In januari 2010 had ik de eer op het podium van de Rabozaal van de Stadsschouwburg Amsterdam te mogen zitten bij de uitreiking van de prijzen in de eerste Turing Nationale Gedichtenwedstrijd. De avond werd ingeleid door Jeltje van Nieuwenhoven, voorzitter van de Poëzieclub, de organisatie die onder meer het tijdschrift Awater uitgeeft. En tot mijn verbazing had mw. Van Nieuwenhoven het, toen ze naar het tijdschrift verwees dat is vernoemd naar Nijhoffs beroemde gedicht, over Awáter – niet over Áwater dus, maar over Awáter. Het zal wellicht mw. Van Nieuwenhovens Groningse origine zijn geweest die haar tot deze versie bracht, maar toen ik deze bespreking begon, moest ik er weer aan denken. Hoe uitzonderlijk of ongepast ís dat eigenlijk, de klemtoon op de tweede a te leggen; wat gebeurt er met regels uit het gedicht als je dat doet en, meest relevant in deze specifieke context, hoe wordt de naam beklemtoond in de Engelse vertaling?
Hij heeft geen naam
Een korte, ongetwijfeld niet-representatieve rondgang onder mijn facebookvrienden liet er geen twijfel over bestaan: de titel van het gedicht moest [Á]water zijn. Ook een telefoongesprek met een alleraardigste mw. Awater van het gelijknamige assurantiekantoor te Malden leverde als resultaat: nadruk op de eerste a. ‘Mijn hele familie spreekt het zo uit hoor, we hebben nooit iets anders gezegd.’
Belangrijk is natuurlijk ook wat de dichter zelf voor ogen stond, iets wat af te leiden moet zijn uit het gedicht zelf, dat wonder van ritmiek en klankverwantschap. Op het eerste gezicht (op het eerste gehoor) krijgt de eponymische Awater inderdaad dezelfde klemtoon als de familienaam waarmee het assurantiekantoor zich siert.
Dit staat er, en [Á]waters strak gelaat
geeft roerloos zijn ontroering te verstaan.
Hoe laat is het? [Á]waters hoofd voelt zwaar
Vandaag, toen ik voor ’t raam de bloemen goot,
is het voornemen in mij opgekomen
[Á]water te gaan halen van kantoor
Vanavond volg ik dus [Á]waters spoor.
En toch, en toch… Toch word ik door mijn herinnering aan mw. Van Nieuwenhovens klemtoon bij mijn herlezing van het gedicht, en al helemaal bij lezing van David Colmers prachtige vertaling ervan, op het verkeerde been gezet. Met name waar het Nederlands door de verschuiving in klemtoon richting een perfecte jambische pentameter gaat, wordt het aantrekkelijk om het over Awáter te hebben:
Aw[á]ter is mij reeds vooruitgeijld
Wat is ’t dat in zijn zak Aw[á]ter zoekt?
Dan staat Aw[á]ter op en zingt zijn lied
Probeert u het zelf maar eens.
Maar dit ‘probleem’ speelt in het Nederlands minder dan in het Engels. Ik kan me dan ook levendig voorstellen dat David Colmer en vóór hem Daan van der Vat en James Holmes, die eerder het meesterwerk in het Engels vertaalden, ermee hebben geworsteld. Immers, de meest natuurlijke, meest voorkomende metrische regel in de Engelse poëzie, nog veel meer dan in het Nederlands, ís nu juist die jambische pentameter: vijf versvoeten, een regelmatige cadans van tien, afwisselend onbeklemtoonde en beklemtoonde lettergrepen. In tegenstelling tot veel andere problemen die bij het vertalen de kop op steken, speelt hier niet de afstand tussen bron- en doeltaal een problematiserende rol, maar juist hun nabijheid: aangezien de grote meerderheid van de regels uit Awater óók veelal jambisch zijn en tussen de negen en de elf lettergrepen tellen – maar nergens door een al te strak aangehouden jambisch metrum gaan ‘dreunen’ – lijkt een mimetische vertaling naar de zo natuurlijke versvorm in het Engels voor de hand liggend. Het gevaar (als dat het is) is in dat geval echter dat op vele plekken in het Engels, door de Engelse lezer, doordesemd als deze is van zijn cultuurbepaalde iambic pentameter, ‘Awáter’ zal worden gelezen en niet ‘Áwater’:
That’s what it says. Aw[á]ter’s stony face
to go and fetch Aw[á]ter from his office
Aw[á]ter I can tell what you are thinking
Het gevaar dreigt, dat de Engelse lezer in verwarring raakt omdat hij de neiging heeft, gedwongen door het metrum, de ene keer de klemtoon op de eerste lettergreep, de volgende op de tweede lettergreep te leggen.
