Tal van mensen over de hele wereld zijn opgegroeid met Le Petit Prince van Antoine de Saint-Exupéry uit 1943. Het boek is veelvuldig vertaald, maar tot voor kort slechts één keer in het Nederlands: in 1951, door Laetitia de Beaufort-van Hamel (1909-1964). Nu, een kleine zeventig jaar later, is er een nieuwe Nederlandse vertaling verschenen, van een onverwachte naam: Erik van Muiswinkel.
Veel publiciteit heeft deze nieuwe vertaling niet gekregen. Dat komt misschien deels doordat de marketingstrategie op twee gedachten hinkt. Op de homepage van de uitgeverij, Ad. Donker, staat enerzijds in blokletters dat er een nieuwe ‘uitgave’ van De Kleine Prins is verschenen, en daaronder, in iets kleinere letters: ‘vertaald door Erik van Muiswinkel’.1 Anderzijds zien de uitgaves die ik van de twee vertalingen in huis heb er nagenoeg hetzelfde uit, alleen staat er op het achterplat van de nieuwe vertaling in een niet eens zo heel opvallend bannertje: ‘Nieuwe vertaling van Erik van Muiswinkel’. Alsof de vertaling probeert te zeggen: ik ben nog precies hetzelfde, maar nu van een beroemdere naam.
Wie wil weten waarom er een nieuwe vertaling nodig was moet voorbij het algemene verhaal over De Kleine Prins scrollen. Daar vertelt Van Muiswinkel, in een interview afkomstig van nu.nl, dat hij voor de vertaling is gevraagd naar aanleiding van een show waarin De Kleine Prins een grote rol speelde. De uitgeverij ‘liet weten graag een moderne vertaling te willen maken’. Van Muiswinkel zegt verder: ‘Ik heb het een stuk toegankelijker gemaakt. De vorige vertaling was zeker niet slecht, maar bevatte echt van die schrijftaalzinnen. Dialogen veranderen toch per decennium, mensen praten nu anders dan in de jaren negentig.’ In de VPRO-gids stond een interview van gelijke strekking met de vertalende cabaretier. Van Muiswinkel heeft de kleine prins ‘naar de eenentwintigste eeuw’ willen halen, maar vindt zelf wel dat hij daarbij met bepaalde vertaalkeuzes ‘op het randje balanceert’, ook al is hij tegelijkertijd ‘zo veel mogelijk trouw’ gebleven ‘aan de Franse oertekst’ (Pekelder 2021). Zulke uitspraken maken nieuwsgierig. Hoe ziet de nieuwe Kleine Prins eruit?
Velen zullen het verhaal kennen van de man die vanwege motorpech aan zijn vliegtuig in de woestijn belandt en daar vriendschap sluit met de kleine prins. De kleine prins heeft zijn eigen planeetje achtergelaten en is op een reis langs diverse andere planeten allerlei wonderlijke types tegengekomen. Nu zit hij op de Aarde, maar hij wil graag weer naar huis, net als de verteller, die zijn vliegtuigmotor probeert te repareren voordat zijn drinkwater opraakt. Dit is in een notendop het verhaal, maar het gaat over veel meer: over het belang van fantasie, over de absurditeit van het bestaan, over vriendschap, en ongetwijfeld voor iedere lezer nog weer over andere dingen. En nu bestaat er dus een eenentwintigste-eeuwse Nederlandse versie van.
Het is waar dat de vertaling van De Beaufort her en der gedateerd aandoet. Wie het boek openslaat ziet al snel dat het inderdaad geen tekst uit de eenentwintigste eeuw is; de kleine prins zegt dingen als ‘Och kom’ (BvH 40) en de ijdeltuit op een van de planeten vraagt: ‘Bewonder je me heus erg?’ (BvH 42). Toch is het zeker niet één en al oubolligheid. De Beauforts vertaling heeft wel iets aangenaam gedragens, zoals blijkt uit deze willekeurig gekozen passage, waarin de kleine prins aan de zakenman vraagt of het wel mogelijk is om de sterren te bezitten, zoals de zakenman suggereert. Ja hoor, ze zijn van mij, zegt de zakenman:
… want ik heb er het eerst aan gedacht.
–– Is dat genoeg?
