‘Nooit verschenen boek’ staat op het schuin verlopende roze buikbandje rond het nu dan toch wel verschenen boek, zestig jaar geleden uitgedacht. Ik was toen zeven en in het bezit van een rode step met uitklapbaar parkeerzitje, een door mijn moeder gestikt indianenpak met bontgekleurde apachefranjes en een klapperpistooltje. Ik deed er niet veel mee, maar er is een foto van. Al mijn tijd vulde ik met voetballen achter ons huis, op ‘’t veldje’. Dat was elke dag een feest. Het boek dat nooit verscheen heet ook feest, en het werd door Ed van der Elsken samengesteld in 1960. Het hoort bij een tentoonstelling in het Rijksmuseum die liep tot en met 10 januari 2021, Crazy World geheten. Niemand (haast) kon die crazy world bezoeken omdat de wereld zelf gek geworden was. Maar als ik de foto’s, in reproductie en verkleind, bekijk, dan zou ik een moord doen voor de gemoedsgesteldheid die eruit oprijst: onbezorgd, euforisch, onvermoeibaar, met mensen die permanent lachen en dicht op de huid van hun medemensen zitten. Nog altijd zou ik maar wat graag de hele dag als zevenjarig jochie voetballen. Maar dat zat er minder in, in het jaar van de opsluiting 2020, een historisch jaar, historisch an sich én afgaande op de ontelbare typeringen ervan. Ik noemde het jaar al dat van de opsluiting en verderop in deze schets van dit bijzondere vertaaljaar zal ik me nogmaals bezondigen aan duiding van wat we beleefden. Laten we het erop houden dat het ondanks alles een feest was, een afgeleid feest dan wel, een feest op gepaste afstand, een virtueel feest, een feest waar je niet bij was toen het plaatsvond – je kunt er zelfs iets in zien van een vertaling. Het is geen echt feest, het zijn maar foto’s. En is een foto niet ook een soort vertaling? Even echt als onecht, even afgeleid als een fenomeen op zich? Ed van der Elsken stond zeker dicht bij zijn werkelijkheid, maar feestte hij mee? Wat let ons om het vertaaljaar 2020 een feest te noemen: er verscheen immers veel, er werd naar hartenlust gelezen, je kon ongestoord werken, vertalingen waren tastbaar.
Verliezen inventariseren
In Inventaris van enkele verliezen balanceert Judith Schalansky op de grens tussen fictie en non-fictie. Het boek werd vertaald door Goverdien Hauth-Grubben voor Meridiaan Uitgevers. Menigeen kent de jonge schrijfster van haar Atlas van de afgelegen eilanden, en ook nu betreedt ze op haar manier het eiland Tuanaki, dat door een zeebeving in de Stille Oceaan verzonk. Voorts veel DDR, haar geboorteland, ook weggezonken in de tijd. Tijdens een interview zag Schalansky een meeuw pikken in een stuk piepschuim: ‘Wat een vreselijk beeld van onze tijd,’ zei ze tegen Karen Billiet.1 Haar hele voorwoord bij het boek leest als een filosofie van het verloren jaar 2020, al verscheen het oorspronkelijk twee jaar ervoor: ‘In leven zijn betekent verliezen meemaken. De vraag naar wat er zal gebeuren is waarschijnlijk nauwelijks jonger dan de mensheid zelf, omdat een even absolute als verontrustende eigenschap van de toekomst daarin bestaat dat ze zich aan de voorspelbaarheid onttrekt en daarmee ook tijdstip en omstandigheden van de dood in het duister laat.’
Het is gepast verliezen te inventariseren en stil te staan bij wie ons in 2020 ontvielen. ‘Pas nu ik het werken aan dit boek, waarin de veelsoortige fenomenen van ontbinding en verwoesting een dragende rol spelen, bijna heb afgesloten, besef ik dat het slechts een van de talloze manieren beschrijft om met de dood om te gaan,’ stelde Judith Schalansky achteraf vast.2 Begin 2020 overleed Kitty Zwart (1943-2020), een verlies waar we zeker bij stil moesten staan.3 Zij vertegenwoordigde eind jaren tachtig, begin jaren negentig de vertaalwetenschap in Nederland. George Steiner (1929-2020) deed dat wereldwijd, op zijn eigen manier althans en ingebakken in de aandacht die hij gaf aan alle filosofie en cultuur. Ooit verraste hij me door in een bloemlezing van Homerusvertalingen de minieme aanwezigheid van vrouwelijke vertalers te betreuren en te stellen dat die ongetwijfeld hard aan het werk waren. Zijn After Babel. Aspects of language and translation uit 1975 bleef onvertaald – veel ervan is nog altijd behartigenswaardig. Van de vertalers die overleden noem ik Erica Engels (1929-2020), die uit het Russisch vertaalde maar ook zelf schreef, en schrijfster Mischa de Vreede (1936-2020), die veel herdacht werd maar nauwelijks als de jonge vertaler die verantwoordelijk was voor meesterwerken als De geverfde vogel (1966) en Herzog (1969). Tragisch was het overlijden van Machteld Bokhove (1949-2020) in de bloei van haar vertalersleven. Het oorlogsdagboek van Ingeborg Bachmann (Koppernik) was haar laatste vertaling, maar naam maakte zij vooral met haar vertalingen van (en inzet voor) werk van Robert Walser (vanaf 2013 met korter proza, tot en met De Tanners, ook bij Koppernik, een paar maanden voor haar dood). Een overlijdensadvertentie citeerde een vertaling van haar hand van Winnie the Pooh, maar die is niet overgeleverd.
Eind november overleed Helene Reid (1940-2020), befaamd als ondertitelaar en groot pleitbezorger van dat vak, bekend ook van de Reid Ondertitelprijs. In januari verscheen ze nog op tv in een discussie over de wet die mensen met een voltooid leven de mogelijkheid moet bieden zelf te beslissen over hun levenseinde. We zagen Helene Reid, volgens Arjen Fortuin, ‘een vrouw met een klavecimbel, een fenomenale boekenkast en een flesje wijn in huis – ze maakte een verre van levensmoede indruk. “Ik ben van alles, maar niet depressief.” Maar ook: “Voor mij zit het er wel op.”’4 Als je de wereld van het loutere vertalen vergroot moet de verliesinventaris drastisch worden uitgebreid – met uitgever Martin Ros (1937-2020) en italianiste, uitgeefster en boekhandelaar Annaserena Ferruzzi (overleden 1 januari 2021), die allebei zo veel vertalingen mogelijk maakten; met schrijver John le Carré (1931-2020) en chansonnière Juliette Gréco (1927-2020), wier werk zich al even gul aanbood om te worden vertaald – en dus niet te vergeten Liesbeth List (1941-2020) en ook Liselore Gerritsen (1937-2020); en met beleidsmaker en voormalig letterenfondsmedewerker George van Elburg (1966-2020) en de vertalende socioloog Lodewijk Brunt (1942-2020), die het vertalen een warm hart toedroegen; met de taalgevoelige Liesbeth Koenen (1958-2020) en de maker van intrigerende naslagwerken Wilfried Uitterhoeve (1944-2020), die allebei wezen op het cruciale belang van precies formuleren en redigeren; en ten slotte met de Afghaanse dichteres Homaira Dastgirzada (1960-2020), die in Nederland woonde maar wier vijftien dichtbundels nog steeds op vertaling liggen te wachten.5
Prijzen & andere aandacht
De luidste loftrompet over alle vertalers werd op 8 oktober 2020 gestoken door Wannes Gyselinck – voor mij persoonlijk vanuit het niets – en wel op rektoverso.be: een bevlogen stuk, de moeite waard om te herlezen in tijden van depressie en zelfbeklag, en een waarvan ik wil dat deze alinea me bijblijft:
Ken je dat uv-licht waarmee je op een murder scene de uitgewiste bloedsporen fluorescerend kan doen oplichten, de bebloede sporen van handen die langs de muren hebben geschuurd, sleepsporen van het afgemaakte lichaam over de badkamertegels, de plassen bloed in het hoogpolig tapijt. Dat soort licht zou ik soms eens willen werpen op jullie smetteloos witte, vertaalde pagina’s: niet dat ik jullie wil vergelijken met moordenaars, maar om jullie sporen te zien: de alternatieven die jullie afgewogen hebben, alvorens tot de eindoplossing te komen, hoe bijzinnen hoofdzinnen werden, hoe een ‘je’ terug ‘u’ werd of omgekeerd, hoe het register werd teruggeschroefd van stijf-literair naar vertrouwelijk pratend.6
Aan de zogeheten zichtbaarheid van de vertaler mankeerde niet veel, zeker niet als je de sociale media afstruinde. Deels dankzij tijdelijke steunmaatregelen kwamen er bovendien nogal wat vertaalblogs bij afgelopen jaar – ik noem aardsmaarbevlogen.nl, vandaagsvertaalprobleem.blogspot.com en penseelvanwind.nl. Maar het blijft toch wel het aangenaamst om een dagblad op je keukentafel te horen ritselen, zeker als daarin prominent aandacht wordt besteed aan een vertaler: zoals toen Diane Webb samen met redacteur Anton van der Lem uitgebreid de vertaling in het Engels toelichtte van Johan Huizinga’s Herfsttij der Middeleeuwen.7 Het roemruchte boek uit 1919 werd vrij snel in het Engels vertaald (1924), maar alleen in een (naar Frans voorbeeld) drastisch ingekorte versie. De tweede Engelse versie was gebaseerd op de Duitse vertaling, dus het duurde uiteindelijk 101 jaar voor deze versie verscheen als ‘eerste integrale’: Autumntide of the Middle Ages (bij Leiden University Press) – ‘In everyday life there was always unlimited scope for burning passion and childlike fantasy’, las je en dacht: was dat nog steeds maar zo.
