Het was een gebeurtenis van jewelste, dat Uwe Johnsons meesterwerk Jahrestage (1970-1983) eindelijk in Nederlandse vertaling verscheen. De publiciteit was navenant en bleek uitstekend georkestreerd: het fenomeen van een driedelige recensie in drie opeenvolgende weken deed zijn intrede, de vertaler werd meteen geïnterviewd, men sprak doorgaans en spontaan van een goede tot zeer goede vertaling. De uitgever had er alles aan gedaan dit omvangrijke boek zo goed mogelijk in de markt te zetten, gesteund door Schwob, de subsidieregeling die de productiekosten van moeilijk vermarktbare vertalingen goeddeels compenseert. Het bijzondere van deze vertaling is dat die al een aantal jaren geleden aan diverse uitgevers aangeboden werd en dat zij gemaakt is door een beginner. ‘Toen Van Oorschot met mij in zee ging, heb ik wel gezegd: ik ben een amateur, je zou eigenlijk iemand nog een keer naar de tekst moeten laten kijken die kan zien wat er in de vertaling goed is gegaan en wat er niet goed is gegaan,’ aldus Marc Hoogma in Het Parool (24 oktober 2020). Van Oorschot zette tekstredacteur Theo Veenhof aan het werk: ‘Die heeft er veel fouten uitgehaald. Hij heeft sommige stukken ook vloeiender gemaakt, maar ik bleef wel de hoofdvertaler en de eindverantwoordelijke. We hebben de vertaling prima afgerond’ (id.). In de uitgave staat dat Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl vertaald werd door Marc Hoogma ‘met medewerking van Theo Veenhof’. Van Oorschot gaf een goed verzorgd boek uit, met een uitgebreid nawerk, waaronder een ‘Interview met de vertaler’ waarin Hoogma zich bewust toont van de vele registers waarin het boek geschreven is’; hij is ook doordrongen van de moeilijkheidsgraad van de abstractere passages en de ingewikkelde dialogen waarin niet altijd duidelijk wordt wie aan het woord is. Hoogma, de openheid zelve en iemand die zich zo goed mogelijk wil verantwoorden, formuleerde ook een dankwoord (p. 1595-1596) waarin hij wederom stelt ‘geen professionele vertaler’ te zijn en Veenhof bedankt voor zijn enthousiaste en zorgvuldige controle, ‘daarbij bij duistere passages gesteund door de inmiddels verschenen Amerikaanse vertaling [van Damion Searls uit 2018]’. Dit lezende houd je toch je hart vast: niet professioneel? Waarom werd deze vertaling niet aan een professional gegund? De norm is niet het Duits maar het Amerikaans-Engels? Het zal toch niet zo zijn dat de Nederlandse vertaaltraditie de Angelsaksische gladstrijkkant op gaat? Niettemin bleek dat Van Oorschot op z’n minst drie jaar had uitgetrokken om een optimaal resultaat te verkrijgen. Dat valt te prijzen (lees de blog van uitgever Menno Hartman over het project erop na: https://www.vanoorschot.nl/tirade_blog/278043/).
Een eerste kanttekening: ons taalgebied treft het niet als het om uit het Duits vertaalde klassiekers gaat. Robert Musils De man zonder eigenschappen verscheen in 1988 in een vertaling van Ingeborg Lesener met de ongebruikelijke maar blijkbaar nodige vermelding dat de eindredactie in handen was geweest van Jo Radersma en Hans Hom. Je moet vervolgens weten dat de derde druk (in 1991) een nogmaals herziene editie is geweest. In hetzelfde jaar verscheen deel vier van De man zonder eigenschappen, nu in een vertaling van Hans Hom, zonder vermelding van eindredactie. Jozef en zijn broers van Thomas Mann verscheen in 2014 in een vertaling van Thijs Pollmann – de uitgave werd voorafgegaan door een bericht van de uitgever, die te kennen gaf dat hij zich had laten bijstaan door een redactieraad van vier kenners en dat bovendien Hans Driessen (1953-2017) bij de totstandkoming ‘van onschatbare waarde’ was geweest. Ronduit sensationeel – en voor menigeen raadselachtig – was destijds de laatste zin van het bericht: ‘De verantwoordelijkheid voor de vertaling ligt uiteraard bij de uitgeverij.’ In bovengenoemde gevallen werden de hoofdvertalers dus bijgestaan door andere vertalers en redacteuren, wier aandeel verborgen bleef maar wel belangrijk genoeg was om te worden vermeld. Dat eindredacteuren vermeld worden is sowieso uitzonderlijk, want gewoonlijk doen zij hun werk in vanzelfsprekende anonimiteit. In beide gevallen had de uitgever meer dan zijn handen vol aan de uitgave. Iets vergelijkbaars moet er gespeeld hebben bij de vertaling van het magnum opus van Uwe Johnson. Er gingen jaren overheen.
