Jonge vertalers, beginnend vertalers, nieuwe vertalers: de afgelopen jaren viel er heel wat over te horen. Diverse tijdschriften en festivals besteden al langer aandacht aan (jonge) beginnend vertalers, en sinds een aantal jaren vormen nieuwe vertalers een vast programmaonderdeel tijdens bijvoorbeeld de Literaire Vertaaldagen en de Vertalersgeluktournee, mede dankzij de inspanningen van de Vereniging voor Nieuwe Vertalers (VvNV). Er bestaan in het Nederlandse taalgebied diverse vertaalopleidingen, er zijn tal van initiatieven om beginnend vertalers op weg te helpen en hun vakbekwaamheid verder te bevorderen, en bij het Expertisecentrum Literair Vertalen (ELV) kunnen beginnend vertalers sinds jaar en dag mentoraten aanvragen om samen met een ervaren vertaler aan een vertaalproject te werken.
Ondanks al deze mooie, waardevolle initiatieven kunnen we niet zeggen dat het beeld echt rooskleurig is als het gaat om de aanwas van nieuwe vertalers. Het Vertaalpleidooi van 20191 luidde nog maar eens de noodklok: onze bloeiende Nederlandse vertaalcultuur wordt bedreigd doordat nieuwe aanwas onvoldoende is gewaarborgd. Krimpende en verdwijnende talenopleidingen, steeds minder aandacht voor de Nederlandse taal en het immer terugkerende probleem van de lage financiële honorering van met name literair vertalers worden als oorzaken genoemd. Dat beginnend literair vertalers bij een eerste boekvertaling soms niet eens het minimumtarief uit het Modelcontract voor de vertaling van een literair werk krijgen bedongen, zoals het Vertaalpleidooi ook vermeldt, is ronduit bedroevend.
Als beginnend vertalers hebben wij heel wat ervaren collega’s ontmoet die ons welwillend op weg hebben geholpen met advies, soms binnen het kader van een mentoraat, vaak genoeg ook via informele weg – contacten met collega’s die al langer in het vak zitten zijn van onschatbare waarde voor beginnend vertalers. Toch zijn in de wandelgangen zo nu en dan ook negatieve geluiden over jonge vertalers te horen, die dan vaak betrekking hebben op de vermeende verslechterde beheersing van het Nederlands door ‘de jeugd’. Illustratief was de enquête naar moedertaalbeheersing van beginnend vertalers die vorig jaar onder de vlag van de Taalunie werd uitgezet onder opleiders en in ‘het werkveld’. De uitkomsten, gepresenteerd op een expertbijeenkomst in Utrecht en op schrift gesteld in vakblad De linguaan, zijn niet mals: beperkte woordenschat, gebrekkig idioom, korte zinnen met een repetitieve structuur, algeheel krukkige zinsbouw, gemakzucht, onnauwkeurigheid, taalerosie en vervlakking werden beginnend vertalers door hun oudere collega’s zoal toegedicht.2 Dat is niet gering. De vraag is uiteraard of het waar is, zeker als je kijkt naar de opzet van de enquête. Daar valt wel het een en ander op af te dingen. Is het daadwerkelijk de kwaliteit van het Nederlands van jonge of beginnend vertalers die hier gemeten wordt, of is wat feitelijk wordt gemeten een sentiment dat leeft onder de oudere generatie? En heeft die oudere generatie er misschien zelfs belang bij om jonge vertalers te stigmatiseren? Speelt vooringenomenheid een rol? Ook blijft onduidelijk welke groep ‘beginnend vertalers’ er precies beoordeeld is: gaat het om beginners in het vak, om studenten, om jonge mensen, en hoe jong dan?3 Wie de respondenten precies waren blijft al evenzeer vaag: waren zij allemaal zelf ook vertalers, en zo ja, ging het dan om literair, zakelijk, juridisch, technisch vertalers, of om al deze groepen?4 Twee van ons ontvingen de enquête in onze mailbox omdat we destijds vertaalcolleges aan de Universiteit Utrecht gaven – en dus als ‘opleiders’ konden worden geclassificeerd – maar wij zouden onszelf evengoed omschrijven als ‘beginnend’ of ‘jong’ vertaler. Moesten we dus onszelf gaan beoordelen? Onze oud-studiegenoten, nu beginnend vertalers? Onze studenten? Die groepen lijken nauwelijks met elkaar te vergelijken en zijn ook ieder voor zich heel divers. Zo worden lang niet alle vertaalstudenten uiteindelijk vertaler en hebben sommigen niet eens die ambitie. Anderzijds zijn er genoeg beginnend vertalers en zelfs studenten die al met beide benen in het veld staan, al werkzaam zijn als vertaler of dat zelfs al jarenlang waren voor ze aan hun formele opleiding begonnen.