Colmer is zich vanzelfsprekend bewust van de jambische pentameter die de brontekst ritme geeft1 en de vertaling van het geheel is ook op dat vormtechnische niveau uitermate geslaagd. En toch, en toch… De dreigende inconsistentie in de beklemtoning van de naam is niet bevorderlijk voor een soepele lezing van het gedicht. In dit licht is het interessant dat Van der Vat heeft overwogen Awater in het Engels om te dopen to ‘Bywater’ of ‘Aywater’, waarin de klemtoon per definitie op de eerste lettergreep valt. Van der Vat geeft nergens aan waarom hij deze overweging aan Nijhoff voorlegt,2 maar wellicht dat de dreiging van een in het Engels inconsistent beklemtoonde ‘Awater’ hier een rol heeft gespeeld.
Ook Colmer heeft overwogen de naam Awater te ‘vertalen’, in zijn geval met ‘Waterson’, dat eenzelfde distributie van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen als het origineel kent.3 Het is uiteraard nogal een ingreep, een zodanig in de broncultuur verankerde, iconische naam in een vertaling te vervangen,4 maar uit metrisch oogpunt zou de Engelse lezer ermee geholpen zijn geweest: de verwarring die nu wellicht bij de Engelse lezer zal ontstaan – Is it Awater or Awater…? – wordt door de keuze van Waterson vermeden. Bovendien worden de versregels, net als in de brontekst, her en der net iets onregelmatiger en daarmee moderner, opener, lichter misschien zelfs dan nu het geval is. Probeert u het zelf maar eens…
Er staat
De Londense uitgeverij Anvil Press Poetry heeft in één bandje de drie bestaande vertalingen alsmede de brontekst van Nijhoffs ultieme Utrechtgedicht Awater (1934) uitgebracht. Daarnaast omvat het sober vormgegeven boekje Colmers vertaling van Nijhoffs correspondentie met zijn vertaler Van der Vat (1939–1949),5 een inleiding van Thomas Möhlmann (vertaald door Sheila Dale), een essay van David Colmer (‘Retranslating Awater’), Nijhoffs beroemde ‘Enschedese lezing’ (‘Poetry in a Period of Crisis’, in een vertaling van James Holmes), waarin hij de totstandkoming van Awater toelicht, en een nawoord van Wiljan van den Akker over Awater als modernistisch gedicht. Het is kortom een voorbeeldige uitgave en vormt een ideale bron voor vertaalkundigen die zich over de verschillende oplossingen van de drie vertalers willen buigen en voor letterkundigen die een mooi overzicht wordt geboden van de vele interpretatieverschillen. Maar het voornaamste is toch dat poëzieliefhebbers in de gehele Anglofone wereld een van de indruk- en belangwekkendste Nederlandse gedichten van de twintigste eeuw in een meer dan voortreffelijke vertaling kunnen lezen.