Kanttekening twee: ik moet fair zijn en openheid van zaken geven. Begin 2017 kreeg ook ik het typoscript van de kant-en-klare Johnsonvertaling te lezen (een van de uitgevers bij wie het rouleerde vroeg om mijn mening). Ik schrok nogal van het niveau en heb – om didactische redenen – een aantal malen met vertaalstudenten een hoofdstuk aan een vertaalkritiek onderworpen. Die was niet mals. Maar nu ligt er een andere versie voor me, dus ik moet me hoeden voor een vooroordeel. Hoe doe je dat? Ik zou zeggen aan de hand van vier principes, die ook de rode draad vormen door beschouwingen waarin men zich uitspreekt over deugdelijke methoden van vertaalkritiek: een zuivere procedure volgen, goed analyseren, gebruikmaken van alle materiaal dat je ter beschikking staat en je oordeel zo lang mogelijk uitstellen. Beroepshalve ken ik de literatuur over vertaalkritiek zeer goed, maar de theorie is – zoals wel vaker: ‘theorie’ wordt danig overschat – in essentie de eenvoud zelve. Controleerbaar, scherp en zo objectief mogelijk zijn. Het leidt ertoe dat ik Hoogma/Veenhof het voordeel van de twijfel moet gunnen – en ook na nalezing kan zeggen dat veel van Johnsons meesterwerk overeind is gebleven. Dat laatste verklaart misschien enigszins waarom De Tijd sprak van ‘een elegante vertaling’ (24 september 2020), de Volkskrant bij monde van Sjeng Scheijen de loftrompet stak over een indrukwekkend precies boek ‘zonder één overtollig woord’ (28 november 2020), NRC Handelsblad vond dat ‘het schonkige maar subtiele noord-Duits van Johnson heel precies in het Nederlands’ doorklonk en dat ook de toon van Johnson ‘steeds onderkoeld, bijna alsof hij tegen wil en dank vertelt, in de vertaling behouden’ bleef (18 december 2020), De Standaard meldde dat Uwe Johnson ‘zijn stijlmiddelen echter volkomen beheerst’ (24 oktober 2020) en Trouw in haar recensiereeks sprak van ‘een werkelijk schitterende vertaling’ (Wim Boevink, 7 november 2020). Het leken allemaal uitspraken op basis van indrukken en op basis van hoe vlot de Nederlandse tekst leest. De enige recensie waarin sprake was van een vergelijking met de brontekst – die van Herman Jacobs op mappalibri.de (11 december 2020) – was ook overwegend positief, maar maakte aanmerkingen en was zo verstandig de redacteur (als ‘medevertaler’) daarin te betrekken:
Wat de vertaling betreft: je bent een hónd als je op deze titanenonderneming iets zou willen afdingen, en aangezien ik geen hond wil zijn… Nee, serieus, ik neem mijn hoed af voor vertaler Marc Hoogma, die hier gewoon op de bonnefooi aan begonnen is, zonder er zelfs maar een uitgever voor te hebben (dit is dus de – loffelijke! en aan te moedigen – uitzondering op de regel, want zó gaat het bijna nooit). Zonder hem zou deze vertaling er domweg niet zijn, zo vast als een huis. Dus alle lof voor zijn werk en moed. Maar zou ik tegelijk toch mogen opmerken dat hij en zijn medevertaler Theo Veenhof over het algemeen de keuze maken om Johnsons taal een tíkje glad te strijken? Hij heeft, of zij hebben, vaak fraaie oplossingen, o zeker, zeker. Alleen zijn ze ervoor teruggeschrokken Johnsons soms ietsje hoekige taal of ongebruikelijke woordkeuze na te volgen in zijn hoekigheid en ongebruikelijkheid. Als, om nu één voorbeeld te geven, Johnson schrijft ‘sie lief durch eine schneewindige Straße’, dan lees je in de vertaling ‘ze liep door sneeuwvlagen over een straat’. Inhoudelijk uitstekend en het leest ook heel soepel en prettig – maar als je echt streng bent: dat staat er niet. Er staat dat ze ‘door een sneeuwwinderige straat’ liep. Dat klinkt een tikje raar, inderdaad. Het punt is dat Johnsons ‘schneewindige Straße’ in het Duits precies even raar klinkt. Maar goed, dit is niet meer dan een héél klein aanmerkingetje dat ik zou willen maken. Onthoudt u vooral mijn bewondering en lof voor Hoogma en Veenhof.