–– Ja zeker. Als jij een diamant vindt, die aan niemand toebehoort dan is die van jou. Als je een eiland vindt, dat van niemand is, is het van jou. Als jij het eerst iets bedenkt, neem je er patent op en het idee is van jou. En zo bezit ik de sterren, omdat niemand vóór mij eraan gedacht had ze te bezitten. (BvH 42)
Het zullen vooral de ‘ochs’ en ‘heuzen’ zijn die uitgever en vertaler tot de conclusie hebben gebracht dat deze vertaling misschien niet nóg eens zeventig jaar mee zou kunnen. Maar dan is nu de grote vraag: is deze nieuwe vertaling klaar om het stokje over te nemen?
Al snel blijkt: als Van Muiswinkel op dreef is, is hij goed op dreef. De tekening die de verteller van zijn vriend de kleine prins heeft gemaakt is bijvoorbeeld ‘absoluut veel minder spectaculair dan het origineel’ (VM 11) in plaats van het charmante, maar toch wel ouderwetse ‘véél minder aardig, dan het model’ (BvH 10) (‘beaucoup moins ravissant que le modèle’; SE 8). De handelaar die de kleine prins op zijn reis door het heelal tegenkomt verkoopt geen ‘uitstekende dorstlessende pillen’ meer (BvH 73), maar, net iets scherper: ‘pillen met antidorstgarantie’ (VM 97) (‘des pilules perfectionnées qui apaisent la soif’; SE 51), en de kokette bloem op het thuisplaneetje van de prins die na ellenlange voorbereidingstijd haar prachtige blaadjes laat zien, vestigt bij De Beaufort met de uitspraak: ‘Hè, ik word net wakker… Neem me niet kwalijk… Mijn kapsel is nog helemaal in de war…’ (BvH 29) meer aandacht op haar kapsel, dus op haar blaadjes, maar klinkt bij Van Muiswinkel wel smakelijk hedendaags en levensecht: ‘Ah! Ik word net wakker zeg… Neemt u me niet kwalijk… Ik zie er niet uit…’ (VM 38) (‘Ah! Je me réveille à peine… Je vous demande pardon… Je suis encore toute décoiffée…’; SE 23).
Ook een welgeplaatst ‘nou en of’ bij Van Muiswinkel als vertaling van ‘bien sûr’ klinkt sprankelend (VM 73; SE 40). En dan is er nog de zakenman die vertelt dat hij drie keer in zijn leven is gestoord bij zijn werk: ‘De eerste keer was tweeëntwintig jaar geleden, toen er een meikever, God weet waarvandaan, uit de lucht kwam vallen. Hij maakte een hemeltergend geluid en prompt maakte ik vier fouten in één optelling’ (VM 61). De oude vertaling klinkt hier niet eens zo ouderwets: ‘De eerste keer, was tweeëntwintig jaar geleden door een meikever, die zo maar uit de lucht kwam vallen. Hij maakte een afgrijselijk lawaai en ik vergiste me vier keer in een optelling’ (BvH 44), maar Van Muiswinkel zorgt met dat ‘hemeltergende’ en dat ‘prompt’ voor een wel erg fijn ritme.2
Juist de oplossingen die Van Muiswinkel zelf misschien op het randje vond, overtuigen vaak in hun levendigheid. ‘Ik bewonder je, zei de kleine prins schouderophalend, maar hoezo zou je dat iets kunnen schelen?’ (VM 57) klinkt met dat ‘hoezo’ inderdaad erg modern,3 maar ik vind het leuk. Net als: ‘Maar onder het motto “je weet maar nooit” veegde hij ook die [vulkaan] schoon’ (VM 44),4 en: ‘ik vroeg hem op de man af’ (VM 16).5 Daarnaast mag niet onopgemerkt blijven dat Van Muiswinkel van de ‘nouvel ami’ uit het Frans ‘een nieuwe vriend of vriendin’ maakt en die inclusieve benadering doorvoert in de vragen die volgens de verteller de enige echt relevante vragen zijn als iemand een nieuwe speelkameraad vindt: ‘Hoe klinkt haar stem? Wat voor spelletjes doet hij het liefst? En verzamelt ze ook vlinders?’ (VM 20) (‘Quel est le son de sa voix? Quels sont les jeux qu’il préfère? Est-ce qu’il collectionne les papillons?’; SE 15).
