De vertaalsensatie    3-6

Philippe Noble

Bella gerant alii, tu, felix Austria, nube!
Nam quae Mars aliis, dat tibi regna Venus!

Laten anderen oorlog voeren, jij, gelukkig Oostenrijk, moet huwen!
Koninkrijken die Mars aan anderen geeft, krijg jij van Venus!

De eerste drie woorden zijn van Ovidius, wie de rest bedacht heeft heb ik nooit geweten. Maar in de paar jaar dat ik in Wenen woonde hoorde ik velen deze oude spreuk aanhalen, niet zelden met een zweem van nostalgie. En het moet gezegd: zolang de Habsburgers dit wijze principe huldigden ging het hun en hun keizerrijk voor de wind; maar vanaf het moment dat ze het startsein gaven voor een wereldoorlog waren de rampen niet te overzien. Wat het uiteenvallen van dat keizerrijk en de vele crises van de daaropvolgende decennia voor de tijdgenoten betekenden kunnen we nog uitgebreid nalezen in Stefan Zweigs Die Welt von gestern of bij Joseph Roth. Wat het beleven van zulke omwentelingen met mensen deed weten we, maar we staan daar meestal niet echt bij stil. Tot een boek, een document, een film ons dieper raakt en ons de ogen opent. Zo’n boek was voor mij het schitterende The Hare with Amber Eyes van Edmund de Waal, maar meer nog het korte, minder bekende relaas Rückkehr nach Wien van Hilde Spiel.

Hilde wie? hoor ik u al zeggen. Hilde Spiel, een telg uit de beste joodse bourgeoisie in Wenen, was zeven toen de monarchie instortte. Hoewel haar familie toen verarmd was, kreeg ze de best denkbare opvoeding; tekenen leerde zij van Oskar Kokoschka, musiceren van Arnold Schönberg. Op haar zeventiende was ze al een bekende verschijning in literair cafés; ze schilderde en ging filosofie studeren. Tijdens deze studie schreef ze twee romans, wat haar niet belette bij Moritz Schlick, de grondlegger van de Wiener Schule, te promoveren. Inmiddels was ze lid geworden van de sociaaldemocratische partij en als zodanig maakte ze de korte, bloedig neergedrukte opstand van februari 1934 van dichtbij mee. Toen in juni 1936 ook nog haar promotor door een extreemrechtse student doodgeschoten werd, besloot ze naar Engeland te emigreren. 

Pas tien jaar later, eind januari 1946, komt ze terug, in Brits uniform en als correspondente voor The New Statesman. Inmiddels is ze Brits staatsburger geworden, moeder van twee kinderen, auteur van essays en een roman in het Engels. Gedurende de vijf weken die zij in haar geboortestad doorbrengt houdt ze een dagboek bij. Hoewel niet verwoest zoals de Duitse steden is Wenen toch zwaar gehavend uit de oorlog tevoorschijn gekomen. Net als Berlijn is de door de geallieerden bezette stad in vier sectoren verdeeld. Er heerst gebrek aan alles, in de eerste plaats aan levensmiddelen. Van Spiels vroegere vrienden zijn de meesten dood, spoorloos verdwenen of net als zij geëmigreerd, en over de achterblijvers vraagt ze zich telkens weer af hoe zij de jaren sinds de Anschluss hebben doorgebracht. Maar wie denkt dat het weerzien met de stad van haar jeugd bij haar een emotionele uitbarsting teweegbrengt, vergist zich. Van nature behept met een scherpe, analytische geest is Spiel ook Britser dan Brits geworden: ironie en understatement zijn haar geestelijke wapens. Slechts één keer breekt haar intellectuele pantser, als zij op een namiddag naar de buurt rijdt waar ze opgroeide, het landelijke Heiligenstadt; ze dwaalt er een poosje door de stille straatjes en loopt de bescheiden parochiekerk binnen (haar familie had zich bekeerd, Hilde werd katholiek opgevoed). Er is net een mis voor kinderen gaande, de mummelende priester wordt door een kleine misdienaar geassisteerd, wierook en zacht geklingel vullen de donkere ruimte. Spiel is niet meer gelovig, maar in een flits komen, samen met beelden uit haar kindertijd, alle emoties van de laatste tien jaar aan de oppervlakte van haar bewustzijn. Ze slaat een kruis en… ‘een paar jongetjes op de eerste rijen kijken om en staren naar die vreemde vrouw in uniform, die vlak bij de poort knielt en schaamteloos haar tranen de vrije loop laat’. Zelf kon ik deze passage niet met droge ogen lezen: zelden is de essentie van ballingschap zo kernachtig geformuleerd. 