Er is kortom alle reden de vertaling goed te bekijken, eens te meer omdat er lang naar een vertaling van Jahrestage was uitgezien. Al in de jaren zestig werd Johnson in ons taalgebied opgemerkt en er volgden ook snel na het oorspronkelijke verschijnen vertalingen van zijn eerste romans: in 1963 Het derde boek over Achim, vertaald door Thérèse Cornips (1926-2016), gevolgd door Twee kanten (1966), eveneens van haar hand. Eind jaren tachtig begon Meulenhoff toe te werken naar een uitgave van de Jahrestage, met als aanloop de vertaling van Johnsons debuut: Carlien Brouwer (1949-1994) publiceerde Vermoedens omtrent Jakob in 1990 en maakte een nieuwe vertaling van Het derde boek over Achim (1991). Beoogd was een vervolg met de vertaling van het grote opus, maar Carlien Brouwer was helaas niet tegen het leven opgewassen. Ik zeg dit in verdriet want zij was een van mijn talentvolste studenten – een van diegenen die je niets hoeft te leren maar wel kunt stimuleren en scherper maken. Ik weet nog hoeveel emoties het vertalen haar kostte, hoe perfectionistisch ze was. Ook als ik nu haar vertaling van Het derde boek van Achim met die van de gelauwerde Thérèse Cornips vergelijk, zie ik hoe goed zij vertaalde, overigens niets ten nadele van Cornips, die zichtbaar haar best deed het onnavolgbare en eigene van Johnson, die vaak net anders kijkt en formuleert dan je verwacht, te honoreren (ik ben het aan Carlien verplicht de Nederlandse Jahrestage goed te bekijken). Intussen verschenen nog meer vertalingen en noemden bekende vertalers Johnsons meesterwerk als mogelijke trofee. Meulenhoff wilde destijds graag; ik meen dat de Historische Uitgeverij ook een oogje op de vertaling had nadat de fameuze Esthetica van het verzet (van Peter Weiss in de al even fameuze vertaling van Peter Kaaij) in 2000 het licht had gezien; ik noem ook Jan Gielkens, die in een Webfilter-column openlijk van vertalersnijd sprak (Vrijdag Vertaaldag 2019: week 36). Het in vier delen verschenen boek was op dat moment al ettelijke malen genoemd door een schare van vooraanstaande critici. Een opvallend pleidooi voor de auteur hield Paul de Wispelaere al in 1967, Jacq Vogelaar deed dat in 1986, Martin Mooij in 1987, Anthony Mertens in 1994, Cyrille Offermans in 1995, Joris Note herhaaldelijk, laatstelijk in 2009 – en er waren er meer. In 1988 gebruikte Michael Tophoff de laatste eenzame levensjaren van Johnson – en diens aparte manier van schrijven – voor zijn roman Het Kanaal. Een overduidelijke sollicitatie om Jahrestage te vertalen deed Theodor Duquesnoy (1942-1994) in 1992 in De Gids: ‘Wat zijn de toekomstverwachtingen voor Uwe Johnson, wiens Vermoedens omtrent Jakob de eindstreep hebben gehaald, maar voor wiens hoofdwerk, de tetralogie Die Jahrestage + registerdeel (ondanks de toezegging van sponsor Inter Nationes te Bonn zich voor de vertaalkosten garant te stellen), tot dusver vrijwel iedere rechtgeaarde uitgever een blokje omgaat?’
