Lust en gratie van het vertalen

In het eerwaarde gezelschap van professor VOX maakt de Filter-lezer een tijdreis naar de eerste nokiameltdownperiode om de tong-, strot- en lipgeluiden van mensdieren te bestuderen. Hij valt midden in een gesprek tussen de schrijfster Marlene van Niekerk en haar vertaalster Riet de Jong-Goossens. Gezien vanuit de verre toekomst blijkt deze vertaler behalve archivaris ook taaltherapeut, exacte kunstenaar, scheppende bemiddelaar, cultuuroverdrager en vooral: betekenistrickster te zijn geweest. Alle geschrijf over vertalen is – als alle vertalen zelf – in feite terugblikken. Henri Bloemen schrijft de geschiedenis van vier Marxvertalingen, Andreas Kelletat positioneert vertaalgeschiedenis ten opzichte van nationale literatuurgeschiedschrijving, toegespitst op poëzie. Nog veel meer poëzie in dit nummer, waarbij Huub Beurskens de zykovmethode voorstelt waaraan hij de ‘Venetiaanse strofen’ van Joseph Brodsky onderwierp. Vertaalmachines krijgen in deze Filter eindelijk een menselijk gezicht.