Alleen volgt er nu een nadrukkelijk ‘maar’, want hoewel in elk hoofdstukje wel een zin zit waar je blij van wordt, zit er ook in elk hoofdstukje wel iets dat je enthousiasme weer tempert. Zo sprekend als sommige zinnen zijn vertaald, zo onhandig klinken andere constructies. ‘[E]en ding dat hem heel lelijk moet hebben geleken’ (VM 34), bijvoorbeeld, als vertaling van het veel minder hypothetische ‘un objet qui lui semblait très laid’ (SE 21), dat door De Beaufort veel eenvoudiger wordt vertaald: ‘iets, dat hij héél lelijk vond’ (BvH 26). Of Van Muiswinkels raar omslachtige: ‘Als je grappig wilt zijn, ga je nog weleens dingen verzinnen’ (VM 77; ‘Quand on veut faire de l’esprit, il arrive que l’on mente un peu’; SE 41). Bij De Beaufort telt deze zin weliswaar nog meer woorden, maar de constructie klinkt wel minder vertaald: ‘Als iemand erop uit is om geestig te zijn, gebeurt het wel eens dat hij een beetje jokt’ (BvH 57).
Bovendien zitten er wat interpretatiefouten in de vertaling van Van Muiswinkel. Tijdens het droevige afscheid van de verteller en de kleine prins voelt de verteller een ‘chagrin bizarre’ (SE 55). Van Muiswinkel vertaalt dat niet als een ‘vreemd verdriet’, zoals De Beaufort wel doet (BvH 80), maar als een ‘vreemde ergernis’ (VM 104). Hij laat de ijdele bloem zeggen: ‘Ik ben niet meer zo verkouden als eerst’ (VM 46), terwijl ze in het Frans uit schuldgevoel terugkomt op haar eerdere aanstellerij: ‘Je ne suis pas si enrhumée que ça…’ (SE 26) (De Beaufort: ‘Nu ja, zó verkouden ben ik nu ook weer niet…’; BvH 34). En als de verteller uitlegt dat hij hier en daar met cijfers strooit om ook de grote mensen te overtuigen, vertaalt Van Muiswinkel dat als: ‘Dat ik jullie deze details over asteroïde B 612 heb verteld, en je zijn nummer heb toevertrouwd, dat komt door de grote mensen’ (VM 20), terwijl De Beaufort het beter had gezien: ‘Al deze dingen over de asteroïde B 612 en over het nummer heb ik jullie verteld met het oog op de grote mensen’ (BvH 17) (‘Si je vous ai raconté ces détails sur l’astéroïde B 612 et si je vous ai confié son numéro, c’est à cause des grandes personnes’; SE 15).
De foutjes zijn jammer, maar nog jammerder zijn de gemiste kansen op stilistisch vlak. Hoewel het eerdergenoemde ‘prompt’ van de zakenman om te smullen is, wordt er in de vertaling net iets te kwistig met dat woord gestrooid. Hetzelfde geldt voor ‘knap’ in de zin van ‘behoorlijk’. De eerste keer, als de verteller meldt dat het voor kinderen ‘knap vermoeiend’ is om grote mensen telkens alles te moeten uitleggen (VM 9), had ik er een opgetogen uitroepteken bij gezet, maar bij het zoveelste ‘knap’ werkt de truc niet meer. Vooral niet omdat allerlei personages het woord gebruiken. Als ‘knap’ en ‘prompt’ hadden gediend om een personage zijn eigen stem te geven, was het functioneel geweest, en mooi, maar nu maakt iedereen gebruik van dezelfde opmerkelijke woorden en verliezen ze hun kracht. Verder zitten er wat ongelukkige herhalingen in de vertaling. Om de ongelukkigste te noemen: ‘Ik kon zijn hartje snel voelen kloppen als dat van een aangeschoten, stervend vogeltje. Hij zei tegen me: “Ik ben blij dat je hebt uitgevogeld wat er mankeerde aan je machine”’ (VM 108).