Verder werd vrijwel alle aandacht voor het uit het Nederlands vertaalde boek in 2020 opgeslokt door Michele Hutchison en Marieke Lucas Rijneveld: The Discomfort of Evening (Faber & Faber) werd bekroond met de International Booker Prize. Ze traden meestal gezamenlijk op, betoonden zich zo trots als ‘a cow with seven udders’ en vermeldden de Britse inzet van strenge redacteuren, die soms wat snoeiden, en zogenaamde sensitivity readers, die aanstoot moesten voorkomen. Menigeen betreurde het schrappen van de grappen – Wilma de Rek was daar het felst op: ‘Leve de Nederlandse literatuur die niet meedoet aan gevoeligheidsflauwekul.’8 Maar er waren meer prijzen, voorop de Martinus Nijhoff Vertaalprijs die vanwege het lustrumjaar van het Prins Bernhard Cultuurfonds dubbel vergeven werd – aan twee prachtige, allebei ver weg wonende winnaars: Jacques Westerhoven en Irina Michajlova. De uitreiking werd telkens verschoven, corona corona, en uiteindelijk kwam het er niet van. Het is te hopen dat we deze beide bijzondere vertalers, de een uit het Japans, de ander in het Russisch, nog eens met z’n allen de hand kunnen drukken voor het indrukwekkende oeuvre dat zij hebben opgebouwd. Want online blijft het behelpen. Dat ervoeren we ook bij de Filter Vertaalprijs, die in 2020 naar Henny Corver ging (voor Annie Dillards Pelgrim langs Tinker Creek, verschenen bij Atlas Contact). Er werden prachtige filmpjes gemaakt voor en door alle genomineerden, maar de echte ontmoeting, het echte gesprek, vond zo niet plaats. Iets vergelijkbaars gebeurde met de Europese Literatuurprijs, toegekend aan Karina van Santen en Martine Vosmaer voor hun vertaling van Ali Smiths Lente (Prometheus).
De Homerusprijs van het Nederlands Klassiek Verbond ging naar Piet Gerbrandy voor Troost in filosofie van Boëthius. De Amy van Marken Vertaalprijs voor ‘een uitmuntende vertaling uit een van de Scandinavische talen’ viel in 2020 toe aan Clementine Luijten voor haar vertaling De zwavelgele hemel, een roman van Kjell Westö (De Geus). Het Italiaanse ministerie van Cultuur kende de ‘Premio per la traduzione – Fondo potenziamento lingua e cultura italiana all’estero’ toe aan Manon Smits voor De vreemdelinge van Claudia Durastanti (De Bezige Bij). Jan Popkema ontving de dr. Obe Postmapriis voor de beste vertaling uit of in het Fries voor zijn vertaling van Patrick Süskinds Das Parfum. De andere kant op: aan Ran HaCohen werd de Letterenfonds Vertaalprijs 2020 toegekend voor diens ‘excellente vertalingen van zowel klassieke als contemporaine fictie in het Hebreeuws’; Ina Rilke en David McKay werden genomineerd voor de Oxford-Weidenfeld Prize met hun Max Havelaar-vertaling (New York Review of Books); en Andrea Kluitmann deelde de Deutsche Kindertheaterpreis 2020 met auteur Teho Fransz voor het stuk ,Liebe Grüße’… oder Wohin das Leben fällt (Theaterstückverlag Korn-Wimmer, München).
Een Miami Mansion
Een vertaler kan natuurlijk niet anders dan zijn stem verheffen, maar hij moet wel zijn plaats weten. En wie wil nou geen eigen domein? Je tuin, je bureau, die ene stoel waar alleen jij je kleren op legt, het hok met het gereedschap (je man cave, je eigen salontafeltje, theekransje, Miami Mansion). In het jaar waarin voor velen de werkvloer verdween – met het voordeel dat de gebruikelijke werkvloerperikelen je bespaard bleven – konden de vertalers blijven waar ze altijd al waren: thuis. Misschien was het wel een ideaal vertaaljaar, voor de kluizenaar in ons die zich had teruggetrokken in de coronaloze woestijn. Hieronymus is niet voor niets schutspatroon. Maar anders dan deze kerkvader, die daar in de woestijn met zijn leeuw zelfvoorzienend moet zijn geweest (ik zie ineens de mogelijke functie van de leeuw voor me en beschouw de heilige meteen als een vega avant la lettre) – anders dan Hieronymus staan de hedendaagse vertaler economische wetten in de weg en moet er brood op de plank komen. Het volstaat niet een kropje eetbaar groen te plukken en daar een paar dagen op te teren. Je moest de hort op, desnoods met je mening. Wat voor jaar maakten we mee?
In het verleden had ik er al een handje van ‘mijn’ tijdperk te willen typeren. Ik had het bijvoorbeeld over het tijdperk van de verhorecaïsering (zelfs je ontbijt en alle koffie buiten de deur halen) en beweerde doodleuk dat we in geseksualiseerde tijden leefden (ben even kwijt wat me daartoe aanzette). Hoe ongelijk had ik in 2020. Nee, dan Daniela Hooghiemstra, die in een column met de geniale titel ‘In de kathedraal van het imago kan niemand zichzelf zijn’9 van ons sprak als levend in een post-ideologisch welvaartstijdperk. Ik laat het onderwerp van haar column (Baudet en Klaver) even buiten beschouwing, maar die leverde fantastische inzichten op, aan de hand van The Talented Mr. Ripley als prototype van iemand als Ripley (‘Wat hij zegt of doet, komt niet voort uit wie hij is, maar wie hij wil zijn’). De meesten zeiden nog stelliger dat we leefden in het socialemediatijdperk. Wat betekent: aanwezig zijn in partjes. Soms blaf je wat, als een columnist, volgens Max Pam een soort stotteraar die zijn of haar wereldbeeld aaneenrijgt in kleine, losstaande stukjes.10 Maar het is geen pretje om alleen op Facebook en Instagram aangewezen te zijn. Ten eerste word je gebombardeerd door reclame, ten tweede door meningen. Ik wilde me schermloze dagen opleggen, maar faalde hopeloos. Leefden we maar in het postmeningentijdperk, dacht ik dan, om er prompt een eigen mening tegenaan te gooien. We zijn onder meningen bedolven dit jaar, in de talkshows die we dagelijks volgden en in de kranten waaraan we ons vasthielden, in de discussies die we via Zoom, Teams of Skype moesten voeren en die alle kanten opschoten. We hadden ook de tijd om in de opgelegde eigen bubbels na te denken. 2020, het jaar van de verbubbeling. En we werden neergekegeld door staafdiagrammen en andere statistieken, ook wel dataïsme genoemd11 – en dan las je iets volkomen onbegrijpelijks als ‘lichte stijging sterfte’ en de bijbehorende datum ‘in de week van 5 tot 11 oktober’. Of de verschrikkelijke term ‘nieuwe doden’. Dat was navrant maar vooral pijnlijk voor wie iemand verloor, ook in de weken erna en ervoor. En wat te denken van ‘Centraal-Europa kleurt nu wél rood’ of ‘Sterke toename besmettingen in België’ en vervolgens een ingekleurd landkaartje met variaties tussen geel, oker en bruinrood. Hoe triest de werkelijkheid van het individuele leed dat erin geabstraheerd werd ook was, het neigde naar het absurde. Maar op het moment zelf was het normaal – een normaal jaar met normale menselijke gedachten. Ik beken dat ik graag mijn toevlucht zocht tot vertalen. Wat een houvast gaf dat.