De versie van 2017 die ik ter beoordeling toegestuurd kreeg, was een zeer interlineaire vertaling die de syntactische structuur van het Johnson-Duits probeerde na te volgen zonder veel rekening te houden met Nederlandse syntactische regels. Dat leverde daardoor geen vlotte vertaling op – wat overigens niet per se hoeft, maar het strookte niet met het superieure stijlgevoel met al zijn hoekigheden dat Johnson tot een groot schrijver maakt. Er was weinig subtiel, weinig precies ook, vertaald; de omgang met de modale hulpwerkwoorden (sollen, dürfen etc.) was ontegenzeglijk onstabiel, de meest voor de hand liggende punten waar je bij een vertaling uit het Duits een vertaalkritisch peillood kunt neerlaten. Dit schreef ik toen – in een particulier, besloten rapport:
Neem de eerste zin: ‘Lange Wellen treiben schräg gegen den Strand, wölben Buckel mit Muskelsträngen, heben zitternde Kämme, die im grünsten Stand kippen.’ [‘Lange golven rollen schuin het strand op, welven gespierde ruggen, heffen trillende kammen omhoog, die omslaan als ze op hun groenst zijn.’ Typoscript ‘Jaardagen’, 2017] Die is toch op z’n minst zwakjes vertaald en je kunt je vragen stellen bij het brave ‘rollen’ (voor het veel agressievere ‘treiben’), bij ‘schuin’ (waar bij ‘schräg’ ook het dwarse meespeelt), bij ‘gespierde ruggen’ (waar je de spierbundels van zeg tijgers in afgetekend moet zien, klaar voor een sprong op de prooi) en bij ‘trillende’ (voor ‘zitternde’, dat ik zelf in de richting van iets als ‘sidderen’ zie: de huivering moet je toch kunnen voelen). Overigens is in zin twee daarop ‘lucht’ weggelaten; daar vind ik ook ‘verplettert’ niet zo handig voor een lege holte (‘zerdrückt’ staat er) en is ‘wordt gecreëerd’ niet juist voor ‘sei … gemacht worden’ (= is gemaakt). Belangrijk in het begin is dat ‘die Schwimmende’ vertaald wordt als ‘de zwemmer’ met ‘zijn’ uitgestrekte handen: het gaat om een vrouw, wat een Duitser dus meteen ziet, en het moet dus ‘zwemster’ en ‘haar’ handen zijn. De wind die er waait is vervolgens volgens mij niet zozeer ‘lusteloos’, maar ‘ongedurig’, ‘wispelturig’ of zelfs ‘onrustig’.’
Dit furieuze begin van Jahrestage – onrust, woeste baren, huiveringen en dan die eenzame Gesine Cresspahl die aan komt zwemmen – is in de versie van 2020 even afgezwakt gebleven als in 2017, met één belangrijke wijziging: van de zwemmer is een zwemster gemaakt die door golven ‘aan haar uitgestrekte handen over hun ruggen’ wordt getrokken. Dat is een belangrijke correctie. Maar verder is het nog erg de oude versie, inclusief het vele opbreken van samengestelde zinnen door middel van een punt of een puntkomma, eveneens een aanwijzing dat de Johnsonstijl geweld wordt aangedaan. Ik signaleerde destijds onzekerheden ten opzichte van het Duits, bijvoorbeeld op het gebied van de interpretatie of de modaliteit: ‘Neger sollen hier nicht Häuser kaufen’ betekent zoiets als ‘het is niet de bedoeling dat…’, maar blijkt net als in 2017 vertaald te zijn met ‘maar negers mogen hier geen huizen kopen’ (p. 9). Het verschil is subtiel maar veel van deze subtiele verschillen bij elkaar opgeteld leggen heel wat gewicht in de schaal, zeker bij een preciezeling als Johnson. Mijn voorlopige conclusie: a) in de nu gepubliceerde Nederlandse versie blijft het fascinerende verhaal van Johnson intact, maar zijn stijl niet; en b) de redactie is ongetwijfeld zinvol geweest, maar heeft plaatsgevonden op de Nederlandse tekst, zonder dat daarbij steeds het Duitse origineel ter vergelijking of controle naast werd gehouden – wel soms de Amerikaanse vertaling, die dus vanuit een andere traditie gemaakt is en mikt op verheldering en versimpeling, bijvoorbeeld op het gebied van de interpunctie. Maar goed, ik moet eerlijk en consequent zijn en niet afgaan op een vergelijking met een niet-gepubliceerde versie. Misschien zijn andere delen van de ruim 1500 pagina’s Nederlandse Jahrestage beter bestand tegen vergelijking met de bron.1 Ik heb op vijf andere plaatsen een dag gecontroleerd – in Jahrestage volgt Johnson met de New York Times bij de hand een roerig jaar in de VS, via zijn vrouwelijke hoofdpersoon die bekend is uit zijn eerste romans. Ik liep de volgende dagen na: 17 oktober 1967 (op de Nederlandse pagina’s 151-154), 23 oktober 1967 (p. 172-175) en 9 december 1967 (p. 346-349). Dat waren willekeurig gekozen stukken tekst. Ik bekeek ook 17 februari 1968 (p. 593-595), eigenlijk alleen omdat Johnson daar zelf een aantal artikelen uit de New York Times van die dag vertaalt, en 20 augustus 1968 (p. 1569-1573) omdat dat de laatste van de vertelde dagen is.