De willekeurige verspreiding van typische woorden en de ongelukkige herhalingen staan bovendien in schril contrast met het wegvallen van herhalingen die betekenisvol zijn, bijvoorbeeld de dooddoeners waar de Franse brontekst van wemelt. De grote mensen in Le Petit Prince vinden zichzelf en hun bezigheden vreselijk ‘sérieux’. Dat woord is een schrikbeeld voor de verteller en gonst door het boek, maar in de vertaling van Van Muiswinkel wordt het steeds op een andere manier vertaald. In het eerste hoofdstuk komen we te weten dat de verteller in zijn leven ‘des tas de gens sérieux’ heeft leren kennen (SE 8). Hier vertaalt Van Muiswinkel dat, heel treffend, als ‘een hele rij gewichtige figuren’ (VM 9). Als de verteller zich verderop in het boek geërgerd laat ontglippen dat hij nu even bezig is met ‘des choses sérieuses’ (SE 21) worden dat in het Nederlands ‘echt belangrijke dingen’ (VM 34), ook treffend, maar geen herhaling. Op dezelfde pagina vertelt de kleine prins dat hij eerder al eens iemand iets vergelijkbaars hoorde beweren: ‘je suis un homme sérieux!’ Daar, op diezelfde pagina, wordt dat nog wel ‘Ik doe belangrijke dingen!’, maar als we later in het boek een gedetailleerdere beschrijving krijgen van de zakenman, aan wie de kleine prins waarschijnlijk refereert, wordt dezelfde formulering vertaald met ‘Ik ben een serieus man’ (VM 63). De kans dat de Nederlandse lezer dit herkent als dezelfde uitspraak van dezelfde man is aanwezig, maar niet groot, en dat later de aardrijkskundige hetzelfde woord in de mond neemt, zal de Nederlandse lezer zeker ontgaan. In het Frans zegt hij: ‘les géographies […] sont les livres les plus sérieux de tous les livres’ (SE 39), maar in het Nederlands: ‘atlassen zijn van alle boeken de kostbaarste’ (VM 73).
In al deze gevallen is de vertaling op zich goed te verdedigen, en ook Van Muiswinkels voorganger heeft het woord niet overal hetzelfde vertaald,6 maar bij haar is in ieder geval wel duidelijk dat de ‘homme sérieux’ twee keer dezelfde persoon is, namelijk degene die zichzelf ‘een ernstig man’ noemt (BvH 27 en 46). Bij Van Muiswinkel blijkt dat nergens uit, en het is zonde dat een running gag met zo’n belangrijke waarschuwende ondertoon in het Nederlands verdwijnt.
Bovendien is het niet de enige betekenisvolle herhaling die niet lijkt te zijn opgemerkt. De kleine prins sluit zijn bezoekjes aan de eerste vier planeten af met een overpeinzing over hoe vreemd grote mensen wel niet zijn. Al die zinnen lijken sprekend op elkaar, alleen worden de grote mensen in elke zin nog net een tikje gekker:
Les grandes personnes sont bien étranges, SE dit le petit prince, en lui-même, durant son voyage. (SE 30)
Les grandes personnes sont décidément bien bizarres, SE dit-il simplement en lui-même durant son voyage. (SE 31)
Les grandes personnes sont décidément très très bizarres, SE disait-il en lui-même durant le voyage. (SE 32)
Les grandes personnes sont décidément tout à fait extraordinaires, SE disait-il simplement en lui-même durant le voyage. (se34)
Dat wordt:
Grote mensen zijn écht raar, zei de kleine prins bij zichzelf, terwijl hij verder reisde. (VM 54)
De grote mensen zijn gewoon echt bizar, zei hij onderweg telkens opnieuw tegen zichzelf. (VM 57)
Grote mensen zijn werkelijk te bizar voor woorden, mompelde hij, terwijl hij zijn reis voortzette. (VM 59)
Ik weet nu wel zeker dat grote mensen helemaal van de pot gerukt zijn, zei hij onderweg telkens tegen zichzelf. (VM 64)
Je zou nog kunnen zeggen dat grote mensen hem ook in het Nederlands steeds meer bevreemden, al lijkt hun gekte van zin één naar zin twee nauwelijks toegenomen, maar de tweede helft van de zin is steeds zo anders dat er van het spel dat in het Frans door zijn eenvoud zo doeltreffend is, in het Nederlands weinig overblijft.7
En er zijn nóg meer voorbeelden van verdwenen herhaling. In de laatste pagina’s van het boek gaat het regelmatig over een ‘fontaine’, een woord dat symbool komt te staan voor de vriendschap tussen de kleine prins en de verteller. Het doet zijn intrede als de kleine prins zich verwondert over het vermeende nut van de reeds geprezen pillen ‘met antidorstgarantie’. Die besparen je ‘drieënvijftig minuten per week’, aldus de handelaar. ‘Nou, dacht de kleine prins bij zichzelf, als ik drieënvijftig minuten over had, dan liep ik op mijn gemak naar een kraan’ (VM 97). Meteen op de volgende bladzijde roept de verteller bij Van Muiswinkel uit: ‘ik zou het ook wel heerlijk vinden om op mijn gemak naar een waterbron te kunnen lopen!’ (VM 98) terwijl het in beide gevallen in het Frans om een ‘fontaine’ ging (SE 52). De Beaufort heeft die herhaling wel gezien (BvH 74).