Kritiek, kritiek, kritiek
Recensies lijken steeds meer georkestreerd te worden of verdrongen door andere aandacht. Ik geef als voorbeeld het verschijnen van David van Reybroucks Revolusi waarvoor zowat alle media zich verdrongen, inclusief bewerkelijke producties als interviews en een driedelige tv-documentaire. Het boek is het overigens waard. Na de wederopwekking van het werk van Renate Rubinstein deed hetzelfde fenomeen zich voor. Toen Van Oorschot eindelijk afkwam met Uwe Johnsons Uit het leven van Gesine Cresspahl bleken kranten zelfs bereid om er drie weken achter elkaar over te schrijven (Trouw deed dat bijvoorbeeld). Bij de grotere boeken (waarin enorm geïnvesteerd is, zowel financieel als redactioneel) zie je hoe dat gespeeld wordt: recensenten lijken uitgezocht, de uitgever heeft de media op scherp gezet, de impuls via subsidiesystemen als Schwob geeft een extra zet etc. Besprekingen worden steeds meer verdrongen door interviews met de auteurs en vooral jonge schrijvers met een bijzondere ‘identiteit’ zijn gewild. Het zou goed zijn om eens een grondige analyse te wijden aan hoe lof en kritiek tot stand komen, zodat aan het licht kan komen dat bijvoorbeeld iemand de ene week geprezen wordt door dezelfde persoon die de volgende week een nawoord bij zijn boek blijkt te hebben geschreven. Het blijft zaak grote waardering te hebben voor onafhankelijke meningsvorming, dat wil zeggen: besprekingen die niet per se uitgelokt zijn door de pr-afdelingen van de uitgevers. Op De Reactor zijn die te vinden bijvoorbeeld. Maar anderzijds (zeg ik bestraffend tegen mezelf) duiken in de reguliere pers toch ook kritische, niet pr-gestuurde besprekingen op. En culturele inteelt is niet voorbehouden aan de letteren- of vertalerswereld. Je ziet het ook bij wie in de prijzen valt bij het Nederlands Filmfestival of wie de Gouden Televizierring aangeschoven krijgt. Tv-man Jan Slagter vond dat die laatste prijs een Instagramprijs was geworden.12 Hetgeen ons onherroepelijk drijft naar keukenwijsheden als dat een veilige keuze niet per se een correcte keuze hoeft te zijn en dat aandacht vragen en krijgen heel bevredigend is maar ook uitermate relatief en vluchtig.
Dat brengt me tot de momenten van vertaalkritiek die het vertaaljaar tekenden. De positiefste kritiek van het jaar was te lezen in een column van Joyce Roodnat, altijd al goed leesbaar en geestig tot en met. Zij besprak een ‘standaard bestseller’ van Santa Montefiore (Naar de overkant, vertaald door Erica Feberwee voor De Boekerij). De ‘zoveelste natuurbeschrijving met roodborstjes’ sloeg ze even over, gaf ze toe, maar ze werd telkens weer verleid door de romantische clichés:
Ik bewaarde mijn favoriet voor het laatst. Dit is hem: ‘Maar haar hart huilde’. Enorm in vier woorden, enormiteit in alle opzichten. Ik moet om die clichés lachen, maar wel in het besef dat ze de pendant zijn van de love songs die we allemaal van harte meezingen. Ik vind ze idioot en gewaagd. En iedereen trapt erin, júist wie dat nu geërgerd ontkent. Laat je gaan, geef je over. Hier is er nog eentje: ‘Zijn ogen straalden, zijn wangen bloosden in de goudgele gloed van de zonsondergang. “Wil je met me trouwen?”’13
Het scherpst was het oordeel dat Rob van Essen uitsprak over Arie Storms vertaling De onbeduidende Jude (van Thomas Hardy, voor Athenaeum – Polak & Van Gennep). De uitgeverij kreeg ervan langs, maar de vertaler nog meer, met voorbeelden van niet-lopende zinnen en niet-kloppende vertalingen en al.14 2020 kende ook een nieuwe vertaalcriticus in de persoon van de schrijver Philip Huff, een dertiger. Dat laatste is belangrijk omdat hij in een kritiek de vertaler verweet woorden te gebruiken die een dertiger nooit zou zeggen. Het ging om Verheven koninkrijk van Yaa Gyasi, verschenen bij De Bezige Bij en vertaald door Nicolette Hoekmeijer (geen dertiger).15 Het verwijt was curieus, zeker als je eens op een rijtje zet welke verschillen in gender, geslacht, leeftijd etc. tussen vertaler en auteur te noteren zijn in een willekeurige jaarproductie aan vertalingen. Maar misschien wil Huff dat die verschillen kleiner worden, hetgeen vrij ingewikkeld zou zijn geweest in het geval van de Ghanees-Amerikaanse auteur. Best goed dat Huff zo hamerde op de toon, maar nog beter dat de vertaler zich teweerstelde. Van de weeromstuit ging ik Huff vervolgens wel in de gaten houden – hij bleek in een productieve fase te zitten, de ene week een stuk over Nobelprijswinnares Louise Glück en de andere een over de door Daan Doesborgh vertaalde dichtbundel Kraai van Ted Hughes. Doesborgh is een dertiger, dus daar zal het niet aan liggen (en Hughes was bij verschijnen veertig). Huff trok alle registers open om de vertaler de hemel in te prijzen, lees vooral de tweede alinea die de vertaler in de hoogste rangen van de Nederlandse poëzievertaling plaatste.16 Dat kan waar zijn, maar daar gaat het mij niet om. Philip Huff deed wederom iets waar Nicolette Hoekmeijer hem om prees: origineel en vertaling naast elkaar leggen en alternatieven aandragen voor iets wat hij anders wil zien. Dat laatste was niet nodig, het was allemaal voortreffelijk wat de klok sloeg: ‘Eerst het Engels: “Black also the soul, the huge stammer / Of the cry that, swelling, could not / Pronounce its sun.” Dan het Nederlands: “Zwart ook de ziel, het enorme gestotter / Van de kreet die, zwellend, zijn /Zon niet uit kon spreken”. Dus niet “niet kon uitspreken”, maar “niet uit kon spreken”.’ Goed, dat is een subtiele nuance, maar als argument overtuigde dat toch niet echt. Er volgde nog een tweede voorbeeld (een ‘geknakte’ in plaats van ‘kapotte’ regenpijp), waar het meest vertaalkritische statement van het jaar aan werd vastgeknoopt: ‘De vertaler moet over elk woord hebben nagedacht.’ Tja. Geef me een vertaler die dat niet doet en ik ben bereid hem (virtueel) te vierendelen.
Een curieus geval van vertaalkritiek ontspon zich rond een vertaling van Pauline Slot. Haar De levende berg van Nan Sheperd (De Arbeiderspers), ‘natuurliteratuur’, Schotse Hooglanden, klimverslaving, een voorwoord van MacFarlane, ‘een bijna vergeten meesterwerk’ uit 1977, geschreven in de oorlog. ‘De zomer op het plateau kan verrukkelijk als honing zijn, maar ook een bulderende bezoeking,’ zo begint ze. Yolanda Entius sprak van ‘een schitterende vertaling’ waarvan het een schande was dat de vertaler niet in kapitalen op het omslag prijkte; ook Graa Boomsma prees de ‘voortreffelijke vertaler’ en toonde zich verheugd over woorden die hij voor het eerst las (wilde gagel, beenbreek, tormentil); maar Geerdt Magiels bleek er geen goed woord voor over te hebben.17 Hij wilde ‘kaar’ voor corrie (en niet een ‘keteldal’) en viel over ‘alpensneeuwhoen’ voor ptarmigan (dat moest gewoon ‘sneeuwhoen’ zijn) en gewoon ‘valk’ voor een peregrine (dat is een slechtvalk). De criticus overtuigde met zijn natuurkennis, maar haalde ook een zin aan die volgens hem ‘verwaterde’. Met dat laatste typeerde hij de hele vertaling, en dat is onterecht. Laat ik maar wat Sheperd- en Slotzinnen citeren die zomaar op te vervaardigen coronategeltjes kunnen staan: ‘Ik mag lichaam en geest dan getraind hebben in verstilling, ik moet ze ook trainen om actief te zijn. Zintuigen moet je gebruiken. Voor het oor is het meest essentiële dat hier te beluisteren valt de stilte. Je oor lenen aan de stilte doet beseffen hoe zelden die er is.’
Guilty pleasures (lees: hervertalingen)
Als ik er één per taal moest kiezen zou dit het jaarrantsoen van prachtvertalingen zijn: voor Spaans Roland Fagels De slag (van Arturo Barea, uitgeverij Schokland), voor Portugees Michaël Stokers Kroniek van een leven dat voorbijgaat (van Fernando Pessoa, uitgeverij Van Oorschot), voor Hebreeuws Ruben Verhasselts Het leven speelt met mij (van David Grossman, uitgeverij Cossee), voor het Kroatisch Roel Schuyts De reparatie van de wereld (van Slobodan Šnajder voor Wereldbibliotheek), voor het Noors De boot in de avond van Marin Mars (een boek van Tarjei Vesaas, verschenen bij Lebowski) en voor het Japans Fred Hendriks’ Sakura. Hoe een Engelsman de Japanse kersenbloesem redde (van Naoko Abe, uitgeverij Thomas Rap). Maar bij dat laatste boek, dat ik met plezier las, denkend aan kersenbloesem en de sake die je eronder kunt drinken, moet ik me corrigeren, want het werd uit het Engels vertaald. En dat terwijl er veel Japans op de markt kwam, zowel herdrukken als nieuwe boeken. Meestervertaler Luk Van Haute weerde zich flink en noemde de zomer van 2020, waarin de Olympische Spelen in Tokio hadden moeten plaatsvinden, ‘de zomer die Japans had moeten zijn’.18 Er was een (in de media blijkbaar geplande) behoefte om het hedendaagse Japan te leren kennen, vond Auke Hulst, die analyseerde wat onze cultuur wel en niet uit het Japans wilde en had willen vertalen. Hij las ook wat er in het Engels te koop was en daagde Nederlandse uitgevers uit Tokyo Ueno Station te laten vertalen van Yu Miri, die ‘woedend’ schrijft over de ‘verwoestende’ kanten van het hedendaagse Japan en inmiddels naar verluidt een boekhandeltje en theatertje runt in het rampgebied rond Fukushima. We gaan opletten.