Mijn bevindingen. In het eerste fragment blijft veel overeind en heb ik slechts een paar kleine opmerkingen (‘Hij is stevig, robuust, dik op een heel stevige [voor ‘stramme’] manier’; ‘koffie voor de mensen die wat katterig [voor ‘verkatert’] zijn’; ‘keuken’ voor ‘Schnellküche’). Op de tweede dag is daarentegen wel wat aan te merken. Allereerst valt op dat de Nederlandse tekst alinea’s introduceert: het hele fragment is in het Duits verdeeld over vier stukken tekst, in de Nederlandse versie zijn dat zeventien korte stukken (de vijfregelige eerste alinea van p. 174 is bovendien verder opgesplitst met een extra komma en een puntkomma). Door twee andere waarnemingen neigde ik tot de conclusie dat de vertaling er te vaak naast zat (een ‘Sauftour’ is toch wat heftiger dan ‘een avondje stappen’; ‘tegen de leuning … geleund’; ‘baumstill’ wordt ‘stokstijf’) en er is duidelijk een neiging tot uitleggend vertalen. Dat laatste is wel begrijpelijk, want Johnson schrijft soms heel apart en eigenzinnig, maar dat is nu juist zijn charme en datgene waar een vertaler moeite voor moet doen.2 Er is een klein stukje tekst (in de vertaling één alinea) waar veel aan te zien is:
Mit Jason geht es ab ohne ein Wort, auch ohne Grimasse. Wo die Stahltreppe um den Fahrstuhlschacht offen ist gegen den Wartesaal des Hauspersonals, erschien Jason im Türrahmen, massig, schwarz, düster, finster, deckte für einen Augenblick den Lärm aus Radio und Fernsehgeräten ab, war weggetreten in die Dunkelheit hinter seinen Augen. (Prächtiger Morgen heute, Jason.)
Met Jason verloopt de ontmoeting zonder een woord, zonder zelfs maar een grijns. De stalen trap om de liftkoker is open tegenover de wachtruimte van het huispersoneel; daar verscheen Jason in de deur, massief, zwart, somber, schermde één moment het geluid van radio en televisie af, was afwezig in de donkerte achter zijn ogen. (Mooie dag vandaag, Jason.)
Jason is huismeester van een pand aan de Riverside Drive, hier wordt hij geïntroduceerd. Hij is imposant of enorm en niet somber maar duister en onheilspellend – en zo zwart dat hij als het ware teruggetreden was naar of in de duisternis achter zijn ogen. Wel even schrikken dus als je hem tegen het lijf loopt. Maar de vertaling brengt een verteltechnische vereenvoudiging aan door het zinnetje met de ‘De stalen trap’ zelfstandig te maken en voorop te plaatsen. Dat is een groot verschil met het Duits, dat begint met ‘Wo…’, waarmee de plaats van het opduiken van Jason wordt aangegeven en waardoor je het verband met de voorgaande zin begrijpt. De deurpost van de liftschacht is de poort van de hel, de onheilspellende omlijsting van wat zich daar zwart en duister aandient. Waarmee niets gezegd is over de vriendelijkheid van de man.