Martinus Nijhoff
Als ‘rechtvaardiging’ voor het aannemen van de opdracht Awater in het Engels te vertalen, geeft Colmer, samenvattend, het volgende uitgangspunt: ‘I aimed to do more than Holmes and I felt that I could do better than Van der Vat. Obviously the results are not for me to judge’ (p. 76). Maar hóé is Colmer geslaagd (jazeker) in zijn ambitie in het Engels te doen ontstaan wat er in het Nederlands al staat?
Ik was hem bijna kwijt
Van der Vats vertaling, die lyrisch op veel plaatsen overigens erg geslaagd is, gaat mank omdat hij niet met een actuele brontekst werkte en, belangrijker, doordat hij het Engels niet als moedertaal had (laat dit een waarschuwing zijn aan alle vertalers die denken poëzie in hun niet-moedertaal te kunnen vertalen): Colmer duidt genereus een aantal wél geslaagde regels in Van der Vats vertaling aan, maar wijst toch vooral op de zwakke punten (‘[t]here is a recurring clumsiness, sometimes in word choice, sometimes in phrasing’, p. 72). Hij concludeert dat Van der Vats ‘achievement is most impressive in context’ [mijn cursivering, OK]:
Van der Vat was obviously handicapped by translating into a foreign language and his Dutch-speaking background6 both increases and diminishes his accomplishment: it makes it a more remarkable feat, but also explains weaknesses in the translation that reduce its effectiveness in its own right and make it less useful as a gateway to the original. (p. 72)
Dat laatste is een belangrijke terzijde trouwens: Colmer ziet de vertaling (van Awater, maar ik kan me voorstellen ook van andere werken) als een manier, voor de Engelstalige lezer, om in de buurt van het origineel te komen. Dat zegt iets over de getrouwheid die Colmer nastreeft en die hij probeert op alle niveaus, van klank en ritme tot betekenis en inter- en intratekstueel verband, te bereiken.
Een ander belangrijk punt voor Colmer, specifiek in de vertaling van Awater is zo veel mogelijk recht te doen aan de ‘quotability’ van het gedicht:
In the Netherlands the poem is extremely well known, highly influential and quoted to the point of excess. Phrases like ‘er staat niet wat er staat’ from the line ‘Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:’ have taken on a life of their own and are referred to frequently in Dutch poetics and poetry reviews. (p. 76)
Colmers oplossing voor de beroemde regel luidt: ‘Read it: it doesn’t say what it says. It says’ – de beste oplossing, al verdwijnt Nijhoffs woordgrapje hier, de verwijzing naar de anekdote over de boot van Rijkswaterstaat.7
Van der Vats Awater-vertalingis dus binnen de door Colmer geschetste context een hele prestatie, maar blijft als geheel onder de maat. James Holmes’ versie schiet in Colmers ogen ook tekort, aangezien Holmes een wel erg prozaïsche toon hanteert. ‘[…] his translation is more successful than Van der Vats, but also less ambitious. It is almost as if, having decided to abandon end assonance as a structural feature, Holmes has gone on to deliberately avoid any kind of assonance, alliteration or internal rhyme’ (p. 75).
Geprezen!
Colmer zelf is er wel uitstekend in geslaagd de lyrische kwaliteit, die op meest bijzondere wijze tot uiting komt in de fameuze eindassonantie, van Awaterte handhaven. Ter opfrissing van het geheugen: Awater bestaat uit acht lange strofen, die elk als samenbindend klankelement een eigen eindassonantie – achtereenvolgens ee, aa, oo, ij, ie, au, uu – laten horen:8
Het klein vertrek met kasten aan weerszij
lijkt door de sterke geur van allerlei
parfumerie-artikelen nog kleiner.
Awater – ik moet zeggen, ik ben blij
dat ik hem zie, ik was hem bijna kwijt, –
zit in een mantel van gesteven lijnwaad
voor de wastafel van wit porcelein.
De kapper doet zijn werk, en ik zet mij
als wie zijn beurt wacht, op een stoel terzijde.
