindelijk op papier zetten, zijn er dus auteurs geweest die de oude verhalen van Sheherazade navertelden, op schrift stelden en hervertelden. Wie kan zeggen hoeveel ze hebben weggelaten, wat ze hebben toegevoegd, en hoe ze hun eigen toon vonden om ze door te geven?

Later kreeg ik een complete Duitse uitgave in twintig delen met wetenschappelijke annotaties cadeau die ik bewonderde, maar nooit las. De verhalen waren te lang, de taal te gekunsteld, de bladzijden te vol, en als ik er nu aan terugdenk was het geheel ook te uitgebreid en daardoor vermoeiend.

Wat wist ik over het origineel? Niets natuurlijk. Niets in ieder geval over de lange vertaalhistorie waarover ik nu geboeid zat te lezen in een interview verschenen in Filter 1:2 (1994), over de eerste integrale vertaling uit Arabische bronnen door Richard van Leeuwen. Die vertaling in veertien delen (het laatste deel verscheen in 1999) sloeg aan bij het publiek. Desondanks dacht de vertaler dat zijn vertaling andere vertalingen zeker niet overbodig maakte en dat er altijd ook bewerkingen zouden blijven verschijnen.

En hij heeft gelijk gekregen. Wat Abdolah in zijn bewerking doet is zeker origineel te noemen. Vanaf de eerste bladzijde is duidelijk dat dit een zeer persoonlijk boek is geworden, gebaseerd op ‘het majestueuze boek’ dat ‘in mijn ouderlijk huis altijd op de schoorsteenmantel lag’. Het woord ‘schoorsteenmantel’ laat al meteen zien dat Abdolah zijn hervertelling voor een Nederlandstalig publiek heeft bedoeld. Hij ziet zijn boek niet als ‘een bundeling van oude oosterse verhalen’ maar als ‘een krachtige rivier die over het leven gaat, over levenservaringen die nog altijd relevant zijn’. Hij ziet het als zijn taak om de universele vraag naar wat het betekent een mens te zijn aan zijn publiek voor te leggen.

Maar hij voegt er nog iets aan toe: zijn werk past, zegt hij, binnen zijn familietraditie. ‘Wanneer de mannen van onze familie bejaard werden en de wandelstok oppakten, gingen ze in de bibliotheek van ons huis zitten en bewerkten ze een van de oude Perzische klassiekers voor hun nakomelingen.’ Dat was, vond Abdolah, wat hem nu ook te doen stond. Het familieboek waar hij aan refereert was een Perzische vertaling van de Franse editie uit het begin van achttiende eeuw (die op haar beurt de eerste vertaling uit het Arabisch was, zie Filter 1:2). Hij dook in de verhalen die hij niet rechtstreeks wilde vertalen maar al lezend ging navertellen, het ene verhaal na het andere, nacht na nacht. Veel liet hij weg, soms voegde hij iets toe, en vooral voegde hij zijn eigen, zeer persoonlijke commentaar toe. Abdolah is geen vertaler, hij is een auteur, en auteurs mogen te allen tijde weglaten en toevoegen.

Zijn commentaren zijn verrassend en, zo vertrouwt hij de lezer toe, het verslag van een eigen zoektocht die hem steeds dieper de wereld van de verhalen in voerde. Je bent al behoorlijk ver in het boek gevorderd als je zijn commentaar over de historische achtergrond van de verhalen tegenkomt. Abdolah plaatst de vertellingen in een enigszins politiek perspectief. Hij herinnert aan de bezetting van Perzië door de Arabieren en de door de eeuwen heen steeds voelbaar gebleven spanning tussen die twee culturen: de Arabische van de islam en de Perzische van de eeuwen ervoor. Volgens Abdolah vertelt Sheherazade nooit rechtstreeks over die spanningen, maar laat ze die in vele verhalen doorschemeren. Zo is er bijvoorbeeld Haroen-al-Rasjied, de Arabische kalief die in veel verhalen terugkomt, een almachtige despoot die beslist over leven en dood. Zoals andere kaliefen heeft ook hij een Perzische adviseur, de vizier Djafar Barmaki. Die combinatie zou te maken hebben met het feit dat de Perzen een lange traditie kenden van regeren, terwijl de Arabieren het vak als het ware nog moesten leren, dus het was een wijs besluit van de kalief om zo’n ervaren Perzische vizier als raadsman te kiezen. In de loop der jaren raken de mannen bevriend en groeit er een diepe vertrouwensband tussen hen. En toch gaat het op een bepaald moment mis. ‘Om hun vriendschap nog verder te versterken, gaf Haroen zijn jongste zus Abbase aan Djafar. Op die manier maakte hij van Djafar een familielid [...]. Dat huwelijk was een symbolische echtverbintenis tussen de Arabische bezetters en de Perzen.’ Maar, en hier schuilt een addertje onder het gras, het was ‘een huwelijk op papier, een gebruik in de islam om een vreemde man als “mahram” in de familie op te nemen’ (294). Concreet komt het erop neer dat de twee niet met elkaar naar bed mogen.