Veel lof voor een opgediept meesterwerk (uit 1973) dat nu pas in het Nederlands te lezen viel: De laatste zomer in de stad van Gianfranco Calligarich, opgevist door Wereldbibliotheek (op eigen kracht, zonder Schwobsteun: het echte uitgeven dus). Heerlijke misère, vond een critica, die zelden zo vrolijk werd van zo’n tragisch boek.19 De vertaling is van Els van der Pluijm, die voor dezelfde uitgever ook Roberto Calasso’s De hemelse jager voor haar rekening nam. Exclusieve roem wil ik toebedelen aan Erik De Smedt die het voor elkaar kreeg een tekst in vertaling uit te doen geven in een vorm die de oorspronkelijke auteur, lang geleden (1955/66), nooit voor elkaar had gekregen – Vleugels publiceerde het raam van Gerhard Rühm in een afwisselend zwarte en rode middenkolom (ik formuleer als leek). De vertaler werd zichtbaar via Denderland Boekenland en las de coïtustekst keurig en overdonderd voor.20
Een hervertaling was dat niet. Daarvoor moet je bij de Russen zijn, bij wie ik het volgende, toch wel gewaagde vertaalbegin aantrof:
‘En, Pjotr, nog niets te zien?’ vroeg op 20 mei 1859 een heer van iets over de veertig die blootshoofds, in een bestofte jas en een geruite broek een herberg aan de ***rijksweg uit kwam, op het lage stoepje aan zijn knecht, een jonge kerel met bolle wangen, wittig dons op de kin en kleine glazige oogjes.
Na dat ‘vroeg’, het zevende woord, waar de zin aan opgehangen is, volgt nog een flinke sliert toegevoegde zinsdelen, na uitgebreide uitleg over de vraagsteller en na de hobbel van een bijwoordelijke plaatsbepaling, degene aan wie de vraag gesteld wordt, de bewuste Pjotr, overigens daarna aandoenlijk beschreven, allemaal in één enkele ademtocht. Zo begint Froukje Slofstra in 2020 Toergenjevs Vaders en zonen – in een nieuwe uitgave in de Russische Bibliotheek. J.J.A. Goeverneur vertaalde het in 1869 en Aleida Schot in 1947; maar het levendigst in de collectieve herinnering is de versie die in de Russische Bibliotheek verscheen in 1955. Die is van Karel van het Reve, de slavist voor wie Toergenjev groter was dan Dostojevski en Tolstoj. In 1979 ontving Van het Reve de Nijhoffprijs voor zijn Toergenjevvertalingen. Ook die had hij vertaald onder het doodslaande motto ‘vertalen wat er staat’, behept echter met het alom geaccepteerde idee dat hij een begaafd stilist was. Hoe had hij die eerste zin aangepakt?
‘En, Pjotr, nog niets te zien?’ vroeg op 20 mei 1859, in bestofte jas, geruite broek en zonder hoed naar buiten komend op de lage stoep van een herberg aan de ***se straatweg, een heer van even in de veertig aan zijn knecht, een bolwangige knaap met witachtig dons op zijn wangen en kleine doffe oogjes.
Michel Krielaars bewierookte de ‘kersverse vertaling’ door Froukje Slofstra en stelde dat die de bekroonde vertaling van Karel van het Reve uit de jaren vijftig ‘zowel in frisheid als elegantie’ overtrof.21 Dat zou best kunnen, maar het is wel de goden verzoeken. De openingszinnen verschillen in ieder geval niet in de poging spanning op te bouwen door zinsdelen op te schuiven. Twee keer wangen is wat veel, Karel, maar het bewust vermijden van het betrekkelijke voornaamwoord (‘die’) is wel weer fraai; ja, glazige oogjes, Froukje, dat is mooi maar staat dat ‘kerel’ daar niet haaks op? Ik zou zelf overigens eindeloos willen sleutelen aan deze zin en uitproberen hoe ver ‘vroeg’ en ‘een heer’ uit elkaar mogen staan.
Als je de oude Grieken en Romeinen niet meerekent zijn het de Russen wier boeken het meest worden hervertaald, althans bij ons. Maar soms licht een vergeten boek op, bijvoorbeeld Josef Wittlins Het zout der aarde, dat in 1937 door Abraham Elias Boutelje (1894-1943) uit het Pools vertaald werd voor Wereldbibliotheek en Allert de Lange (de in Sobibor omgekomen Boutelje wordt overigens in zijn hoedanigheid van vertaler vermeld op joodsmonument.nl, inclusief een beetje familiegeschiedenis en een fraaie potloodtekening). De nieuwe vertaling is van Dirk Zijlstra, Cyrille Offermans sprak van een ‘herontdekt meesterwerk’.22
Wel is het – in het algemeen – inmiddels zo dat de markt overspoeld raakt met boeken waarvan onduidelijk is of het herdrukken, opnieuw (licht of zwaar) geredigeerde vertalingen of echte hervertalingen betreft: de gradaties ertussen, en die zijn er meer dan de genoemde drie of vier categorieën, zijn ontelbaar. Een liefdesroman van Isaac Bashevis Singer werd in 2020 uitgebracht maar stamt als vertaling uit 197423; Karakters bracht H.P. Lovecrafts De kleur uit de ruimte opnieuw uit (een vertaling van een aantal verhalen van eind jaren zestig door Jean Schalekamp). Is er vernieuwd? Uitgeverij Orlando bracht vrouwelijke auteurs opnieuw uit: Dorothea Tanning, Muriel Spark, wier De beste jaren van juffrouw Brodie maar matig ‘afgestoft en herzien’ werd, en De wijde Sargassozee van Jean Rhys, waarvan de vertaling ‘ronduit foutief’ werd genoemd.24 Soms ging het er rigoureuzer aan toe en werden voor hervertalingen van eversellende jeugdboeken Bekende Nederlanders van stal gehaald (Sylvia Witteman en Erik van Muiswinkel, die ‘een frisse, nieuwe vertaling’ moesten maken van resp. Adrian Mole en Le petit prince).25 Bij het uitkomen van de nieuwe versie van Radetzkymars van Joseph Roth (door Els Snick voor Van Oorschot) wijdde Emilia Menkveld een uitstekende beschouwing aan het fenomeen van de hervertaling.26 Echte hervertalingen waren er wel degelijk: Kiki Coumans kwam met een nieuw Dagboek van een dief (van Jean Genet voor De Bezige Bij; de oude versie van C.N. Lijsen was van 1965); Peter Bergsma presenteerde zijn Ten oosten van Eden (van John Steinbeck voor Van Oorschot – eerder vertaald door Clara Eggink in 1953); hetzelfde deed Erik Bindervoet met Under Milk Wood van Dylan Thomas (Onder het Melkbos, Athenaeum – Polak & Van Gennep), waarmee hij toch moest opboksen tegen de vertaling van Hugo Claus uit 1956 – de schrijver L.H. Wiener besprak de twee versies, kritisch, streng en ietwat ironisch, maar met zichtbare liefde voor de twee vertalers, inclusief alle blunders en rare vastlopers bij beiden.27 Bindervoets Melkbos is een wonderlijke prestatie, waarbij ik gretig wijs op het vrolijke nawoord, het mooie motto (‘I’m a freak user of words’) en de werkelijk geweldige toelichtingen die getypeerd kunnen worden als één doorlopend twistgesprek met Hugo Claus, Paul Claes en de rest van de vertaalgemeenschap (‘Ook aan vogelaars is dringend behoefte in Vertalië!’). Over esprit de métier gesproken: Philippe Noble herzag (voor Actes Sud) zijn Max Havelaar-vertaling uit 1991: vast prachtig vergelijkingsmateriaal. Ten overvloede voorts: de boost die de Decamerone en De pest afgelopen jaar kregen. Denissens Decamerone werd druk voorgelezen en aangevoeld als passend bij de tijd28; de hervertaling van het laatst genoemde boek (1948: Willy Corsari; 1992: Jan Pieter van der Sterre) was al even achter de rug, maar werd (corona corona) toch weer opgepikt, herdrukt, naarstig gelezen en vlijtig besproken: de geboorte van menige herrecensie.
