Inleiding bij Dossier Vertalen en ethiek    17-18

Jean-Yves Le Disez
Henri Bloemen
Winibert Segers

Dat vertalen en ethiek op innige wijze met elkaar verbonden zijn blijkt alleen al uit het feit dat het spreken over vertalen al tweeduizend jaar gedomineerd wordt door twee eminent ethische begrippen: trouw en vrijheid. Bovendien weet iedereen die zich ooit heeft gewaagd aan het vertalen van willekeurig welke tekst – van de meest banale mededelende tot de meest complexe literaire tekst – uit ervaring dat er alleen al door de intentie om de tekst van een ander te vertalen een bijzondere relatie met de tekst is ontstaan die niet louter in technische of zakelijke termen te vatten is, maar veeleer in ethische: Hoe doe ik dit goed? Heb ik dit goed gedaan? Hoe kan mijn tekst voor een andere tekst instaan?

Maar de begrippen ‘trouw’ en ‘vrijheid’ geven ook terecht aanleiding tot een zekere achterdocht. Het zijn immers ook de centrale begrippen uit het normatieve vertaaldiscours: het spreken over vertalen dat voorschreef hoe vertalingen eruit moesten zien en wat vertalers moesten doen. De correctie die door het ontstaan van de vertaalwetenschap in de jaren zestig is doorgevoerd, heeft er weliswaar voor gezorgd dat zogenaamde trouwe en vrije vertalingen voortaan slechts als twee mogelijkheden onder vele andere beschouwd worden, maar ze heeft het gebruik van die termen nauwelijks kunnen beperken. In elke discussie over vertalen, in elk vertaalatelier komen ze nog altijd voor, wellicht omdat ze naar die oorspronkelijke en bijzondere relatie verwijzen die door elk vertalen opnieuw in het leven wordt geroepen.

Dublin1

De vertaalwetenschap, met name de beschrijvende vertaalwetenschap, heeft geprobeerd de relatie tussen brontekst en doeltekst, tussen de vertaler en zijn beide teksten op een objectieve manier te beschrijven. Naast de bekende begrippen kwamen er begrippen als verschuiving, strategie, adaptatie enzovoort bij, die de indruk wekten alsof het vertaalproces aan objectief beschrijfbare regels gehoorzaamde. De intuïtie van vertalers heeft zich daar vanaf het begin tegen verzet en nog altijd is de relatie tussen wetenschap en praktische vertalers er geen van wederzijdse sympathie. Dat is volgens ons te wijten aan het feit dat de vertaalwetenschap letterlijk geen begrip heeft voor het engagement dat de relatie tussen brontekst, vertaler en doeltekst kenmerkt. Er bestaat geen emfatische vertaalwetenschap. De ethiek van het vertalen lijkt wel met dat ‘oorspronkelijke’ moment rekening te willen houden.

Daarom heeft men vooral in de Angelsaksische vertaalwereld de noodzaak gevoeld om het strikt wetenschappelijke spreken over vertalen aan te vullen met wat ze daar een ‘ethics of translation’ zijn gaan noemen. Die beperkt zich niet langer tot de vraag of een vertaling trouw dan wel vrij is, maar betrekt de hele pragmatische en cultuurgebonden kant van het vertalen bij het spreken over vertalen. Het gaat hierbij om de houding die de vertaler aanneemt ten aanzien van de brontekst en bepaalde elementen daarin (bijvoorbeeld realia, moreel geladen woorden, politiek gevoelige kwesties, geweld enz.), of de relatie tussen de opdrachtgever (of andere initiatoren) en de vertaler: wat mag de een van de ander eisen, hoe wordt de vertaler vergoed, welke ingrepen zijn toegestaan, wat te doen in het geval van een conflict tussen de partijen enzovoort. Uiteindelijk komen de ‘ethics of translation’ neer op een deontologie van de vertaler.

Daar staat een andere traditie tegenover die meer Europees-continentaal getint is en die probeert de oorspronkelijke vertaalrelatie in nog andere, minder subjectgecentreerde en minder pragmatisch-functionalistische termen onder woorden te brengen. In een traditie die reikt van Kant (niet die van de categorische imperatief, maar die van de vraag ‘Was soll ich tun?’) tot Derrida (‘het gaat niet, dus het moet’) wordt in deze manier van vragen het moment van de beslissing zo emfatisch mogelijk benaderd, namelijk tot op het punt waarop de onmogelijkheid, gewelddadigheid en noodzaak van elke (vertaal-)beslissing blijkt. Hier ligt de beslissingsmacht niet uitsluitend in de handen van de subjecten (vertalers, auteurs, uitgevers, opdrachtgevers, fondsen). Het gaat hier om het gebeuren ‘zelf’. De bijdragen in dit dossier zijn in meer of mindere mate schatplichtig aan deze ‘continentale’ ethiek van het vertalen.

Zoals zal blijken wordt in al deze teksten voorzichtig en behoedzaam geargumenteerd. Geen enkele auteur wil al te voortvarend en hoogdravend van stapel lopen om de leegte op te vullen die door het wegvallen van de oude normatieve attitude is ontstaan. Het besef van de individualiteit en complexiteit van elke vertaling enerzijds en de wil het algemene en kenmerkende van elke vertaalbeslissing toch te benoemen anderzijds zorgen ervoor dat deze opvatting van ethiek niet uitmondt in een uiteindelijk gemakkelijk te realiseren deontologie. Maar evenmin respecteert die ethiek van het vertalen de afstand waarmee de vertaalwetenschap haar objecten bekijkt. Kenmerkend is dat in alle drie bijdragen op een schijnbaar casuïstische manier de vraag naar de ethiek van het vertalen wordt aangesneden: telkens aan de hand van concrete probleemgevallen of vertaalproblemen.

Emilia Di Martino geeft een voorbeeld van een delicaat vertaalprobleem: het vertalen/niet-vertalen respectievelijk niet kunnen vertalen van homoseksuele elementen in een tekst. De positie van de vertaler is niet neutraal; hij is verantwoordelijk voor zijn beslissingen. Dat is het uitgangspunt van de bijdrage van Anneleen Spiessens. Het probleem van de verantwoordelijkheid is bijzonder groot wanneer de vertaler wordt geconfronteerd met naziteksten. De ethische vraag heeft dan niet alleen betrekking op de beslissing om wel of niet te vertalen, maar ook op de manier van vertalen. Henri Bloemen en Winibert Segers maken een onderscheid tussen het goed doen en het goede doen. Het goed doen is verbonden met regels en normen, goede praktijken en richtlijnen, het berekenbare en programmeerbare. Het goede doen heeft betrekking op het ethische, het onbeslisbare.

Het begrip ‘vertaalethiek’ is vaak subjectief, subjectgebonden gekleurd. Ethiek is verbonden met de individuele verantwoordelijkheid van de vertaler, die in specifieke situaties bepaalde keuzes maakt. Die gedachte komt ook in dit dossier naar voren. We kunnen ons wel afvragen of ethiek subjectief mag, kan zijn. Moet ethiek het subject niet altijd overstijgen? Als iedere vertaler een eigen ethiek heeft, kunnen we dan nog over ethiek spreken? Dat is de uitdagende vraag die blijft hangen.