De waterverf is uitgelopen, op een zuigend soort papier. Een man en een vrouw vrijen. De vrouw buigt zich over de man. Van schoonheden is geen sprake, enkel contouren. Wat telt is het gebaar: een kus. De waterverf maakt de kus vager. De lichamen zijn naakt, de man helt licht naar voren, hij kantelt. Een zwarte streep is zijn erectie. Is hij dood? De vrouw lijkt een staart te hebben. Ik zou de aquarel hier willen tonen om mijn woorden overbodig te maken. Het zijn hedendaagse lichamen, hun namen suggereren oudheid. Ze heten Venus en Adonis, maar aan de verfstreken is dat niet af te lezen: de afbeelding heeft zich bevrijd van herkenbare weergave. En ze moeten woorden weergeven die geduid werden naar wat ze de schilder zeiden. De schilder dacht aan vrijen.
De schilder draagt wat zij schilderde op aan ‘Hafid en zijn Shakespeare’: ‘Hij vroeg mij,’ schrijft Marlene Dumas, ‘en ik las het gedicht en ik vond het heel lang en de taal moeilijk en hij zei maar een schilderij kijk jij toch ook niet zo vluchtig na en ik las het weer en weer en de taal werd lichter en helder en de woorden kregen de geur van honing en ik begreep hoe duidelijk en mooi en tragisch het was en is. En daarom deed ik het. Marlene Dumas, Amsterdam 2016’. Ze bedoelt: ik illustreerde voor het eerst een gedicht. Adonis lijkt een donkere man bij haar, maar echt onderscheiden kun je dat niet; de vrouw ligt vaak boven en geniet met de pijntrekken die een gezicht tekenen bij een orgasme. De waterverf doordrenkt het papier. Als Adonis sterft ‘haast ze zich weg’, ‘vermoeid van de wereld’, ‘En jukt haar zilveren duiven, en met hun snelle hulp / Steeg hun meesteres op’. Marlene Dumas neemt de vrijheid, ze groet de vertaler, Hafid Bouazza, die gejukt als een duif de speelruimte van de verbritste Griekse mythe verkent.
Shakespeare publiceerde het lange erotische gedicht Venus and Adonis in 1593. Hij had er de tijd voor; de theaters waren vanwege een pestepidemie gesloten. Venus is verliefd op Adonis, maar die geeft geen sjoege en wil niets liever dan jagen. Bij de jacht verongelukt hij, ondanks de goddelijke bescherming, en de metamorfose geschiedt: uit zijn bloed ontluikt een purperen bloem, ‘gevlekt met wit’, zij breekt de steel ‘en uit de breuk verschijnt / Groen druppend sap, dat zij vergelijkt met tranen’. De bloem van Dumas volgt op een illustratie waar de waterverf nog woester is geplengd, alsof het zwijn dat zijn slagtanden ‘in de schede van zijn zachte lies’ had gestoken het bloed wilde zien bloeien als wild expressionistische kunst. Purper is een telkens terugkerende kleur.1 Aan het sterven besteedt Shakespeare een groot deel van het gedicht, aan de liefde een geringer deel. Dit schreef de Nederlandse bard:
Liefde biedt soelaas zoals zonneschijn na regen,
Maar de werking van lust is storm na de zon;
Liefdes behaaglijke lente blijft altijd pril en fris,
De winter van lust komt voordat de zomer half voorbij is;
Liefde verzadigt niet, lust sterft als een veelvraat;
Liefde is een en al waarheid, lust vol van misleidende leugens.