Opvallend was het grote aantal boeken dat Lammie Post-Oostenbrink vertaalde, voor Das Mag alvast drie: Kindertijd, Jeugd en Afhankelijkheid. Meedogenloze memoires werden ze gedoopt of ‘nietsontziend’ en ‘hartbrekend’.29 De Deense schrijfster heette Tove Ditlevsen (1917-1976) – haar Kopenhagentrilogie gaat over het verlangen om te schrijven en de prijs die dat kost. De recensenten, jong en vrouw, betoonden zich onder de indruk. De vertaalster voegde er een ultrakort nawoord aan toe dat een zwart leven schetst: opnames in inrichtingen, rampzalig huwelijk, overdosis slaappillen, maar wel een begrafenis waar duizenden Denen langs de weg hebben gestaan om haar de laatste eer te bewijzen. Maar Lammie Post-Oostenbrink heeft nog meer te doen gehad: ze vertaalde ook 1793 en 1794 van Niklas Natt och Dag (voor Prometheus – er komt een derde deel aan naar verluidt). Korte inhoud, geheel ten overvloede: in achttiende-eeuws Stockholm wordt een gruwelijk verminkt lijk aangetroffen. De zoektocht naar de dader leidt naar adellijke kringen, vrouwen zijn in deze trilogie in wording ‘speelbal van vunzige mannelijke wellust’.30
Van schimmels en spikkelschijfjes
Ja, daar had ik wel eens van gehoord, van Penicillium roqueforti, de schimmel die gebruikt wordt bij de productie van blauwe kaas. Maar niet van het grootste organisme op aarde, ook al een schimmel met een Latijnse naam die via witte draden een tweeduizend jaar oud netwerk heeft gevormd dat zwamvlok wordt genoemd. Natuurgoeroe Robert MacFarlane had er al eens over geschreven in Benedenwereld en een van de vertalers daarvan, Nico Groen, kon er zijn voordeel mee doen toen hij Merlin Sheldrakes boek over de verborgen wereld van schimmels vertaalde voor Atlas Contact: Verweven leven heet het boek. De inleiding heeft als titel: ‘Hoe is het om een schimmel te zijn’, geen vraag die menigeen zich vaak gesteld heeft. Je staat er ook niet dagelijks bij stil dat je zelf ook voor een deel uit schimmels bestaat, zodat de vraag in deze zo op identiteit gerichte tijden behoorlijk aan actualiteit wint. Het vertalen van dit boek met al zijn terminologie (plus afbeeldingen, noten, dankwoord etc.) moet een flinke klus zijn geweest; des te verbazingwekkender is het dat een verantwoording van natuurboekenvertaler Groen ontbreekt, want je hoeft maar even te bladeren en de mycoheterotrofen, snoepstokjes, waaiertjes, puntlichamen en andere paddo’s vliegen je om de oren – je zou er bedwelmd van raken, of anders: er een knorrende maag van krijgen, want er woedt ook een woud van truffels door dit duizelingwekkende proza van een bloedjonge bioloog. Misschien was het wel een paddenstoelenjaar, dacht ik, toen ik in oktober, maand bij uitstek, las dat een stuifzwam ooit boveest heette, ‘wind van een rund’. Anneke van der Putte was gepromoveerd op de naamgeving van paddenstoelen tussen 1200 en 1900 – ja hoor, paddenstoelen zijn volgens haar ‘strikt genomen alleen de vruchtlichamen van een ondergrondse zwamvlok, het mycelium’.31 De nieuwe promovenda zit ook in een commissie voor de naamgeving van nieuwe soorten en helpt ons vertalers dus aan woorden voor fenomenen als het priemharige sparrenborstelbekertje en het korrelsporige spikkelschijfje. Haar commissie kreeg al eens een prijs voor haar bijdrage aan de taalverrijking. We hebben ze nodig, de nieuwe woorden, dat helpt mee aan ons aller opbeuring. (Opbeuring gewerd mij ook – de haakjes staan voor schaamte dan wel Crown-verslaving – toen ik Anne Glenconners boek over het leven van prinses Margaret las. De hofdame die zij was dist er fantastische anekdotes in op over haar ‘bijzondere leven in de schaduw van de Britse kroon’ en daarin figureren allerlei grootheden, van Mick Jagger tot Peter Sellers, inclusief veel rock & roll en party’s dus. Marja Borg vertaalde het voor Ambo Anthos, swingend en zwierig.)
Tussen de interessante non-fictie sprongen de oorlogsboeken eruit, veelal van Britse historici. Maarten van der Werff vertaalde een boek van Sinclair McKay over het bombardement op Dresden (voor Atlas Contact), hetgeen ik met opzet vermeld omdat zijn naam ontbrak bij een prominente bespreking in NRC Handelsblad (21 februari 2020).32 Dezelfde krant vermeldde Filter Vertaalprijsgenomineerde George Pape wel als vertaler van Philippe Sands boek over een vluchtende nazi, De rattenlijn (Spectrum). Spannende lectuur, juist ook in vertaling. Een laatste compliment moet gemaakt worden aan Anne Folkertsma en Jantsje Post die Wolfstijd op hun naam schreven, een uit het Duits vertaald boek over Duitsland en de Duitsers in de eerste tien jaar na de oorlog (De Arbeiderspers). De auteur, Harald Jähner, noemt het Duitsland van na 1945 een land van sterke vrouwen. Op de frontispiespagina koorddanst een vrouw over de puinhopen van Keulen. In het hoofdstuk ‘Liefde anno ’47’ gaat het over de terugkeer van de opgebrande mannen en de hausse in elders gevonden seksuele activiteit, een gevolg van ‘de door de oorlog, de daaropvolgende chaos en het mannelijk falen afgedwongen onafhankelijkheid van de vrouwen’. Lees ook na waarom het naoorlogse Duitsland op een gruwelijke manier ook weer niet een land van vrouwen was.33
Behoud de vertaler
Afgelopen jaar maakten we de 100ste Filter, voor en door jonge vertalers. Ze zeiden behartigenswaardige dingen, bijvoorbeeld dat ze, als boekopdrachten uitbleven, voorzagen ‘dat veel jonge vertalers – en zij vormen toch al een beperkte groep – vroegtijdig zullen uitstromen en er over tien, twintig jaar te weinig vertalers zijn om onze bloeiende vertaalcultuur in stand te houden’. Het veroorzaakte ophef, die nog verveelvoudigd werd door een reactie van Annemart Pilon onder de omineuze titel ‘Als je geen geld hebt om te vertalen’.34 Het ging me aan het hart, het wond me op en het bracht me tot bedaren, tot ik op een nacht wakker schrok na het droomschrijven van een manifestje met maatregelen dat ik vervolgens te midden van jeugdige voetbalplaatjesverzamelaars stond te slijten achter een coronakoord bij Albert Heijn. Het was een kort tekstje en luidde als volgt: ‘Behoud de vertaler: 1) Stimuleer de jonge vertalers en gun hun opdrachten – schrijf kritische rapporten, ken mentoraten toe, maar blokkeer beurzen of andere subsidies niet; 2) Blijf scherp voor de gesettelde en niet-jonge beroepsgroep – en houd hen scherp door kritische rapporten te blijven schrijven en hen niet te beoordelen op indruk, image of track record; 3) Ken in principe geen beurzen of andere subsidies toe aan oudere vertalers, die weliswaar goed werk verrichten maar dat kunnen doen op basis van andere ondersteuning, bijvoorbeeld hun pensioen.’ Niemand bij Albert Heijn had belangstelling en ik droop af, nagestaard door de kinderen die om voetbalplaatjes stonden te bedelen. Ik had ook de verkeerden aangesproken: ik moest naar de beleidsmakers. Maar die bewegen zo weinig de laatste jaren. Steeds wordt weer gehamerd op talent en het stimuleren van jong talent, maar dat is het verkeerde verhaal intussen. Het fraaie jonge-vertalersnummer sprak terecht van de stormvloed aan jonge vertalers de laatste jaren, maar ook een stormvloed vloeit zo weer terug in het stille en eindeloze water van de vertaaloceaan. Behoud de vertaler, moet het motto luiden – geef aangekomen talent vijf jaar de ruimte, kraak het niet door een dodelijke keuring die hen afsnijdt van beurzen. Geef hun opdrachten en leg een steviger bodem onder de vertaalcultuur van de toekomst. Net lees ik dat Joyce Roodnat in een nummer van Terras een fragment van Nicola Pugliese gelezen heeft – ‘magische passages over zee en regen die bezig zijn Napels over te nemen en herken “onze” pandemie’. Moet onmiddellijk vertaald en uitgegeven worden, zegt ze, iets dat de vertaler ervan goed moet doen – dat was de genoemde Annemart. Nu hopen dat de uitgever die zich aandient het haar ook gunt.