Het boekje moet ik in 2009 of 2010 hebben gekocht. Een paar maanden geleden nam ik het weer ter hand en vatte ik het plan op om het in het Frans te vertalen. Een dwaas idee: niet alleen zit niemand erop te wachten, het Duits is ook nog een taal die ik (in tegenstelling tot Nederlands) niet elke dag hoor of spreek. Maar juist dit laatste blijkt op mij een verdachte bekoring uit te oefenen. Vertalen uit een taal die je minder goed beheerst heeft iets avontuurlijks, je bent net als vroeger op de middelbare school druk in de weer met woordenboeken en bij moeilijkheden bedenk je gedurfde, hoogst creatieve hypotheses, die achteraf weliswaar totaal onjuist blijken te zijn maar je hart gedurende een paar tellen sneller doen kloppen. En die moeilijkheden kwam ik gauw tegen, ondanks Spiels meestal glasheldere stijl. 

Op 30 januari 1946 verlaat de schrijfster voor dag en dauw haar huis in een rustige buitenwijk van Londen, in de binnenstad treft ze haar medereizigers en van daaruit worden ze naar het vliegveld gebracht. Hierover schrijft ze: ‘In einem Seemuschel-Sonnenaufgang fährt man uns nach Croydon.’ Wie, bitte? Wat heeft een ‘zeeschelp’ te maken met de opgaande zon? Mijn zesdelige Duden laat me hier in de steek en vraagbaak Google leert mij vooral dat de naam ‘Seemuschel’ bijzonder in trek is bij uitbaters van strandpaviljoenen aan de Oostzee. Wat te doen? Opeens herinner ik me dat Hilde Spiel haar dagboek in het Engels bijhield. Pas in de jaren zestig, toen ze zich weer definitief in Oostenrijk had gevestigd, vertaalde ze het zelf in het Duits. Zou een speurtocht naar de ‘onderliggende’ Engelse woorden iets opleveren? Ik doe een gok: iets met sunrise en met sea shell misschien? Wederom op naar Google en ja hoor, bij sunrise shell schiet het scherm meteen vol met schelpjes in de mooiste pasteltinten: paarsig roze, eigeel, blauwig wit, fel oranje. Bij het zien van deze kleurenpracht word ik bij mezelf een kortstondig, maar acuut gevoel van geluk gewaar. Alsof ik in het denkproces van de schrijfster binnensluip: hier is een beeld dat ooit in het Engels bij haar opkwam en dat ze jaren later onveranderd in het Duits overgenomen heeft, hetzij met de bedoeling de lezer te verrassen, hetzij juist uit een soort automatisme. Eigenlijk is dat geluksgevoel bizar, want welk bewijs heb ik dat ik het bij het rechte eind heb? Geen enkel. Bovendien levert dit plotse inzicht geen nieuwe vertaling op. Ik kom niet verder dan de formulering die ik al eerder had bedacht: ‘un lever de soleil aux tons de coquillage’Toch zie ik hierin een bijzondere ervaring: een kortstondig maar bedwelmend gevoel van triomf, een moment van (vermeende) helderziendheid als bijproduct van de vertaalactiviteit… 

Opeens moet ik denken aan Huizinga en aan het opzienbarende begrip dat hij rond 1920 introduceerde, ‘de historische sensatie’. Wat was dat ook alweer? Uit diverse artikelen die ik raadpleeg komt steeds weer dezelfde omschrijving naar voren: ‘een gewaarwording die vergeleken kan worden met esthetisch genot. Alleen geeft de historische sensatie naast een schoonheidservaring ook een gevoel van direct contact met het verleden. […] Meestal wordt een dergelijke historische ervaring opgeroepen door objecten uit het verleden.’ Hoe zou het zijn als ik mijn eigen ervaring met de sunrise shells met dat ‘directe contact’ zou vergelijken en in een vlaag van grootheidswaan ‘vertaalsensatie’ zou noemen? Zou dat iets van deze belevenis kunnen verhelderen? Een plotseling inzicht in ‘de betekenis’? Met één belangrijke nuance: de grote historicus twijfelde blijkbaar geen moment aan het waarheidsgehalte van zijn ‘historische sensaties’. Hij schreef bijvoorbeeld dat ‘deze historische sensatie zoo essentieel [is], dat zij steeds weer als het eigenlijke moment der historiekennis is gevoeld’ en ook dat ‘het een der vele vormen [is] van buiten zich zelf treden, van het beleven van waarheid’. (Ik ontleen deze citaten aan een artikel van F.W.N. Hugenholtz in Forum der Letteren uit 1979.) Zoveel verwacht ik niet van mijn ‘vertaalsensatie’. Het verschijnsel is misschien beter te vergelijken met de uitwerking van soft drugs (al heb ik daar persoonlijk juist weinig ervaring mee), een vluchtig gevoel van euforie dat je de harde werkelijkheid doet vergeten, namelijk dat ‘je er als vertaler altijd naast zit’, zoals wijlen Frans Kellendonk ooit de Sisyfusarbeid van het vertalen zo treffend samenvatte. De zweepslag, de kick van deze euforie zorgt ervoor dat je tegen beter weten in doorgaat met het werk.