Of neem Awaters lied, een sonnet dat Nijhoff van Petrarca leende:
– Steeds troostte ze, steeds heeft zij als ik sliep
mij met haar liefelijke komst bezield,
de aanbedene; thans kwam ze en heeft vernield
de laatste steun die mijn verlies zich schiep.
Zij was, toen ’k haar ontwaren ging, in diep
met schrik vermengd verdriet terneergeknield;
ik hoorde dat zij mij geloof voorhield
maar zonder dat het hoop of vreugde opriep:
‘Herinnert ge u dien laatsten avond niet’
sprak ze ‘toen ik uw tranen heb ontzien
en zonder meer de wereld achterliet?
Ik kon, noch wilde ik, melden u sindsdien
hetgeen ik thans u te verstaan gebied:
niet hopen mij op aarde ooit weer te zien.’
De eindassonantie maakt Awater behalve een modernistisch meesterwerk, ook een lyrische tour-de-force. Colmer merkt over (on)mogelijkheden van het overbrengen van deze vorm naar het Engels op:
[…] I too [net als Van der Vat en Holmes, OK], after some experimentation, concluded that the poem’s rhyming scheme […] was beyond me – at least without subjecting the English language to significant abuse, by which I mean archaism, inverted word order, strained pronunciation and other unnatural practices. […] Getting the vowels to rhyme is one thing, getting them to rhyme while retaining meaning, metre and beauty of expression is another. (p. 74; mijn cursivering, OK)
Maar hoe is Colmer dan te werk gegaan? Pragmatisch: waar het kon zonder het Engels geweld aan te doen, heeft hij het de eindassonantie nagebootst, zonder zichzelf vast te pinnen op een verplichting per strofe ook slechts één klank te gebruiken; waar niet, niet. Om een voorbeeld te laten zien van de manier waarop Colmer recht doet aan de klankrijkdom van het origineel volgt hier de passage over Awater in de kapperszaak, waarvan ik hierboven de brontekst aanhaalde:
The small salon is flanked by shelves and cupboards [/ɑ/ /ə/]
and so awash with the overpowering reek [/i:/]
of toiletries that it seems smaller still. [/I/]
Awater – I must admit I’m quite relieved [/i:/]
to see him, he’d almost given me the slip – [/I/]
is sitting at a round ceramic sink [/I/]
wrapped tightly in a cloak of starched white linen. [/I/]
De vertaling van Awaters lied is mijns inziens een hoogtepunt in Colmers vertaling:
– She always came to comfort me at night,
her presence breathing life into my sleep,
until at last my loved one came to sweep
aside the consolation of my plight.
I turned and saw her kneeling on my right,
bent low by fear and overwhelming grief.
I heard her sing the merits of belief,
but lost at once my hope and all delight.
‘Have you forgotten our last night,’ she sighed,
‘when I allowed your tears to censor me
and slipped out of the world so silently?
Since then I could not speak for all I tried
to say what I must now state clear and plain:
You will not see my face on earth again.’
Colmer heeft hier voor een heel elegante oplossing gekozen: hij heeft Nijhoffs abba abba cd cd cd omgetoverd tot een elegant Engels sonnet, rijmend abba abba abba cc.9 Hierdoor vormen de veertien regels een afgescheiden eenheid binnen de eenheid van de strofe die verhaalt van Awaters bezoek aan het café, volgen ze volkomen natuurlijk uit de voorgaande regels en smelten ze evenzo soepel samen met de daaropvolgende.
Met zijn wél ‘natuurlijke praktijk’, hand in hand met zijn andere prachtige oplossingen (het is dat ik beter weet, maar de vertaling leest als een oorspronkelijk Engelstalig gedicht), heeft Colmer een vertaling tot stand gebracht die roept om meer: om zijn Engelse vertaling van (en selectie uit) Nijhoffs verzameld werk, opdat een van onze belangrijkste dichters van begin twintigste eeuw de plaats in de internationale letteren krijgt die hij verdient.