De enquête liet ons achter met een onbevredigd gevoel.5 Ten eerste zouden wij graag willen weten wie nu precies die ‘jonge vertalers’ zijn. Die groep zou je volgens ons duidelijk moeten onderscheiden van ‘beginnend vertalers’ of ‘nieuwe vertalers’, aangezien vertalen bij uitstek een vak is waarmee ook nog op latere leeftijd wordt aangevangen. Lang niet alle ‘beginnend’ of ‘nieuwe’ vertalers zijn dus ‘jong’, en de oudere nieuwe vertalers – zij-instromers dus – zullen het probleem van vergrijzing in de vertaalwereld niet oplossen. Wie zijn nu de jonge vertalers, de mensen die de bloeiende vertaalcultuur straks in stand zouden moeten houden als de rest met pensioen gaat?6 Waar komen ze vandaan? Hoe zien hun arbeidskansen en -omstandigheden eruit? Hoe oud, of jong, zijn jonge vertalers eigenlijk? Om hoeveel mensen gaat het? Ten tweede denken wij dat het werk van jonge vertalers een genuanceerd en eerlijk oordeel verdient, dat verder gaat dan een onderbuikgevoel over de kwaliteit van hun Nederlands.
Jonge vertalers: een inventarisatie
We besloten zelf een inventarisatie te maken van jonge literair vertalers in Nederland en Vlaanderen. In eerste instantie hebben we ons daarbij beperkt tot vertalers van wie ten minste één boekpublicatie te vinden is in de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek, in de genres literaire fictie, serieuze non-fictie en/of kinder- en jeugdliteratuur.7 We zochten naar jonge literair vertalers op alumnilijsten van de masters Vertalen en Literair Vertalen in Utrecht, het postgraduaat Literair Vertalen in Antwerpen en de Vertalersvakscholen in Amsterdam en Antwerpen. We lichtten de vertalersbestanden van literaire tijdschriften door, waaronder het speciaal voor beginnend vertalers opgerichte tijdschrift PLUK, evenals websites van talentontwikkelingsplatforms als CELA, Crossing Border Projects en Crossing Border Live en De Vertalersfabriek. Daarnaast namen we de lijsten met toekenningen van projectwerkbeurzen, stimuleringsbeurzen, mentoraten en talentbeurzen door in de jaarverslagen van het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren van de afgelopen zeven jaar. Tot slot zochten we in de nominaties van prijzen en stipendia voor beginnend vertalers en namen we het ledenbestand van de VvNV en het Vertalersbestand van het ELV door. Geboortedata van literair vertalers – zeker van de jongere generaties – zijn op internet vaak relatief gemakkelijk te achterhalen: ofwel via Facebook of LinkedIn,8 ofwel in de talloze biografietjes van vertalers die op websites van festivals en tijdschriften te vinden zijn.
Jonger dan 25 jaar (peildatum 31 december 2019) bleek vrijwel niemand met een literaire boekpublicatie op zijn naam, al staan er op onze lijst wel mensen die in vorige jaren rond of (vlak) voor hun vijfentwintigste hun eerste boekvertaling hebben afgeleverd. Wij vonden één beginnend vertaler met als geboortejaar 1995 en geen vertalers met een later geboortejaar. We vonden 18 vertalers jonger dan 30 en nog eens 18 vertalers tussen de 30 en de 35 jaar oud; in totaal dus 36 vertalers jonger dan 35. De leeftijdscategorie daar weer boven (35-40 jaar) hebben we niet precies in kaart gebracht, maar lijkt goed voor een net iets grotere groep vertalers.
