Jong zijn is van alle tijden. En wat heet jong? Ooit lazen we met veel plezier Herzog van Saul Bellow in het Nederlands, in zo’n spotgoedkope, geelgroenige Bezige-Bijpaperback. Het was een vertaling uit 1969 van de onlangs overleden Mischa de Vreede (1936–2020). Begin dertig was ze dus toen ze die bijzondere roman vertaalde. Drie jaar daarvoor nog was van haar hand Jerzy Kosiński’s De geverfde vogel verschenen. Dat had ze dus nog vóór haar dertigste vertaald. Van De geverfde vogel kwam in 1979 een ‘tweede editie’ uit, in een nieuwe vertaling van (vermoedelijk) de redacteur van de eerste editie Oscar Timmers (zie de Webfilter-column ‘Een vogel verven. In memoriam Oscar Timmers (1931–2018)’, 2018, week 14). Van Herzog is nooit een nieuwe vertaling gemaakt. Laten we kijken naar andere vertalingen die de tijd doorstaan hebben en toen opvielen. Else Hoog publiceerde haar Portnoy’s klacht in 1969, ze is dan 32; in 1967, vóór haar dertigste dus, had ze al de in dit Filter-nummer besproken novelle van David Garnett vertaald (Mijn vos, mijn vrouw). Barber van de Pol (*1944) publiceerde haar Rayuela (Julio Cortázar) in 1973, toen ze er de Nijhoffprijs voor ontving was ze net de dertig gepasseerd. Wat waren ze jong, wat waren het vertalingen die indruk maakten (geheel los van een vergelijking met het origineel, waar je je toen niet aan waagde, laat staan dat je op het idee kwam). Peter Verstegen (*1938) debuteerde in 1964, Mariolein Sabarte Belacortu (*1944) in 1970 en Rien Verhoef (*1948) was in 1980 de dertigdrempel al over. Jonge vertalers waren het, jong van lijf en leden en jong van geest. Maar waren ze vertaalvaardig, beheersten ze het Nederlands wel?