Het lijkt nu alsof ik namens alle vertalers spreek. Wat bezielt me? Dit is een hoogstpersoonlijk verhaal. Hoe kan ik weten of anderen zo’n ‘vertaalsensatie’ beleven? Ik heb daarover immers geen enquête gehouden. (Tussen haakjes: is het niet juist iets voor Filter? Vroeger legden literaire tijdschriften vragen aan hun lezers voor over brandende esthetische kwesties. Ik zie het al voor me: ‘Wat is je vertaalsensatiemoment?’ ‘Wat gaat door je heen als…’) Hoe dan ook, het wil er bij mij niet in dat ik helemaal alleen zou zijn met mijn waanvoorstellingen. Ik zoek lotgenoten, medestanders, wie weet medeplichtigen. 

Neem bijvoorbeeld auteur en vertaler Paul Gellings, een goede vriend. Naast zijn vele andere hoedanigheden is Paul een kenner en liefhebber van het werk van Patrick Modiano, waarop hij twintig jaar geleden promoveerde. Desondanks had hij tot voor kort nog geen gelegenheid gehad een roman van deze Nobelprijswinnaar te vertalen. Om daar een begin mee te maken koos hij Fleurs de ruine uit, een novelle uit 1990 waarin de auteur-verteller als in een droom door Parijse buurten dwaalt en schijnbaar zonder logisch verband herinneringen oproept, totdat uit deze ietwat wazige taferelen een ijle verhaallijn opdoemt. De vertaling zal komende zomer onder de titel Bloemen en puin verschijnen. In een lange mail vertelde Paul mij onlangs over zijn pogingen om de broze poëzie van deze vertelling in het Nederlands weer te geven, en met name over zijn gevecht met de vele nuances van de Franse verleden tijden, die Modiano volgens geheel eigen regels hanteert. Naar aanleiding hiervan schreef hij: ‘Zelf heb ik mij “vertalenderwijs” steeds afgevraagd hoe [cursivering PG] Modiano zou schrijven als hij Nederlands zou schrijven.’ Deze zin deed me vreemd opkijken. Ik vertaal al ruim veertig jaar, maar dit is nu een vraag die nooit bij me is opgekomen: hoe zouden Multatuli, Du Perron, of Mulisch in het Frans hebben geschreven? Zou Nooteboom dan een beetje als Giraudoux schrijven, en Grunberg meer als Houellebecq? Geen idee! Nooit aan gedacht ook. Maar is dat juist niet vreemd?

Met zijn opmerking legde Paul Gellings de vinger op een belangrijk aspect van het (literair) vertalen: het is een vorm van pastiche. De vertaler imiteert iemands stijl, toon, retoriek, redeneertrant… Ik heb het Paul niet gevraagd, maar ik kan me levendig voorstellen dat hij zijn ‘vertaalsensatie’ beleeft als hij bij het herlezen van een net neergeschreven zin het euforische gevoel krijgt dat Modiano in hoogsteigen persoon op de toetsen van zijn computer heeft gedrukt. Ik moet het meer hebben van het oplossen van raadseltjes, alsof de te vertalen tekst een soort cryptogram is. Hoe komt dat? Ongeveer een jaar geleden mocht ik bij een prijsuitreiking aan een andere bevriende collega – het ging toen om Isabelle Rosselin – een paar woorden spreken. Ik maakte daarbij een gewaagd onderscheid tussen twee soorten vertalers, die ik voor de gelegenheid de ‘exegeten’ en de ‘rederijkers’ noemde. De eersten, beweerde ik, houden zich bij voorkeur bezig met het ontrafelen van bijbetekenissen en verwijzingen en willen zo mogelijk tot een hypothetische ‘werkelijkheid achter de tekst’ doordringen, terwijl de laatsten plezier beleven aan het natekenen van alle arabesken in de vorm van de tekst. Uiteraard hoort de ideale vertaler met hetzelfde gemak op beide terreinen te schitteren, maar de reële vertaler neigt of meer naar het ene of naar het andere, en ik dacht dat de prijswinnares eerder een typische ‘exegeet’ was. Of zij zich daarin herkende weet ik niet. Maar misschien was het wel een zelfportret. En waarom ik zo in elkaar zit, daar zou ik nu misschien over moeten nadenken. Wie weet levert het wat op voor een volgende column. Wordt (eventueel) vervolgd.