De derde bekeken dag – 9 december 1967 – is zakelijker geschreven door Johnson en de vertaling kan dit register goed navolgen. Het is politieke verslaglegging. Vietnam, rassendiscriminatie en de verwerking van de nazi-jaren, zo cruciaal voor de in Oost-Duitsland opgegroeide, politiek sensibele Johnson, worden hier met elkaar verweven. Als er wat op de vertaling aan te merken valt is het toch een zekere vervlakking – ‘der Kampf gegen Ungerechtigkeit in der Behandlung der Rassen’ wordt ‘de strijd tegen rassendiscriminatie’ en misschien was ‘Ein Volk, ein Reich, ein Führer, ein Theater’ ook met ‘Eén volk, één rijk, één Führer [in plaats van ‘leider’], één theater’ te vertalen geweest. De subtiele verwijzingen zijn moeilijk weer te geven. Ik noem de ‘Persilschein’ die Dow Chemical van de ‘Kriegsminister’ heeft gekregen: ‘Dow Chemical heeft van de minister van Defensie een smetteloos blazoen gekregen’ is wel een wat merkwaardige zin. Dow Chemical was de producent van napalm B, fors ingezet in de Vietnamoorlog door de verantwoordelijke minister: Robert McNamara, weliswaar een ‘secretary of defense’, maar niet voor niets hier ‘Kriegsminister’ genoemd. En ‘Persilschein’ (toestemming, vrijbrief etc.) had in de jaren vijftig een duidelijke context in de zogenaamde ontnazificering: als je als nazi enigszins ontlast werd door een slachtoffer of voormalige tegenstander kreeg je een document dat je je leven gebeterd had, een Persilbon, die witwaste en je vrijpleitte. Dat gebeurde juist in de Amerikaanse zone. De passage bij Johnson vertelt over een anti-Vietnamdemonstratie op Rockefeller Plaza, waar politiemannen met knuppels de straat schoonvegen – ‘onder de enorme, stralende, bonte kerstboom’, voegt Johnson cynisch toe. Het is een veelzeggend stuk tekst, zeker als je doorinterpreteert; de Nederlandse vertaling is niet perfect (wat vlak eigenlijk) maar biedt misschien toch genoeg mogelijkheden om de onderliggende implicaties te doorgronden.
Op 17 februari 1968 zien we Uwe Johnson zelf aan het werk als vertaler. In het bekende Kommentar (ook online te vinden) kun je de oorspronkelijke artikelen uit de New York Times terugvinden. Het zijn er drie, twee over Vietnam en één over de schrijver Hans Magnus Enzensberger, die net als onze Mulisch op dat moment opgetogen is over het leven op Cuba. In het Nederlands staat dat een verblijf van drie weken op Cuba Enzensberger ervan overtuigd had ‘dat het Cubaanse volk een bewustzijn had van “blijdschap, betekenisvol en in diepere zin”’ (p. 595). Dat is een adequate vertaling van het Duits, ook in stilistische zin: ‘dass das cubanische Volk ein Bewusstsein von “Freude, bedeutungsvoll und tieferem Sinn” habe’. Het Kommentar levert de letterlijke tekst uit de New York Times van die dag: ‘The 38-year-old poet told a university audience this week that a three-week visit to Cuba had convinced him the Cuban people have “a sense of joy, meaningful [sic] and significance”.’ Johnson heeft het artikeltje overgetikt en bewaard, zegt het Kommentar, en ‘heeft de fout in Enzensbergers verklaring (het adjectief ‘meaningful’ in plaats van het substantief ‘meaning’) aangestreept en er “checked” bij geschreven, om haar vervolgens woordelijk en grammaticaal onzinnig te vertalen’ (p. 37). Het is niet makkelijk, Johnson vertalen, maar hier was het zaak om bij de letter en de grap te blijven – en dat heeft Hoogma gedaan.