Overigens waren er ook anderen dan de genoemden die zich druk maakten over de economische ontwikkelingen in het algemeen, voor alle vertalers. Hanneke Lustig trok begin 2020 aan de bel tijdens de zzp-discussie rond de aanbeveling van de commissie Borstlap om het vaste contract weer de norm te laten worden in Nederland. Niet alle zzp’ers zijn dat uit eigen keus, zei ze, vertalers en redacteuren bijvoorbeeld: als die straks gekort worden op hun belastingvoordelen én verplicht een arbeidsongeschiktheidsverzekering moeten betalen, zullen hun verdiensten laag blijven. Het wordt tijd voor opstand, zou je zeggen. De tolken deden dat al, begin 2020. Ook zij vrezen dat hun het brood uit de mond wordt gestoten nu het ministerie van Justitie de eisen voor tolken en vertalers versoepeld heeft. En dat was nog vóór corona, maar die dempte de woede niet.35
Voor het overige is het een bredere kwestie dan alleen een van vertalers. De hele cultuursector is getroffen. Het prikkelendst en schrijnendst is de situatie die een studente cultuurwetenschappen schetste. ‘Je kunt niet alles worden wat je wilt,’ schreef Rosalie Bouwman, opleidingen houden de schijn op dat hun studies aansluiten op de arbeidsmarkt, maar ze treft regelmatig oud-studiegenoten met een master in de cultuurwetenschappen aan achter de kassa van musea, winkels en bioscopen. ‘Grijp in, verspil geen geld en talent,’ stelde ze, verspil geen belastinggeld aan opgeleide kunstenaars ‘die de rest van hun leven ongewild als suppoost werken’. Haar oplossing: opleidingen kleiner maken en ervoor zorgen dat ‘creatieve slimme koppen een studie gaan doen waarmee ze een boterham kunnen verdienen’.36 Toen de twintigjarige blokfluitiste Lucie Horsch in juni 2020 de Nederlandse Muziekprijs won, maakte ze van de gelegenheid gebruik om minister Van Engelshoven de waarheid te zeggen – haar ging het om de strijd om subsidies en de beperkende eisen die gesteld worden ‘waardoor musici vaak gedwongen [worden] om hun eigen creatieve persoonlijkheid te verloochenen, om maar te mogen blijven meedraaien. Hierdoor dreigt de culturele wereld uit te monden in een ongezonde competitiestrijd, terwijl kunst juist helemaal niets met competitie te maken heeft.’ Maar we hoorden het gelukkig ook van gevestigde namen – Tommy Wieringa en Johan Fretz kaartten ‘de neerbuigende toon’ aan in beoordelingsrapporten van het Fonds Podiumkunsten en spraken respectievelijk van ‘het schrieperige mecenaat van onze overheden’ met hun ‘diepe weerzin jegens de culturele sector’ en van ‘de giftige, infantiele manier waarop we blijkbaar naar kunst zijn gaan kijken in de eigen sector’.37 Gelukkig doen de letterenfondsen wel hun best om geen vernederend toontje aan te slaan, maar iets meer kijken naar hoe het de jonge mensen op den duur zal vergaan, zou geen kwaad kunnen.
Innerlijke gletsjers & navajowit
Lette Vos, eveneens jong van vertaallijf- en leden, had de eer de Booker Prizewinnares Bernardine Evaristo te vertalen: Meisje, vrouw, anders (voor De Geus) – ‘hoe dan ook, ze chilt nu liever met haar unikliek dan dat ze nog op mannenjacht gaat’, laat ze afrodraagster Yazz zeggen, ‘het is wel jammer dat ze is opgegroeid in de swipe-like-chat-chill-generatie met mannen die verwachten dat je al op de eerste (en meteen ook de laatste date) met ze naar bed gaat’. Maaike Meijer schreef er een meeslepend stuk over, vol herinneringen aan de ‘witte lesbische subcultuur uit de Amsterdamse seventies’, terwijl het om Londen in de jaren tachtig gaat vanuit het perspectief van een Anglo-Nigeriaanse feministe. Meijer noemt de aparte stijl, de geheel eigen ademhaling van de tekst en sprak van ‘literair vuurwerk dat je gelukkig maakt’.38 Dat kan de vertaalster in haar zak steken. Nog meer jong volk dat zich uitstekend weerde: Jeske van der Velden, die zich vaardig door het immens moeilijke Vuurgeesten van R.O. Kwon heensloeg (De Arbeiderspers); Lisa Thunnissen, die voor Pluim De palimpsesten van Aleksandra Lun vormgaf; Charlotte Pothuizen, die voor Nieuw Amsterdam De koning maakte (een agressief boek van Szczepan Twardoch); Heleen Oomen met het dystopische Schitterende lichaam (van Agustina Bazterrica, Atlas Contact); Roos van de Wardt die Jenny Offill vertaalde (Weersverwachting, voor De Geus) en samen met Astrid Huisman een boek met een toch behoorlijk briljante titel verzorgde: Stofzuigen in het donker (van Jen Beagin voor Atlas Contact). In dat laatste boek dartelt de jonge Mona rond, die van schoonmaken houdt, medicijnkastjes plundert en moeilijke relaties aangaat, onder meer met ‘Meneer Getver’ – ik las het boek niet (niet behorende tot de echte doelgroep, denk ik), maar diepte uit een bespreking een zin op die om onverklaarbare redenen mijn vertalershart sneller deed kloppen: ‘Er hing een ondraaglijke, hoofdhuidachtige geur in haar neusgaten’.39 Overigens niets tegen oudgedienden, die flink uitpakten, voorop Harm Damsma en Niek Miedema die met Hilary Mantels De spiegel & het licht (Meridiaan Uitgevers) kwamen en met David Mitchells Utopia Avenue (Meulenhoff) en met Michel Fabers D – een geschiedenis van twee werelden (Podium) – over het voetlicht gebracht via een lawine van interviews met de drie schrijvers waardoor de vertalingen an sich onbesproken bleven. Minder aandacht, onterecht dunkt me, voor de voortgezette reeks vertalingen van werk van Carson McCullers door Molly van Gelder (Gespiegeld in een gouden oog, Athenaeum – Polak & Van Gennep). Een andere oudgediende, niet de bekendste, kwam met Duizend manen (van Sebastian Barry, voor Querido): Jan Willem Reitsma vertaalde er een Sioux-meisje in, maar wel een voor wie Engels een aangeleerde taal is, je merkt het aan de gedragen, soms lyrische, subtiel verdraaide zinnen, hoe onherroepelijk die ook uitlopen op drama.40 Ik putte troost uit de slotzin: ‘Dat ik zielen had die van mij hielden en harten die over mij waakten, was een waarheid die als vanzelfsprekend werd beschouwd.’
Frans is van oudsher de taal waaruit je wilt vertalen, tenminste als je ziet waar de prijzen vallen en hoeveel aandacht ervoor is in de kranten. Voorop de meest geprezen vertaling van het jaar: Annie Ernaux’ De jaren in de versie van Rokus Hofstede, die er als het ware per kerende post de Martinus Nijhoff Vertaalprijs mee in de wacht sleepte. Het bijzondere van deze zogenoemde ‘collectieve autobiografie’, zo diepgeworteld in de Franse taal en de Franse cultuur dat de vertaler heel wat Frans heeft laten staan en de onfranse lezer aan zijn lot overlaat, is dat het een boek is uit 2008, waardoor de vertaling ervan dus bij uitstek omwille van zichzelf beoordeeld kan worden (en niet als afgeleide van het zogenaamd actuele oorspronkelijke boek). En voorts prachtig werk van Martine Woudt (Van steen en been van Bérengère Cournut, verschenen bij Prometheus), van Eva Wissenburg (Rubber staat vast van Éric Chevillard voor Vleugels) en van Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre (Een wereld binnen handbereik van Maylis de Kerangal voor De Bezige Bij). Margot Dijkgraaf noemde de laatste vertaling formidabel en betoonde zich lyrisch over ‘innerlijke gletsjers’ en de namen van penselen: ‘de ferrule, de petit-gris van varkenshaar, de lakpenseel met haren van een beer uit Alaska. Ze leert hoe je houtsoorten kunt nabootsen, van mahonie tot ebbenhout, marmer en het schild van een schildpad. Ze weet na dat jaar hoe je kleuren moet benoemen, “helderrood, lichtguldenroedegeel, middenzeegroen, aquamarijn, lavendelblos, faalroodpaars, tarwe, navajowit”.’41
Openingen & zomeren
Al in het voorjaar, dus vóór de tweede en derde golf, deed de Utrechtse studente Tess Masselink onderzoek naar de effecten van corona op de vertaalmarkt, zowel onder actieve zakelijk vertalers (het merendeel) als onder literair vertalers. Zelfvertrouwen en werkdruk waren weinig veranderd maar vooral onder zakelijk vertalers bleek het aantal opdrachten opmerkelijk veranderd (bij bijna 60% slonk het aanbod, 12% van hen haalden meer binnen, met name ‘coronagerelateerde’ opdrachten). Haar conclusies waren genuanceerd, de veranderingen in welzijn en werkritme van vertalers verschillen per persoon, zei ze en had zo alle aandacht voor zowel financiële als mentale gevolgen.42 Overigens werden heel wat boekuitgaven uitgesteld tot betere tijden en vielen zo ongeveer alle literaire evenementen, festivals en prijsuitreikingen in het water.