Martinus Nijhoff’s Awater, ed. Thomas Möhlmann, with an essay by Wiljan van den Akker, translations by David Colmer, James S Holmes, Daan van der Vat. London: Anvil Press Poetry, 2010.
Noten
1 Zoals Colmer bijvoorbeeld in zijn essay over de eerdere vertaling van Daan van der Vat opmerkt, ‘despite retaining the iambic pentameter and the rhyming sonnet […], Van der Vat does not try to reproduce the assonant rhyming structure that is the poem’s most striking formal element’ (p. 73–74).
2 Van der Vat vraagt Nijhoff, als hij in 1944 aan de vertaling van Awateraan het werken is, of het misschien mogelijk is een andere naam in het Engels te gebruiken: ‘One subject of discussion will definitely be the title. I have never been able to reconcile myself to “Bywater” – in which I hear something like “a side canal”. And if “Awater”and “Bywater” were now to be printed alongside each other it would give a strange impression. Is Arwater a possibility? Or Aywater? Please give this some thought…’ (p. 67). Nijhoff reageert hierop alleen met de vraag aan Van der Vat met een concreet voorstel te komen: ‘Make a proposal in that regard. I have difficulties with Bywater’ (p. 68). Van der Vat gaat vervolgens onder druk van Nijhoff toch maar gewoon de naam Awater gebruiken. De discussie tussen Nijhoff en Van der Vat rept met geen woord van de metrische consequenties van de keuze voor de originele naam; ik ben deze verder ook nergens tegengekomen.
3 ‘Mijn idee trouwens voor een Engelse naam was Waterson, wat ritmisch ook DUM da da is. Qua betekenis is het veel beeldrijker dan Bywater’ (e-mail aan OK, 28 augustus 2010).
4 Vgl. Ulysses en Claes & Nys’ aanvankelijke – en nog steeds Bindervoet en Henkes’? – voornemen om daar in hun Nederlandse vertaling Odysseus van te maken.
5 Zoals Colmer in zijn eigen essay aangeeft, werkte Van der Vat met een achterhaalde versie van het werk. Pogingen van Van der Vat en Nijhoff om elkaar te ontmoeten en de vertaling in het licht van de nieuwe versie die Nijhoff inmiddels had gemaakt nauwkeurig door te nemen strandden steeds door ‘the chaos and dangers of the German occupation’ (p. 73).
6 Overigens was Van der Vats echtgenote Engels; in een brief aan Van der Vat schrijft Nijhoff dan ook: ‘As far as the language is concerned, if your wife has no objections […], I have none either’ (p. 60).
7 In de must read voor Awater-liefhebbers, Niels Bokhoves Awaters spoor: Literaire omzwervingen door het Utrecht van Martinus Nijhoff (Bas Lubberhuizen, 2010) wordt het als volgt geformuleerd: ‘Een ander voorbeeld voor de alledaagse achtergrond van Nijhoffs dichtregels is de beroemd geworden regel “Lees maar, er staat niet wat er staat.” Die zou Nijhoff ontleend hebben aan een anekdote uit de jaren dertig over twee Indische jongens, die net in Nederland zijn en in verwarring raken over het woord “Waterstaat” dat ze op een boot van Rijkswaterstaat zien staan. Ze besluiten tot, op zijn zogenaamd Indisch: “Er staat niet watterstáát, er staat wátterstaat.” (Vergelijk: “Als er ergens water staat, komt de waterstaat, om te kijken wat er staat”)’ (p. 90).
8 Zoals Wiljan van den Akker in zijn essay over het gedicht opmerkt, is dit element van Awater gebaseerd op de middeleeuwse Chanson de Roland, waarin deze laisse-monorime ook wordt toegepast (p. 92).
9 Van der Vat en Holmes zetten het lied grafisch apart van het lopende gedicht en rijmen resp. abba abba ccd dee en aaba cdcd efg efg; beide ingrepen laten Awaters lied veel minder duidelijk organisch onderdeel van het geheel zijn.