Omdat het water van de verteller nu echt bijna op is, gaan de kleine prins en hij op zoek naar een waterput in de woestijn. De kleine prins heeft zelf geen water nodig om in leven te blijven, maar ‘water kan ook goed zijn voor het hart…’ (VM 99; ‘bonne pour le cœur’; SE 52). Wonder boven wonder vinden ze uiteindelijk inderdaad een put en de verteller haalt water voor de prins naar boven, want die is zelf te verzwakt om dat te doen. Dat water doet de kleine prins zo veel goed omdat het voortkomt ‘uit onze tocht onder de sterren, uit het lied van de katrol, uit de kracht van mijn armen’ (VM 103), kort samengevat: omdat het symbool staat voor hun vriendschap.
In deze passage gaat het daadwerkelijk om een put, een ‘puits’ in het Frans, maar de ‘fontaines’ die een handvol pagina’s verderop terugkomen verwijzen wel degelijk terug naar deze woestijnput. Als de kleine prins zich laat bijten door een slang om het zware lichaam achter te kunnen laten dat hem verhindert op te stijgen naar zijn eigen planeet, nemen de verteller en hij afscheid. De verteller zegt dat hij de kleine prins zo graag nog eens zou horen lachen, want ‘Voor mij was die lach als een bron in de woestijn’ (VM 109) (‘une fontaine dans le désert’; SE 58). Deze vertaling is wel herkenbaar als verwijzing naar de put, maar als de kleine prins uitlegt dat het afscheid geen echt afscheid is, omdat hij straks vanaf zijn planeet naar de andere sterren zal kijken en daarbij aan de verteller zal denken zegt hij: ‘Alle sterren zullen waterputten zijn […]. Alle sterren zullen mij water te drinken geven…’ En drie regels verder: ‘Jij zal vijfhonderd miljoen belletjes horen, en ik zal vijfhonderd miljoen fonteintjes zien…’ (VM 113). Inderdaad, ‘cinq millions de fontaines’ in het Frans (SE 60), en ‘vijfhonderd miljoen putten’ bij De Beaufort (BvH 87).
Het heeft er alle schijn van dat de vertaler deze terugkerende motiefjes niet heeft opgemerkt, want in de meeste gevallen hadden er geen halsbrekende toeren hoeven te worden uitgehaald om ze ook in het Nederlands te laten terugkeren. Iets moeilijker om te behouden was misschien de stijlfiguur die tegen het eind van het boek laat zien hoe onnadrukkelijk knap De Saint-Exupéry schrijft. De prins is op bezoek bij de wisselwachter, die midden tussen de heen en weer razende sneltreinen in zijn wisselwachtershuisje zit. In het Frans wordt het heen en weer denderen van de treinen op zinsniveau nagebootst. Bij de eerste trein staat er: ‘Et un rapide illuminé, grondant comme le tonnerre, fit trembler la cabine d’aiguillage.’ Een paar regels verder rijdt er een trein de andere kant op, en is de zin ook omgekeerd: ‘Et gronda, en sens inverse, un deuxième rapide illuminé’ (SE 51). In het Nederlands is niet eens een poging gedaan om dat effect na te bootsen: ‘Een verlichte sneltrein deed met donderend geraas het wisselwachtershuisje schudden.’ En even later: ‘Prompt kwam er een sneltrein uit de tegenovergestelde richting langsgeraasd’ (VM 95).