Je had het in het Nederlands geschreven willen zien hebben, en ziedaar: het staat er, vanuit 1593, gekatapulteerd naar het heden.2 Bouazza ziet Venus als ‘de vrouwelijke vergoddelijking van liefde, seks, wellust en voortplanting’ en Adonis als ‘de vergoddelijking van het sterven en herleven van het jaar’. Peter Verstegen legde in zijn 2014-vertaling elke strofe (het zijn er 199) apart uit; het voert te ver om hier uit het geleverde commentaar de vertaling te verklaren, maar de verbanden zijn er – als hij ‘beemdgras’ ziet als schaamhaar, dan valt in de hele strofe (40) het landschap samen met het lichaam van Venus en is er ineens sprake van ‘twee ronde heuvels’, waar in het origineel sprake is van ongetelde ‘round rising hillocks’. Nu doet Bouazza niet voor anderen onder waar het om erotiseren gaat en Venus vergelijkt haar lichaam wel degelijk met een landschap; we kennen het uit zijn vertalingen van Arabische poëzie. Venus heeft Adonis aangeboden voor hem ‘een wildpark’ te zijn: ‘weid waar je maar wilt’. De hillocks worden vervolgens ‘ronde rijzende hillen, struwelen donker en ruw’ – de vrouw is een ‘open lusthof’. Bij Verstegen is het wildpark gecultiveerd tot ‘park’, en ook de lusthof is afgezwakt tot ‘park’. Daar valt dan toch wel wat aan spanning weg, zou je zeggen, ware het niet dat Shakespeare ook niet varieert en zelf ook blijft bij park en park. Het zijn niettemin sensuele regels en net als Dumas probeert Bouazza die sensualiteit intenser in de voeging van zijn woorden in te brengen.
Waarom ben ik zo ingenomen met deze vertaling? Ongetwijfeld spelen Marlene Dumas en de fraaie uitgave daar een belangrijke rol in. Maar de creativiteit die daarvan afstraalt – een vaak beslissend criterium bij de ervaring van kunst – spreekt ook uit de vertaling. Voor mij ontbrak deze soort creativiteit, die ik hierna nader moet omschrijven, in de versie van Verstegen. De tekst slaat al dood in strofe 1: ‘Maar Venus ziet hem gaan en krijgt hem lief, / En in haar passie is zij niet passief.’3 De uitleg luidt: ‘In r. 5 staat “Liefdeszieke Venus gaat meteen op hem af en begint als een brutale vrijster naar zijn gunst te dingen.” In de parafrase is een effect toegevoegd (passie vs passief).’ Dat kan wel zijn, maar alles gaat de mal van vereenvoudiging, versoepeling en vertoegankelijking in. Natuurlijk word je door het commentaar besmet, want dat benoemt concreter wat in het gedicht vager is. Op de flaptekst worden twee regels geciteerd: ‘Een zomerdag lijkt de tijd tot een uur bekort, / Want je vergeet de tijd bij deze sport.’ Bedoeld is: neuken. In je commentaar kun je dan bij deze twee regels wel zeggen dat dit een ‘topos’ is en de ‘sport’ bij Shakespeare ‘amoureus gestoei’ heet en suggereren dat ‘sport lijkt te voldoen’. Maar het is versimpeling: ‘time-beguiling sport’ staat er, waar bij Bouazza de zomerdag doorgebracht wordt ‘in een spel dat de tijd zo misleidt’. Waarna Venus zich als een arend op haar prooi stort, lees: Adonis bedekt onder haar kussen en haar lichaam. Ze ‘schrokt’ bij Verstegen, ‘bang haar roofbuit te verliezen’, een fraaie vondst dat schrokken, wellicht nog beter dan Bouazza’s ‘verslinden’. In allebei zit iets van de woestere erotiek die van deze vrouw komt, het overweldigende. Ik zie daar anders dan Verstegen geen ‘komische overdrijving’ in, ik neem het bloedserieus. En dan ben ik bij de factor die me inneemt voor Bouazza, hij die liefde en lust en de sublimatie ervan in het woord heel ernstig neemt. Net als Marlene Dumas, die als geen andere vrouw erotiek schilderen kan die wemelt van gevaar. De dood ligt op de loer, vanaf de allereerste kus.