In een hiërarchische structuur zoals we die leren kennen in deze verhalen blijft de dreiging van de machtigen altijd op de achtergrond aanwezig: de heerser kan te allen tijde zijn onderdanen laten doden, hoe intiem en vertrouwd hun relatie ook is (geweest). In één klap kan het vertrouwen omslaan in wantrouwen en is het gedaan met de vriendschap. Zo wordt er flink gemoord, en op een dag is ook Djafar Barmaki aan de beurt nadat hij het vertrouwen van de heerser heeft geschonden: Abbase is zwanger.

Abdolah besteedt meerdere hoofdstukken van zijn tussen de vertellingen ingelaste commentaar aan het verhaal van de kalief en zijn vizier. Ook maakt hij gebruik van de manier van vertellen van Sheherazade zelf: telkens eindigt hij zijn verhaal door het volgende alweer in het vooruitzicht te stellen – een Droste-effect zou je het kunnen noemen. Zo staat er in het commentaar – niet in de vertelling – dat de kalief het onthoofde lichaam van zijn grootvizier gedurende drie jaar bij de poort van Bagdad liet hangen. Over het lot van Abbase zou niets bekend zijn, maar uiteraard waren er tal van verhalen in omloop. ‘Sheherazade vertelt niet expliciet over Djafar en Abbase, maar overal in haar vertellingen heeft ze hun dood gereconstrueerd. Ze heeft hen zelfs met de kracht van de verbeelding weer tot leven gewekt’ (327).

Al lezende valt je na dit commentaar van de auteur inderdaad op hoe vaak een vergelijkbare situatie in Duizend-en-één-nacht voorkomt: tientallen grootviziers en andere mannen lopen in de valkuil van kaliefen, sultans en koningen, ‘maar Sheherazade laat ze aan hun zekere dood ontsnappen’ (id.). De knecht die hen moet executeren krijgt medelijden, of ze weten het hart van hun beul te ontroeren door een verhaal te vertellen of een lang gedicht te reciteren. Overal is naast de hiërarchische structuur en de willekeur ook de macht van het woord voelbaar.

Iets anders dat voortdurend doorschemert is de moordende hiërarchie tussen mannen en vrouwen. Vrouwen zijn niet alleen ondergeschikt, ze worden ook doorgegeven, gedeeld met andere mannen, geruild, neergesabeld, zoals het uitkomt. Maar ook zij weten weleens aan hun noodlot te ontsnappen, door de macht van het woord.

Zoals we weten hebben we daar de vertellingen van Sheherazade aan te danken. Een meisje van veertien is ze, preciseert Abdolah, als ze meemaakt dat de koning, de baas van haar vader die vizier is, het ene meisje na het andere laat vermoorden, na één keer met ze te hebben geslapen. Het is zijn wraak voor het feit dat hij, de heer van een grote harem, ooit door zijn vrouwen is vernederd. Zij hebben van zijn afwezigheid gebruikgemaakt om met vreemde mannen seks te hebben. Zo groot was de vernedering dat de koning, na zijn hele harem te hebben uitgemoord, voortaan elke nacht met een ander meisje slaapt, dat hij onmiddelijk na die nacht – als de dageraad aanbreekt – laat vermoorden. Sheherazade is jong en ambitieus, een soort Greta Thunberg zou je kunnen zeggen, ze denkt dat ze de koning er door een list van kan weerhouden haar te doden en daarmee ook andere vrouwen van een zekere dood te redden.

In een onlangs verschenen nieuwe integrale vertaling in het Duits las ik telkens dezelfde formule:

Da erreichte das Morgengrauen Shahrasad, und sie hörte auf zu erzählen. ‘Ach, Schwester’, seufzte ihre Schwester Dinarasad, ‘wie köstlich ist deine Geschichte!’ - ‘Was ist das schon’, erwiderte sie, ‘gegen das, was ich euch morgen Nacht erzählen werde, wenn ich dann noch lebe und mich der König verschont.’

Abdolah maakt er dit van:

Toen Sheherazade zo ver was, stopte ze met de vertelling en ze bewaarde de rest van het verhaal voor de volgende nacht.

En in een door Floris Tilanus geïllustreerde bloemlezing uit 2019, die ik toevallig in handen kreeg, lees ik in de vertaling van Richard van Leeuwen:

Op dat moment werd Sjahrazaad onderbroken door de dageraad en ze zweeg.