Het vergt ongetwijfeld enig puzzelen om dit effect in het Nederlands net zo scherp te krijgen, bij De Beaufort komt het ook niet goed uit de verf,8 maar onmogelijk zal het niet zijn. Bovendien verwacht je van een hervertaling van zo’n beroemd boek dat er op zijn minst een poging is gedaan om de subtiliteiten over te brengen die precies de kracht van dat boek uitmaken. In de vertaling van De Beaufort komen die ook niet altijd terug, maar wel vaker dan in de vertaling van Van Muiswinkel. Een nieuwe vertaling was een mooie gelegenheid geweest om voort te borduren op wat al sterk was, maar de nieuwe vertaler lijkt veel sterke punten van de oude vertaling niet te hebben gezien. Hoeveel moois er ook in het Nederlands van Van Muiswinkel zit, per saldo zijn er te veel kansen gemist om van een echt geslaagde vertaling te spreken. Dat is des te jammerder omdat er duidelijk zoveel meer in had gezeten. Alles wat op deze nieuwe vertaling aan te merken valt was ergens in het proces prima te repareren geweest, maar dat is niet gebeurd.
Toch is er hoop, misschien komt er nog een tweede druk. Als deze vertaling nog eens goed onder handen wordt genomen, kan ze het best waard worden om op haar beurt over zeventig jaar nog steeds in omloop te zijn.
Antoine de Saint-Exupéry. De Kleine Prins. Vertaald door Erik van Muiswinkel. Rotterdam: Ad. Donker, 2020.
Noten
1 uitgeverijdonker.nl. Bezocht op 5 februari 2021.
2 In het Frans staat hier: ‘La première fois, ç'a été, il y a vingt-deux ans, par un hanneton qui était tombé Dieu sait d’où. Il répandait un bruit épouvantable, et j’ai fait quatre erreurs dans une addition’ (SE 33).
3 Zelfs zo modern dat de oude vertaling in vergelijking ouderwets klinkt, terwijl dat in feite ook hier nogal meevalt: ‘Goed, ik bewonder je, zei de kleine prins, terwijl hij zijn schouders een beetje ophaalde, maar wat kan het je eigenlijk schelen?’ (BvH 42). Het Frans heeft hier: ‘Je t’admire, dit le petit prince, en haussant un peu les épaules, mais en quoi cela peut-il bien t’intéresser?’ (SE 31).
4 Als vertaling van: ‘Mais, comme il disait: “On ne sait jamais!” Il ramona donc également le volcan éteint’ (SE 26), bij De Beaufort aldus: ‘Maar zoals hij zei: “Je kunt nooit weten!” en daarom veegde hij die ook goed uit’ (BvH 32).
5 In het Frans staat hier: ‘j’interrogeai brusquement’ (SE 12) en bij De Beaufort: ‘en ik vroeg plotseling’ (BvH 14).
6 Hoewel bij De Beaufort de zakenman zichzelf wel beide keren ‘een ernstig man’ (BvH 27 en 46) noemt, wordt ‘sérieux’ bij haar de eerste keer ook ‘gewichtig’ (BvH 8), en zijn de ‘choses sérieuses’ bij haar ‘ernstiger dingen’ (BvH 26). De Beauforts aardrijkskundige heeft het bovendien, opvallend genoeg net als bij Van Muiswinkel, over ‘de kostbaarste boeken’ (BvH 54).
7 Overigens is de oude vertaling op dit vlak ook niet heel sterk: ‘Grote mensen zijn toch wel vreemd, zei de kleine prins tot zichzelf onder de reis’, ‘De grote mensen zijn toch wel wonderlijk, zei hij tegen zichzelf, onder de reis’, ‘Grote mensen zijn toch wel héél, héél wonderlijk, zei hij bij zichzelf onder de reis’, ‘De grote mensen zijn toch wel heel wonderlijk, zei hij zomaar tegen zichzelf onderweg’ (BvH 40, 42, 43 en 47).
8 ‘Een verlichte sneltrein kwam met donderend geraas langs en het seinhuisje stond ervan te trillen’ en ‘En een tweede verlichte sneltrein donderde in de andere richting langs’ (BvH 72).
Bronnen
Pekelder, Willem. 2021. ‘Geef het prinsje de ruimte’, VPRO-gids, 3.
Saint-Exupéry, Antoine de. [1943] 2019. Le Petit Prince; Le grand livre pop-up. Paris: Éditions Gallimard.
Saint-Exupéry, Antoine de. [1951] 200528. De Kleine Prins. Vertaald door Laetitia de Beaufort-van Hamel. Rotterdam: Ad. Donker.