Jan Jonk vertaalde Venus and Adonis in 2000, Leendert Burgersdijk deed dat in de jaren tachtig van de negentiende eeuw. Zo begint Jonk: ‘Juist toen de zon met purpergouden pracht / Vaarwel zei de betraande ochtendstond, / Haastte de schone Adonis zich ter jacht – / Zijn hart van jagen, niet van min doorwond. / Smachtend snelt Venus dan achter hem aan, / En vangt opdringerig met minnen aan.’ Dat levert nauwelijks poëzie op, tenzij in afgekalfde vorm. Dan deed Burgersdijk dat indrukwekkender: ‘Nauw heeft de blonde zon, in purp’ren pracht, / Aurora, die bij ’t afscheid weent, verlaten, / Of blozend spoedt Adonis zich ter jacht; / Jachtminnend, lust het hem de min te haten; / Gelijk een smachtend jong’ling, stout van zin, / Stormt Venus op hem aan om zijne min.’ Bouazza doet het zo: ‘Net als de zon, met purperkleurig gezicht, / Zijn laatste afscheid had genomen van de wenende morgen, / Zo haastte Adonis, met rozenwangen, zich naar de jacht;/ Jagen had hij lief, maar om liefde lachte hij smalend; / Venus, minneziek, ijlt zich naar hem toe, / En begint, het gezicht onverschrokken als dat van een verzoeker, hem te vrijen.’ Ietwat aarzelend, zou ik zeggen, en met een uitdagende, veel te lange slotregel – je moet maar durven, maar mooi dat hij de verouderde betekenis van verzoeker opdiept.
William Shakespeare, Venus en Adonis. Vertaald, van commentaar en een nawoord voorzien door Hafid Bouazza. Geïllustreerd door Marlene Dumas. Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2016.
Noten
1 Bouazza heeft een studie van het gedicht gemaakt en licht wederom onnavolgbaar toe, bijvoorbeeld in dit zwartwitte boek naar aanleiding van ‘purperen’: ‘de bedoelde kleur was indertijd veel helderder en rossiger dan ons huidige paars, meer karmozijn en/of een schakering tussen rood en paars. Hij werd geassocieerd met majesteit en koningschap, in het Middelnederlands betekend “purper” dan ook “staatsiegewaad, koningsmantel”.’ Adonis sterft vorstelijk, denk je dan. Mooi dat hij ook Sappho citeert, tussendoor, aan het eind (en zonder bronvermelding): ‘Tedere Adonis ligt te sterven, Cytherea, wat moeten we doen? / Sla op uw boezems, maagden, en verscheur uw tunieken.’
2 En als je het per se wilt laten rijmen wordt het dit: ‘Liefde is troost, als zon na regen is / En lust is storm als ’t zonlicht is vergaan, / Liefdes teer lentetij blijft altijd fris, / Lust wintert al eer zomer is gedaan. / Liefde krijgt nooit teveel, wat Lust fataal is; / Liefde is echt, waar Lust maar leugentaal is.’ Dat is Peter Verstegen nog maar twee jaar geleden (William Shakespeare, Venus en Adonis. Vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verstegen. Amsterdam: Van Oorschot, 2014), een stuk lieflijker; ik kan me bij die regels geen Dumas voorstellen, eerder iets impressionistisch’ of sfeerfoto’s van David Hamilton. Het heeft te maken met andere erotiek: de een rijmt, de ander zoekt de woestenij.
3 Vergelijk het intrigerende Engels: ‘Sick-thoughted Venus makes amain unto him, / And like a bold-faced suitor ‘gins to woo him.’ Bouazza haalt ver uit, misschien te ver: ‘Venus, minneziek, ijlt zich naar hem toe, / En begint, het gezicht onverschrokken als dat van een verzoeker, hem te vrijen.’ De spanning is er meteen, zeker als je weet dat Adonis smalend om de liefde lacht.