Met stijgende verwondering las ik in ‘Het vertaaljaar 2013’ van Ton Naaijkens (Filter 21:1, p. 13–14) de volgende passage:
Boze tongen beweren dat ‘we moeten stoppen met het opleiden van vertalers’ of in ieder geval ‘minder’ vertalers moeten opleiden. De markt zou te klein zijn voor nieuwe aanwas. Andere tongen verspreiden de opvatting dat de ‘zittende’ literair vertalers een aardig graantje meepikken in de scholing van nieuwe aanwas. De vertaalmarkt is een vrije markt met open concurrentie, maar het lijkt soms net de echte wereld, waar het niet altijd eerlijk aan toe gaat. Ik heb in de loop der jaren te veel bijzondere vertaaltalenten voorbij zien komen die uiteindelijk niet voor het vak van vertaler kozen omdat ze geen kansen kregen, niet alleen omdat de markt zou zijn dichtgeslibd maar omdat de zittende vertalers geen openingen boden.
Hier wordt nogal wat beweerd, al dan niet indirect met behulp van boze en andere tongen. In willekeurige volgorde zou ik enkele kanttekeningen willen maken.
Ik loop nu een kleine veertig jaar mee als literair vertaler en er is bij mijn weten nog altijd niets veranderd aan de praktijk dat uitgevers van vertalingen zelf een vertaler bij hun uit te geven vertalingen zoeken, dus het is mij niet duidelijk welke openingen zittende vertalers zouden kunnen bieden, maar nalaten te bieden.
Dat de markt dichtgeslibd zou zijn, is mogelijk het gevolg van een teruggelopen aanbod van vertalingen, dat dus over minder vertalers moet worden verdeeld. Als dit het geval is, lijkt het nogal vanzelf te spreken dat de kansen voor nieuwe vertalers er niet op vooruitgaan.
Vertalers zouden dit probleem deels kunnen verhelpen door eerder met pensioen te gaan, maar ik kan uit eigen ervaring melden dat het niet meevalt tijdens een carrière als literair vertaler een zodanige oudedagsvoorziening op te bouwen dat vervroegd stoppen met werken – en dus plaatsmaken voor nieuwe aanwas – een serieuze mogelijkheid is.
Daarnaast werken veel uitgevers van literaire vertalingen graag met vertalers met wie ze al eerder hebben gewerkt. Laat ik als eenvoudig voorbeeld mezelf nemen: ik ben zojuist aan de vertaling van mijn achtste Ian McEwan begonnen en dat is niet alleen omdat ík graag ‘de nieuwe McEwan’ vertaal, maar omdat mijn uitgever dit ook op prijs stelt. Ik ben nu 65 (overigens even oud als McEwan), maar als het aan mij ligt en alles ‘blijft het doen’ bij me, zou ik hier nog wel wat jaren mee door willen gaan zonder het verwijt te krijgen dat ik anderen geen openingen bied of kansen onthoud. Waarom ik me hiermee op een markt bevind waar het niet altijd eerlijk toe gaat, is me een raadsel.
Een jaar of zeven geleden maakte een aantal literair vertalers zich ernstige zorgen over de aanwas van nieuwe goede opvolgers, nadat rond 2000 de enige serieuze opleiding tot literair vertaler aan de Universiteit van Amsterdam was opgeheven. Zij staken de koppen bij elkaar en begonnen in Amsterdam de VertalersVakschool, die binnen een soort meester-gezelmodel een ambachtelijke vakopleiding tot literair vertaler aanbood.
Om in Nederland zo’n school op te zetten, zonder ‘gekwalificeerd personeel naar de normen van het Nederlandse onderwijsstelsel’ (literair vertalers zijn nu eenmaal maar zelden gepromoveerd), moest een kostendekkend model worden gekozen. De vertalers die aan de school consciëntieus hun workshops en masterclasses geven, worden zodanig gehonoreerd dat ze hun werk, hoewel met liefde gedaan, niet als liefdewerk hoeven te doen, de studenten betalen een volwassen cursusgeld. Een bescheiden aanvullende subsidie van het Nederlands Letterenfonds en het Lirafonds (hetzelfde fonds dat jaarlijks met ongeveer een zelfde bedrag het blad Filter ondersteunt) doet de rest. Van de gehele begroting van de VertalersVakschool kan nog niet één fulltime universitair docent worden betaald.
Als ik nu en dan een les aan deze school verzorg, levert me dat inclusief voorbereiding en correctie naar schatting zo’n € 20 bruto per uur op, een vergoeding die omgerekend niet zoveel verschilt van het opdrachthonorarium dat de meeste literair vertalers van hun uitgever ontvangen. Als zzp’er houd ik daar ongeveer het uurloon van een werkster van over. Dat is dus het aardige graantje dat ik meepik.
Wie die – boze en andere – tongen zijn weet ik niet, maar misschien zouden ze nog eens willen nadenken voordat ze zich een volgende keer roeren.
Rien Verhoef, 7 april 2014