Wat een mooie uitgave, dacht ik al bladerend, en wat roepen die illustraties de oosterse sprookjessfeer geweldig goed op! Tot ik bij de bladzijde kwam waarop een somber ogende man staat te kijken naar de blote lichamen van een dozijn en meer onthoofde jonge vrouwen die om hem heen liggen. Dit is wel erg cru, dacht ik, maar Floris Tilanus heeft gelijk: met een schok frist hij de herinnering van de lezer op en laat zien wat door de tekst wordt verzwegen.

Sheherazade vertelt de verhalen dus om haar executie uit te stellen, ze rekt het vertellen telkens tot de dageraad aanbreekt om het vervolg in het vooruitzicht te kunnen stellen. Hoe zou dit gevoeld hebben voor haar? En wat doet in de Duitse uitgave die zus van haar in de slaapkamer van de koning?

In een hervertelling zijn dit misschien details die je makkelijk kunt weglaten, maar Abdolah zou Abdolah niet zijn als hij hier niet een persoonlijke draai aan gaf.  ‘Ik heb een onvergeeflijke fout gemaakt,’ schrijft hij ergens halverwege zijn commentaar, ‘door mijn aangeleerde westerse redenering heb ik Donyazad weggehaald, want haar aanwezigheid leek niet relevant’ (197). De veertienjarige Sheherazade mist haar jongere zus aan wie ze gewend was om voor het slapen gaan verhalen te vertellen. Donyazad mag komen logeren, en ze smeekt om een verhaal. Op die manier kan Sheherazade een begin maken met het vertellen, en de koning ‘luisterde mee en was betoverd door haar manier van vertellen’ (198). Donyazad is het luisterende en begrijpende oor dat Sheherazade nodig heeft om te overleven. Abdolah herstelt zijn fout niet; hij kiest ervoor om de rol van het ondersteunende zusje naar voren te halen door zijn omissie toe te schrijven aan zijn eigen verwesterde mentaliteit.

Hoe wreed de wereld ook is waarin deze verhalen zich afspelen, het is een wereld vol verrassingen. En altijd blijft het vertellen zelf cruciaal. Als je me zo nodig moet doden, lijkt menig figuur te zeggen, wacht dan even tot je mijn verhaal hebt gehoord! En er is geen koning, geen koopman en geen kapper, zelfs geen djinn die niet benieuwd is naar het verhaal dat de ander te vertellen heeft. Geef me wat tijd, roepen ze, en als het verhaal afgelopen is, springt er vast iemand anders op die beweert dat het nu zijn beurt is om een verhaal te vertellen en dat het nog veel spannender is dan dat van zijn voorganger. Deze mensen vertellen om het vertellen, of om te overleven, en door hun verhalen verandert dikwijls de situatie waarin ze terecht zijn gekomen. Alleen de vrouwen krijgen die kans maar uiterst zelden, in ieder geval de kans om zelf hun eigen verhaal te vertellen. Dat is jammer maar niet verbazingwekkend. Want hoewel we de verhalen horen uit de mond van Sheherazade, Duizend-en-één-nacht blijft toch een boek vanuit mannelijk perspectief.

Abdolah is geen vertaler, hij is een auteur die de drang heeft om de cultuur waaruit hij voortkomt door te geven, om een schat door te geven en toegankelijk te maken voor een Nederlandstalig publiek. Ondanks het feit dat zijn Nederlands zijn grenzen kent, zoals hijzelf ook erkent, heeft zijn boek iets meeslepends. Je voelt de gedrevenheid waarmee hij vertelt, je duikt met hem in de verhalen maar wordt tegelijk steeds benieuwder naar zijn eigen leeservaring waardoor ook je inzicht in de achtergrond van de verhalen groeit. Het boek eindigt, zoals passend is bij de vertellingen van Sheherazade, midden in een verhaal. Het is dus wachten op de voortzetting, in de hoop dat de koning de vertelster nogmaals heeft gespaard.

 

Kader Abdolah, 1001 Nacht. Een hervertelling. Amsterdam: Prometheus, 2020.

 

Bronnen
De Rynck, Patrick. 1994. ‘Richard van Leeuwen en De vertellingen van Duizend-en-één nacht’, Filter, 1:2, p. 71-78; ook via: www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/1994/12/richard-van-leeuwen-en-de-vertellingen-van-duizend-en-een-nacht-71-78/

Tausendundeine Nacht. 2018. Nach der ältesten arabischen Handschrift in der Ausgabe von Muhsin Mahdi erstmals ins Deutsche übertragen von Claudia Ott. München: C.H. Beck.

De vertellingen van duizend-en-één-nacht. 2019. Gekozen en vertaald door Richard van Leeuwen en geïllustreerd door Floris Tilanus. Amsterdam: Van Oorschot.