Wat een jaar dus. Wat waren we blind verliefd op Annie Ernaux, tachtig is ze intussen al, die over haar jaren schreef zoals wij dat over 2020 zouden willen doen, indachtig het motto van Tsjechov waarmee zij haar boek opent – ‘Het kan ook gebeuren dat ons huidige leven, waar we nu vrede mee hebben, mettertijd uitermate vreemd zal lijken, ongerieflijk, onintelligent, allesbehalve puur, misschien zelfs zondig…’ En we wandelden wat af. Ga toch lopen! schreef Aukje van Roessel prompt, dat is niet alleen goed voor lijf en leden maar ook voor de hersenen. We (met excuus aan de Belgen, die toch in een eigen wereld leken te leven) waren verrukt van een nieuwe ster aan het vertaalfirmament, gebarentolk Irma Sluis. Zij hoefde geen dichtregels te vertalen, al pleitte Peter Liebregts wel voor het inbouwen ervan in de toespraken van onze premier. De inspiratie haalde hij uit Ierland, waar premier Varadkar Seamus Heaney citeerde: ‘If we winter this one out, we can summer anywhere.’ Ieren doen het met poëzie, kopte de krant.43 Je kon het in 2020 ook doen met spelletjes. Wie keek er niet naar The Queen’s Gambit? En toog weer aan het schaken? Ooit, in 1984, bracht Veen Dame gambiet uit van Walter Tevis, in een vertaling van E.C.C. Kramer-Plokker, een vertaalster zonder jaartallen die van 1969 tot 2016 uit het Engels vertaalde. De titel werd met twee woorden geschreven in plaats van zoals het hoort met één. Daar heeft de snelle herdruk bij Meulenhoff geen last van: The Queen’s Gambit heet de nieuwe editie, de vertaalster heeft een voornaam gekregen (Liesbeth), voorop prijkt het nauwelijks peinzende, op twee handruggen rustende glamourgezicht van Anya Taylor-Joy. Een vrolijke naam heeft ze, al schaakt ze met miniflesjes whisky.
Er werd heel wat over nabeschouwd, ook in het publieke domein. Tevis, hoe vergeten ook, bleek een uitermate succesvol auteur te zijn geweest en de schaakpartijen in de Netflixserie klopten van voor tot achter (onder meer dankzij de adviezen van ex-wereldkampioen Kasparov). Max Pam verklapte dat hij de Nederlandse vertaling destijds van aantekeningen voorzien had, met uitermate specialistische opmerkingen als dat g7 eigenlijk b7 had moeten zijn en 1952 1948; minder ergerlijk leek hij het te vinden dat ‘game’ met ‘wedstrijd’ vertaald was en niet met ‘partij’.44 Pam vond de serie weinig met schaken te maken hebben, anderen prezen de enorme zorg waarmee alles in beeld was gebracht, de emoties en de kleding van Beth Harmon, de partijen die nagespeeld werden. Niemand stoorde zich aan de Nederlandse ondertiteling, behalve dan Piet Van Poucke. Pionnen liepen in de ondertiteling naar ‘koning 5’ of naar ‘loper 4’, zag hij, te letterlijke vertalingen gebaseerd op ‘de manier waarop zetten in het Engels genoteerd werden in de jaren zestig’. Topschakers hebben ook geen ‘reserve’ maar een ‘secondant’, openingen zijn openingen, geen ‘ouvertures’, eindspelen geen ‘finales’ maar eindspelen.45 Het heeft niet altijd en overal feest kunnen zijn.
Noten
1 De Standaard, 13 maart 2020.
2 Het citaat is te vinden op p. 12.
3 Zie www.tijdschrift-filter.nl/webfilter/vrijdag-vertaaldag/2020/week-4-naaijkens-koster/.
4 NRC Handelsblad, 31 januari 2020; de tv-uitzending is nog terug te zien (tvblik.nl/nieuwsuur/30-januari-2020).
5 Op deze regels na: ‘In de steegjes van je begrijpelijke wetten / Liep ik als een volwaardige wereldburger / In je verlichte straten schreeuwde ik hard / Dat ik door je regen kletsnat werd / Utrecht / Mijn levende stad / Jij kent die jonge dichteres niet / Zoals je niet eens in haar kinderlijke dromen voorkwam.’ De vertaler ervan is vermoedelijk Floris van Straaten, tevens verantwoordelijk voor een in memoriam, NRC Handelsblad, 17 en 18 oktober 2020.
6 ‘Beste vertalers’ heet het stuk simpelweg, te bekijken en te bewonderen op www.rektoverso.be/artikel/bestevertalers.
7 Dat deed de Volkskrant op 10 augustus 2020.
8 de Volkskrant, 29 augustus 2020. Als je een goed inkijkje wilt krijgen in de vigerende vertaalpraktijk moet je – behalve de stukken van Bert de Waart en Martin de Haan in Filter (resp. Vrijdag Vertaaldag 2021: week 2 op Webfilter en nr. 27:4 op papier) – vooral het interview lezen dat Hans Bouman afnam aan het tweetal (de Volkskrant, 22 augustus 2020). Heel leerzaam daarin de zogenaamde anuskwestie: ‘Bleef nog één probleem over: hoe vertaal je het veelvuldig voorkomende woord “poepgat”? Hutchison: “Anus is een te klinische term voor een 10-jarige, butthole, arsehole en asshole klinken te volwassen. Dus koos ik voor poo hole. Omdat er ook een Amerikaanse editie van het boek komt, die gelijk is aan de Britse, las er een Amerikaanse redacteur mee en die vond poo hole te Brits. Amerikanen zeggen poop. Uiteindelijk kwam ik op bum hole. Daar kon iedereen goed mee leven.’
9 de Volkskrant, 24 november 2020 (titel van harte aanbevolen aan producenten van zo hedendaags mogelijke Delftsblauwe tegeltjes).
10 De dag erop, in dezelfde krant, maar niet als reactie.
11 Dat pikte ik op in een uitzending van VPRO Tegenlicht waarin Hans Busstra op zoek ging naar zingeving in de wereld van de moderne technologie en zich keerde tegen het in de techgemeenschap van Silicon Valley aangehangen geloof in data, cijfers en algoritmen. De term is van een journalist van The New York Times (David Brooks) en werd populair gemaakt door bestsellerauteur Yuval Noah Harari. Volgens Busstra is het geloof in kwantitatieve beschrijvingen geen harde wetenschap maar een aanname of geloof. Zie ook de VPRO Gids van 24 januari 2021 en het fraaie essay van Miriam Rasch, ‘De wereld is groter dan data’, in De Groene Amsterdammer, 13 mei 2020.
12 Overal te vinden, zie bijvoorbeeld www.ditjesendatjes.nl/jan-slagter-vindt-televizier-winst-tim-hofman-onterecht/.
13 NRC Handelsblad, 25 en 26 april 2020. Op 4 en 5 juli prees Joyce Roodnat in dezelfde krant de vertaling van Stephen Kings If it Bleeds bij Meulenhoff Boekerij: ‘Niettemin valt er enorm te genieten, bijvoorbeeld van de achteloze gesprekken waar King zo goed in is en die Annemarie Lodewijk mooi vertaalde. Ze laat de cadans van Kings spreektaal heel, terwijl ze voorkomt dat het Amerikaans storend resoneert in het Nederlands. Kwebbeldekwebbel – het is of je zit af te luisteren en ondertussen slaat de beklemming toe.’
14 In NRC Handelsblad, 25 september 2020: ‘Eén voorbeeld uit een lijstje dat nét iets te lang is: “I would have died game” betekent toch eerder “ik zou strijdend ten onder zijn gegaan” dan “ik ben helemaal in verlegenheid gebracht” – wat tijdens een ruzie sowieso niet geloofwaardig klinkt uit de mond van Jude.’ Natuurlijk weten we niet wat voor iemand Jude eigenlijk was, maar ik kan bevestigen dat ik zelf zo’n zin nog nooit in een van mijn ruzies uitgesproken heb. Overigens sprak Gerwin van der Werf in Trouw van een ‘frisse vertaling’ waarin de verschillende registers tot hun recht kwamen, al maakte hij wel bezwaar tegen de vertaling van de titel (15 augustus 2020).
15 De Groene Amsterdammer, 29 oktober 2020; de reactie van Nicolette Hoekmeijer volgde in hetzelfde weekblad op 12 november 2020.
16 De Groene Amsterdammer, 3 december 2020.
17 Resp. in Trouw van 29 februari 2020, De Groene Amsterdammer van 21 mei 2020 en De Standaard van 8 mei 2020. In de laatste bespreking stond dit: ‘De vertaling haalt het niet bij Shepherds poëtisch, fijnzinnig en afgewogen Engels, scherp als graniet, kwetsbaar als mos. De Engelse editie sluit niet toevallig af met een woordenlijst van Schotse uitdrukkingen, die met hun klankkleur en nuances Shepherds werk verrijken. In De levende berg is die weggelaten.’