Op de laatste dag van het vastgelegde jaar, 20 augustus 1968, ‘last and final’, zijn Gesine en haar dochtertje Marie op het vliegtuig gestapt en teruggevlogen naar Europa. Ze bevinden zich nu aan de Deense kust, in een strandhotel, zegt Hoogma. Bij de balie wacht hen een meneer op (‘een heer’ zegt de vertaling) die wordt beschreven als iemand ‘unter schlohweissen Haaren’ – ‘unter’ is ongebruikelijk, ‘schlohweiss’ ook niet bijster gangbaar, dus het weglaten van ‘onder’ en het niet kiezen voor het (ook etymologisch juistere) ‘hagelwit’ wijzen op een normaliserende tendens. Er ontspint zich een gesprek met de man, die een leraar Engels van Gesines middelbare school in Gneez blijkt te zijn. Soms is hij aan het woord, soms de dochter van elf, soms Gesine, maar wie de spreker is, is niet altijd duidelijk en wordt ook niet aangegeven. ‘Es erschiene mir geschickt, wenn wir ausserhalb des Deutschen blieben. Dies Land ist einmal deutsch besetzt gewesen,’ zegt Gesine. ‘Het lijkt me passend [ik verkies hier een eenvoudige Nederlandse conjunctief met ‘zou’, dat is iets belerender, tn] dat we nu geen Duits spreken [weer een uitleggende vertaling, misschien uit enige schrik voor de apartere formulering]. Dit land is ooit door Duitsers [er staat eigenlijk ‘Duits’] bezet geweest.’ Er ontvouwt zich een curieus gesprek, zeker als er zich ook nog een ober in mengt en het gaat over haring, makreel en gerookte paling met roerei. Meneer Kliefoth vertelt Marie over haar moeder, van wie hij weet dat ze in mei 1953 één meter vijfenzestig was en dat haar zwartgrijze haar ‘messcherp gekapt’ was. Het is een mooie passage, ook in het Nederlands, zeker als daar het woord ‘juffertjeszeilweer’ valt (een fraaie vertaling van ‘Schönstes Damen-Segelwetter’). Hier valt op dat veel ellipsen (behorende bij de weergegeven spreektaal) worden wegvertaald, anders gezegd: opgevuld worden: ‘Sitzt da wie ein Toter’ wordt ‘Hij zit erbij als een dode’; ‘Ik ben op een Pools schip, het maakt een tussenstop in Liverpool en legt dan hier aan in Kopenhagen’ is de vertaling van ‘Auf einem polnischen Schiff, Zwischenlandung in Liverpool, dann hierher nach Kopenhagen.’3 Een verduidelijkende aanvulling ook hier: ‘Als ze in Jerichow was, droeg ze bij voorkeur een korte broek, zodat haar benen mooi bruin werden’, luidt een zinnetje waarmee leraar Kliefoth de tiener Gesine beschrijft en zo iets verraadt van gevoelens voor haar – ‘Wenn sie in Jerichow war, nahm sie mit Vorliebe Hosen, lief ihren barften Beinen Bräune an’, luidt het Duits, met dat wonderbaarlijke eind dat zegt dat het zonder ‘zodat’ kan. Geen nuchtere verklaring dus waarom ze een korte broek droeg, maar een broeierige blik op het kleuren van de jongemeisjesbenen.
Wat zei recensent Herman Jacobs ook weer? Inhoudelijk helemaal niet zo slecht en het leest ook heel soepel en prettig, ‘maar als je echt streng bent: dat staat er niet’. Ik moet tot dezelfde conclusie komen. De schurende Johnsonstijl, de wisseling van registers, de subtiele veranderingen van perspectief zijn verdwenen. Er is genormaliseerd, vereenvoudigd en versoepeld. Toch betoon ik net als Jacobs mijn respect aan uitgever, vertaler en redacteur – het boek is vijftig jaar na dato dan toch maar op de markt alhier gekomen en het principe ervan, ‘het verhaal’, is goed te volgen. Maar het gaat om meer in dit boek waarin elk woord zo’n hoog semantisch en stilistisch gehalte heeft. Het is uiteraard druk bestudeerd en geïnterpreteerd door literatuurlezers en -wetenschappers: het is nu eenmaal zelf ook een stuk geschiedschrijving, sterker nog: geschiedenis. Johnson spreekt geestig van ‘de kat herinnering’, die op een eigen manier teruggrist wat ooit was. Hij wilde niet voor niets, in het jaar dat hij in New York woonde, een levensjaar tot in detail vastleggen, in fictie wel te verstaan. ‘Geschichte ist ein Entwurf’, stelt Johnson wat ernstiger aan het slot van zijn boek. Hoogma vertaalt hier ineens niet wat voor de hand ligt: ‘Geschiedenis is een plan’, zegt hij. Enerzijds zou ik zeggen dat dat niet goed is (veel te optimistisch; ik zou gewoon ‘ontwerp’ zeggen). Maar anderzijds zet de vertaling wel aan het denken: is het zo een sneer naar de communistische planeconomie, wordt er een andere opzet van het boek mee aangeduid, in die zin dat je pas iets over een jaar kunt zeggen als je dag na dag hebt bijgehouden wat er gebeurt? Ik probeer me in de vertaler te verplaatsen, terwijl toch echt bedoeld wordt dat iedere geschiedschrijving, hoe kroniekachtig ook, een poging tot interpretatie is. Dat laatste, dat deze vertaling op haar manier aan het denken zet, zou je een pre kunnen noemen. En we moeten blij zijn dat een groep mensen zich er met vereende krachten aan gewaagd heeft. Maar het kan duidelijk anders. Wie weet komt er nog eens een andere vertaling, in een bestel waar het een professionele vertaler wordt gegund een meesterwerk af te leveren dat de tand des tijds navenant kan doorstaan.