Onder de door ons gevonden boekvertalers jonger dan 35, zijn naast Engels (18 vertalers), ook Frans (7 vertalers), Duits (3 vertalers), Spaans (2 vertalers) en Italiaans (2 vertalers) als brontaal vertegenwoordigd; en daarnaast ook nog Portugees, Zweeds, Noors, Oekraïens, Japans en Chinees met elk één vertaler. De grootste groep van deze jonge vertalers is afkomstig van een van de masteropleidingen Vertalen aan de Universiteit Utrecht (21 vertalers), en dan met name de tweejarige researchmaster Literair Vertalen (15 vertalers). Dat juist deze masteropleiding in 2018 is opgeheven, mag gezien de rijke oogst aan jonge literair vertalers onbegrijpelijk heten.9 Een kleine, maar mogelijk groeiende groep jonge vertalers is afgestudeerd aan de Vertalersvakschool (3 op ons lijstje)10 of is afkomstig van de master Redacteur/Editor aan de UvA (2 alumni). Twee vertalers rondden zowel een master Vertalen in Utrecht af als de Vertalersvakschool. Talenopleidingen aan de universiteiten van Leiden, Nijmegen, Amsterdam en Antwerpen leverden eveneens enkele jonge literair vertalers af.
Ongetwijfeld is onze lijst incompleet: waarschijnlijk zijn er ook vertalers die níét van een van de vertaalopleidingen komen die wij hebben nagelopen, níét aangesloten zijn bij de VvNV en nog nooit hebben meegedaan aan een van de genoemde festivals of evenementen, maar via heel andere wegen het vak in zijn gerold. Mogelijk hebben we jonge Vlaamse vertalers met onze zoekmethodes minder goed in beeld kunnen brengen (we vonden er slechts twee jonger dan 35). Anderzijds staan er op onze lijst ook vertalers met maar één boekvertaling op hun naam van wie niet te achterhalen is of zij nog steeds als vertaler werkzaam zijn, of dat ze het veld alweer uit zijn gerold. Van een aantal mensen weten we zelfs dat zij inmiddels alweer gestopt zijn als vertaler.
Een hoogstwaarschijnlijk grote groep jonge vertalers is in ons onderzoek vooralsnog buiten beeld gebleven, namelijk degenen die nog geen boekopdracht in de wacht hebben gesleept, maar bijvoorbeeld al wel in tijdschriften hebben gepubliceerd of momenteel bezig zijn met hun eerste boekvertaling. Het zou interessant zijn om ook dit – mogelijk veel grotere en jongere – reservoir vertalers in kaart te brengen. Voorlopig roeien we met de riemen die we hebben: onze lijst geeft op zijn minst een indruk van aantallen, leeftijden en achtergronden van jonge boekvertalers, en ook al is het dan een momentopname, we kunnen in ieder geval concluderen dat de aanwas de afgelopen jaren niet reusachtig is geweest.
Jonge vertalers in beeld
Gewapend met ons lijstje jonge vertalers vroegen we auteurs – vertalers, neerlandici en vertaalwetenschappers van diverse leeftijden – om een bijdrage over deze vertalers en hun werk. We vroegen hen in te gaan op ofwel de kwaliteit van de vertalingen – en dan met name het verwijt van slecht Nederlands – ofwel de arbeidskansen van jonge vertalers. Daaruit kwamen de zeer gevarieerde bijdragen in dit nummer voort. Elies Smeyers, Carlijn Brouwer en Daniël Rovers kozen vertalingen van jonge vertalers uit en namen die onder de loep, wat ons een steekproef van de kwaliteit van het werk van jonge vertalers opleverde. Van slecht Nederlands of gemakzucht lijkt in deze steekproef in elk geval geen sprake – integendeel. Niek Miedema reflecteert op zijn ervaringen als vertaaldocent en vraagt zich af of jongere vertalers teksten van leeftijdgenoten beter aankunnen dan oudere collega’s. Koen Boelens boog zich over de vraag ‘Hoe wordt iemand literair vertaler?’, zette een enquête uit onder jonge vertalers en geeft naar aanleiding daarvan tips voor wie een diploma op zak heeft en aan de slag wil. De stap van een afgeronde vertaalopleiding naar een eerste boekopdracht – en vervolgens naar een gestage stroom boekopdrachten – blijkt een lastige, zo lezen we ook in de bijdrage van Anne Lopes Michielsen. Jonge vertalers hebben de afgelopen jaren meer mogelijkheden gekregen om zich te presenteren, maar moeten over een wel heel lange adem beschikken als ze substantiële opdrachten in de wacht willen slepen.