18 In een essay voor De Standaard, 1 augustus 2020. Van Haute werd ook geïnterviewd door Dirk Leyman voor De Morgen (21 november 2020) en verklapte dat Japanse boeken met ‘kat’ in de titel het hier ongelooflijk goed doen.
19 Emilia Menkveld in de Volkskrant van 31 juli 2020. Ook Marijke Arijs slaagde erin een toepasselijke slotzin toe te voegen aan haar bespreking in De Standaard: ‘Want de toestand mag dan al hopeloos zijn, ernstig is hij allerminst.’
20 Wie niet lezen wil moet horen: www.youtube.com/watch?v=43xC3R3vFKQ.
21 In NRC Handelsblad, 28 augustus 2020 – Krielaars staat er inmiddels om bekend vaak met vijf sterren te strooien, zeker als het om Russische of Midden- en Oost-Europese werken gaat.
22 De Groene Amsterdammer, 21 januari 2001 – hij prijst de ‘kraakheldere’ vertaling en in één moeite door Madeleine Rietra, de Joseph Rothspecialiste die voor het boek opkwam en een voorwoord bijdroeg.
23 Vijanden: een liefdesroman, vertaald door Stella Bromet (Atlas Contact/L.J. Veen klassiek).
24 De kwalificatie van de Sparkvertaling door W.A.C. Whitlau (uit 1965) stamt van Rob van Essen (NRC Handelsblad, 21 februari 2020); over de Rhysvertaling (van de hand van W.A. Dorsman-Vos uit 1974) zegt Shira Keller in Trouw (op 22 augustus 2020) dit: ‘Rhys’ heldere, beknopte zinnen lezen ruim vijftig jaar na publicatie op geen enkele manier gedateerd. (Wat niet gezegd kan worden van de verouderde, merkwaardig vrije en soms ronduit foutieve Nederlandse vertaling door W.A. Dorsman-Vos, de enige sinds 1974.)’ Hannah van Wieringen maakte er in NRC Handelsblad vreemd genoeg geen enkele opmerking over, terwijl zij toch een verschil had kunnen zien met de verhalen van Jean Rhys, tegelijk uitgebracht door Orlando, waarvan de vertaling van W.A. Dorsman-Vos expliciet door Lisette Graswinckel opgeknapt is.
25 Voor dit nootje werden de Filter-drukpersen een moment stilgezet: eind februari 2021 werd bekend dat het kinderboek van Amanda Gorman vertaald gaat worden door de Amsterdamse stadsdichter Gershwin Bonevacia en haar dichtbundel door Marieke Lucas Rijneveld. Op het moment dat de persen weer werden aangezet was alles al achterhaald.
26 ‘Met andere woorden’ heette haar artikel, de Volkskrant, 7 augustus 2020. Een van de vragen die zij zich stelde was: hoe bepaal je wanneer er een hervertaling nodig is. Helaas wordt het antwoord erop vooral bepaald door commerciële overwegingen, en dat terwijl je als vertaler toch in andere zin wilt antwoorden, namelijk vanuit je eigen ambitie om het anders te doen. De wereld zit meestal niet zo in elkaar, maar soms lukt het.
27 In de Volkskrant van 11 april 2020 – een interessante vertaalkritiek, niet al te uitgebreid maar met veel voorbeelden en streng soms (‘Bindervoet zet het woord Teerneeg [voor Llareggub, een Welsh dorp] op de literaire landkaart. Het vertaalrood stijgt je naar de kaken.’)
28 Internationaal Theater Amsterdam, Het Nationale Theater en VPRO Mondo werkten samen in een uniek online videoproject waarin de acteurs van ITA en HNT de verhalen van Decamerone voorlazen, één verhaal per dag, 69 dagen lang. Op 23 maart trapte minister Van Engelshoven het project af in een uitzending van VPRO Mondo.
29 Dat zijn woorden van Hannah van Wieringen, die de gehele trilogie besprak in NRC Handelsblad op 11 december 2020.
30 Aldus Kester Freriks, die vindt dat Lammie Post-Oostenbrink het rottende en sadistische universum van de paranoïde Zweedse adel ‘met groot plastisch vermogen’ vertaald heeft (NRC Handelsblad, 24 juli 2020).
31 In een interview door Gemma Venhuizen voor NRC Handelsblad, 12 oktober 2020.
32 Ik had het meest te doen met de vertaler van de ‘nieuwe historische oorlogsthriller van grootmeester Robert Harris’, waar enorm reclame voor werd gemaakt (V2, Uitgeverij Cargo). Niet echt aan mij besteed, al moet ik het boek wel lezen om dat serieus te kunnen stellen en ben ik het om persoonlijke redenen verplicht om over de vernietigende kracht van V2-raketten te lezen. Maar zowel bij de advertenties als bij een bespreking in Trouw (12 december 2020) ontbrak de naam van de vertaler: Rogier van Kappel. Nu deed NRC Handelsblad het wel correct (23 oktober 2020).
33 En nu ik Wolfstijd noem moet ik ook Zwanenzang 1945 noemen, het grote ‘collectieve dagboek’ van Walter Kempowski waar Thomas Rap zich aan waagde en Gerrit Bussink en Izaak Hilhorst voor tekenden. Met Vonkenregen van Hauke Friederichs is dit trio oorlogsboeken rond – het laatste boek gaat over augustus 1939, ‘de zomer voor de oorlog begon’. Kris Lauwereys en Isabelle Schoepen vertaalden het (eveneens voor Thomas Rap).
34 In het laatste nummer van Filter dat we bij Vantilt maakten (27:4) – op veler verzoek onmiddellijk ook online geplaatst: www.tijdschrift-filter.nl/jaargangen/2020/274/als-je-geen-geld-hebt-om-te-vertalen-21-16/.
35 Zie voor meer hierover de columns die Roemer Leushuis bijdroeg aan Filters online columnrubriek Vrijdag Vertaaldag (week 25 van 2019 en de weken 3 en 25 van 2020).
36 Haar aangrijpende discussiestuk was te lezen in de Volkskrant van 19 januari 2020, precorona dus.
37 De desbetreffende stukken zijn resp. te vinden in de Volkskrant (9 juni 2020), NRC Handelsblad (29 & 30 augustus 2020) en Het Parool (11 augustus 2020).
38 Omdat het zo’n mooie nostalgie oplevert Maaike Meijers bekentenissen: ‘Ik genoot van al die met drank besprenkelde feesten, het wilde seksleven, de liefdesdrama’s, de acties en de geestverruimende feministische en anti-racistische geschriften, de verwoede identiteitsdebatten. Behalve een geslaagde evocatie van een historisch geworden tijdsgeest – inclusief de boeken die de linkse lesbo’s toen lazen, de films, de liedjes – zijn die beschrijvingen liefdevol en erg geestig’ (De Groene Amsterdammer, 14 januari 2001).
39 Opgevist uit de vertaling door Sander Pleij in zijn gecharmeerde bespreking voor de Volkskrant van 14 augustus 2020.
40 Graa Boomsma en Rob van Essen toonden zich positief verrast door de gekozen vertaaltoon (in respectievelijk De Groene Amsterdammer van 26 maart 2020 en NRC Handelsblad van 17 april 2020). Overigens deed Van Essen steeds meer aan vertaalkritiek in zijn recensies – zie ook zijn opmerkingen bij Maeve Brennans De breedsprakige dame (vertaald door Rosalien van Witsen voor Athenaeum – Polak & Van Gennep), waarvan hij de vertaaltoon en het boek om zijn ‘glans’ prees, maar uitglijders vaststelde. Zijn aanbeveling: boek kopen, met potlood de foutjes verbeteren (football is geen voetbal) en ‘elke avond twee stukken voor het slapen gaan’ lezen. Dat laatste deed ik, zij het op een ander dagmoment, en met veel plezier.
41 NRC Handelsblad, 29 mei 2020.
42 Tess Masselink, Gys-Walt van Egdom & Haidee Kotze, ‘De effecten van corona op de vertaalmarkt’, Linguaan 2020/3, online ingezien op 14 september 2020.
43 ‘Als we dit doorwinteren, kunnen we overal zomeren,’ vertaalde Liebregts in de Volkskrant van 31 oktober 2020. De krant zette deze samenvatting boven zijn sympathieke ingezonden stuk: ‘Met oorlogsmetaforen en hamerretoriek gaat Nederland het coronavirus te lijf. Het kan ook zachtaardiger, zoals in Ierland, waar de lyriek van dichter Seamus Heaney troost biedt.’
44 In zijn Volkskrant-column van 9 december 2020 voegt hij daaraan toe: ‘Maar dat is een kleinigheid, eentje die bovendien van een heel andere orde is dan knight abusievelijk vertalen als ridder en niet als paard. Tim Krabbé heeft er eens op gewezen dat in de eerste Nederlandse vertaling van Nabokovs The Defence het woord square niet is vertaald als veld maar als pleintje. Dus wanneer u ooit leest dat een ridder van pleintje g1 naar pleintje f3 is gesprongen, kunt u het boek beter in de prullenmand gooien.’
45 De Standaard, 20 november 2020.