Uwe Johnson. Uit het leven van Gesine Cresspahl. Vertaald door Marc Hoogma, met medewerking van Theo Veenhof. Amsterdam: Van Oorschot, 2020.
Noten
1 En in de twee eerste hoofdstukken (in dit geval: de eerste twee dagen van het beschreven jaar) zijn goede aanpassingen te signaleren: Vltava was in 2017 op twee plaatsen blijven staan, er is nu tenminste in één geval Moldau van gemaakt (niet op p. 12), ‘trottoircement’ is vernederlandst (‘de cement van het trottoir’). Maar ‘eenrichtingsverkeerstraat’ en de ‘reisscholieren’ zijn wel blijven staan en de vreemdtalige- en dialectpassages, die in het Duits niet toegelicht of vertaald worden, worden in voetnoten vertaald – een keuze inderdaad, maar de Nederlandstalige lezer wordt meteen lager ingeschat dan de Duitse.
2 Voorbeelden: ‘en schept werktuiglijk een hamburger op een spatel’ is de weergave van ‘und kümmert sich nicht um seine Hände, die einen Hamburger auf die Schippe nehmen’. Het is een typisch voorbeeld van uitleggend vertalen. Ja, inderdaad wordt er in werkelijkheid werktuiglijk een hamburger op een spatel geschept, maar dat gaat ten koste van de lichte verdraaiing van perspectief op de werkelijkheid, die onverwacht is en het beeld verandert – en een afstand schept tussen de snackbarhouder (Charlie van de ‘Goed-Etenzaak’) en zijn handen. Op diezelfde bladzijde (p. 173) valt ineens ook op hoe lichamen en kledingstukken net een tikje anders worden ervaren: ‘alsof hij haar lippen wil lezen’ is gewoner en minder intiem dan ‘als wollte er ihr auf den Mund blicken’; ook het zinnetje ‘Ik draag mijn rokken zo kort als ik zelf wil’ is normaler en gewoner dan de zin waaraan je even moet wennen voordat hij tot je doordringt: ‘Ich trag meine Röcke so kurz sie mir passen.’ Bij Johnson frons je bij elke zin je wenkbrauwen, het hele boek door.
3 ‘Zwischenlandung in Liverpool’: oké, het gaat inderdaad om een boot, dat heet ‘tussenstop’, maar ‘tussenlanding’, wat had gekund, zou geestiger zijn geweest.
Bronnen
Duquesnoy, Theodor. 1992. ‘Duits’, De Gids, jg. 155, p. 679-684.
Hellbig, Holger e.a. (eds.). 1999. Johnsons ‘Jahrestage’, der Kommentar. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht.
Jacobs, Herman. 2020. ‘Het kind dat ik was’, mappalibri.be, Boeken nr. 11, december.
Johnson, Uwe. 1970, 1971, 1973 & 1983. Jahrestage. Aus dem Leben von Gesine Cresspahl [Bände 1, 2, 3 und 4]. Frankfurt am Main: Suhrkamp Verlag.
Mooij, Martin. 1987. Het Boek Alfa #16. Amsterdam: Perdu.
Mertens, Anthony. 1994. ‘De aantrekkingskracht van vertaalde literatuur’, Raster, 66, p. 157-166.
Note, Joris. 2009. ‘Niets te verteilen’, De Revisor, jg. 36, p. 36.
Offermans, Cyrille. 1995. ‘De droom van een onbespied bestaan. Over het onvoltooide magnum opus van Daniël Robberechts (1937-1992)’, Ons Erfdeel, jg. 38, p. 205.
Vogelaar, Jacq. 1986. ‘Over het belang van vertalingen’, in: Tom van Deel e.a. (eds.), Het literair klimaat 1970-1985. Amsterdam: De Bezige Bij, p. 231.