Telkens weer blijkt uit de stukken dat er heel wat mogelijkheden zijn voor jonge vertalers, maar dat er nog veel meer ruimte kan en moet komen. Vertalen is iets wat je met tijd en ervaring leert, schrijft Niek Miedema. Die tijd moet er dan wel zijn, en dat vereist boekopdrachten met goede voorwaarden. Blijven die uit, dan voorzien wij dat veel jonge vertalers – en zij vormen toch al een beperkte groep – vroegtijdig zullen uitstromen en er over tien, twintig jaar te weinig vertalers zijn om onze bloeiende vertaalcultuur in stand te houden. Wat zeker níét helpt is jonge vertalers stigmatiseren als een grijze massa die niet eens fatsoenlijk Nederlands beheerst. Beter is het om te kijken naar wat individuele jonge vertalers laten zien – en dat is, zo blijkt wel uit deze bijdragen, doorzettingsvermogen, ondernemerschap, solidariteit en minstens een aantal heel mooie vertalingen.
Noten
1 VerTALEN voor de toekomst. Een nieuw vertaalpleidooi. Utrecht: Expertisecentrum Literair Vertalen, 2019.
2 Gys-Walt van Egdom, Fedde van Santen & Folkert de Vriend, ‘Het Nederlands van beginnend vertalers onder de loep’, De linguaan, 2020:1 (Web, geraadpleegd 25 mei 2020). Een verslag van de Expertbijeenkomst ‘Taalvaardigheid Nederlands voor vertalers’ is te lezen op de website van de Taalunie: http://taalunieversum.org/inhoud/taalvaardigheid-nederlands-van-vertalers (geraadpleegd 25 mei 2020).
3 In de enquête wordt gesproken van ‘beginnend vertalers’; in het begeleidende mailtje dat wij ontvingen wordt daarnaast ook gesproken van ‘vertaalstudenten’ en ‘jonge alumni’. De enquête is online nog terug te vinden: http://nederlandsetaal.m10.mailplus.nl/genericservice/code/servlet/React?wpEncId=MU3QLfqFCy&wpMessageId=1664&userId=31000515&command=viewPage&activityId=test&encId=%7bencId%7d (geraadpleegd 25 mei 2020).
4 ‘De enquête is […] breed uitgezet binnen Nederlandse en Vlaamse vertalersnetwerken,’ aldus het artikel in De linguaan, waar ook te lezen staat dat 141 van de 171 respondenten uit ‘het werkveld’ kwamen; 24 respondenten waren opleiders en de overige reacties kwamen van respondenten ‘met zeer verschillende achtergronden (waaronder marketeers)’.
5 De enquête was niet bedoeld om een oordeel te vellen over jonge vertalers, maar om een probleem aan te kaarten: in vertaalopleidingen wordt nog altijd te weinig aandacht besteed aan de moedertaal – althans, dat is de aanname van de opstellers van de enquête. Aandacht vragen voor het belang van Nederlandse taalvaardigheid in het vertaalonderwijs is wat ons betreft lovenswaardig. Dat neemt niet weg dat uit de presentatie van de resultaten wel degelijk een negatief oordeel over beginnende vertalers spreekt dat onvoldoende gefundeerd is.
6 De vraag is of vertalers überhaupt wel met pensioen gáán, maar daarmee belanden we in een ietwat andere discussie. Dat vertalers – uit financiële noodzaak of om andere redenen – doorwerken tot na de AOW-leeftijd kan uiteraard wel de doorstroom in het vertaalveld, en het arbeidsperspectief voor jonge vertalers, beïnvloeden.
7 Het afbakenen van deze genres is notoir lastig: wij namen het begrip ‘literaire fictie’ ruim en sloten Bouquetreeksvertalingen uit; in de categorie ‘non-fictie’ lieten we kookboeken, reisgidsen, zelfhulp- en managementboeken buiten beschouwing, maar includeerden we uiteraard essays en daarnaast ook non-fictie op het gebied van filosofie, sociologie, geschiedenis en politiek.
8 In geval van nood maakten we een zo goed mogelijke schatting op basis van het op LinkedIn vermelde jaar waarin het middelbareschooldiploma was behaald.
9 De oogst van de researchmaster Literair Vertalen is des te indrukwekkender omdat de opleiding maar zo kort bestaan heeft: alleen van 2012 tot en met 2015 was het mogelijk in te stromen. In 2019 is er een nieuwe, kortere masteropleiding Literair Vertalen aan de Universiteit Utrecht (1,5 jaar) van start gegaan. Wat die aan vertalers zal opleveren zal nog moeten blijken.
10 De Vertalersvakscholen leverden wel veel nieuwe vertalers af, maar tot op heden slechts een zeer beperkt aantal jonge vertalers.