Inleiding    3-4

Cees Koster

De tweede helft (en meer bepaald het laatste kwart) van de negentiende eeuw is een van de interessantste perioden uit de geschiedenis van Nederland en zijn culturele leven. Het was een periode die grote veranderingen bracht in economisch, sociaal en cultureel opzicht. Nederland ontwaakte in die periode uit zijn sluimer, die was ingetreden met en vooral na de Franse overheersing, zo is het standaardbeeld. In De Gids sprak men in 1849 zelfs van een ‘doodslaap’.

Nederland werd in die halve eeuw een modern land. De industrialisering kwam op gang, de bedrijvigheid nam toe en er werd een nieuwe infrastructuur aangelegd. De grote Europese politieke vernieuwingen kregen ook hier hun beslag. Er vonden grote onderwijshervormingen plaats (de meest recente beschrijvingen van deze ontwikkelingen zijn te vinden in Van Sas 2006 en Van der Woud 2006). Wat het culturele leven betreft meende men in Amsterdam zelfs een nieuwe Gouden Eeuw te beleven.

Vanaf de jaren zestig kwamen ontwikkelingen op gang die grote gevolgen zouden hebben voor de verhoudingen en de mogelijkheden binnen het culturele en literaire veld. Op het vlak van de productiemethoden in de boekenwereld leidde de vooruitgang tot de beschikbaarheid van goedkoper papier en goedkopere reproductietechnieken (zie Van Lente 1996), die het de uitgevers mogelijk maakten om hun boeken en tijdschriften goedkoper en in hogere oplagen uit te brengen, die ze vervolgens ook aan een groter publiek kwijt konden. Daarbij maakten zij vaker gebruik van nieuwe marketingstrategieën en distributietechnieken. Zo begonnen veel uitgevers hun boeken uit te geven in reeksen en series, waar lezers en genootschappen zich op konden abonneren (zie Kuitert 1993). Uitgeverij Kruseman bijvoorbeeld gaf vertalingen uit in de reeks Buitenlandsche klassieken.

Grote veranderingen vonden ook plaats op het vlak van het lezerspubliek. De grote onderwijsvernieuwingen leidden tot een grotere toestroom van leerlingen naar het middelbaar onderwijs. De onderwijswet van 1863 voorzag in de oprichting van een nieuw soort school, de hbs, voor de middenklasse, die niet zoals de Latijnse scholen toegang tot de universiteit verschafte, maar moest opleiden voor posities in het groeiende bedrijfsleven. Door de hbs vonden de moderne vreemde talen breder ingang in Nederland. De kennis van literatuur nam toe en daarmee ook de behoefte aan boeken.

De opleiding van de leraren voor deze nieuwe schoolvorm, en dus ook de verwerving van de kennis van vreemde talen en hun literaturen, werd geprofessionaliseerd en juist van deze kringen, zoals later zal blijken, ging een sterke stimulans op het culturele en literaire leven uit. Veel mensen die waren opgeleid tot leraar in een moderne vreemde taal waren mede actief als vertaler en/of criticus.

De mogelijkheden om als zodanig werkzaam te zijn waren legio. Bekend is de tijdschriftcultuur van de negentiende eeuw. De vele tijdschriften hadden kopij nodig en sommige bestonden uit louter vertaalde kopij. Een cultuur van kritiek ontwikkelde zich ook verder in de dagbladen. Nadat in 1869 het dagbladzegel was afgeschaft schoten de kranten als paddestoelen uit de grond en ook deze verschaften critici en schrijvers de gelegenheid hun vak uit te oefenen (zie hierover ook Van Rees en Dorleijn 2006).

Ook op het vlak van het literair vertalen hadden deze ontwikkelingen hun weerslag. In deze special is een aantal artikelen verzameld dat zicht geeft op de manier waarop instituties en individuen zich in het vertaalveld in (grofweg) de tweede helft van de negentiende eeuw gedroegen. Het perspectief van het individu staat centraal in de case studies van Graat, Levie en Van de Schoor over respectievelijk de vertalers Mark Prager Lindo, Titia van der Tuuk en Gerard Keller. Een meer institutionele benadering vindt men in het artikel van Van Kalmthout, waarin de rol van het onderwijs nader wordt belicht, en dat van Brinkman, dat zich richt op een specifiek gebied in het veld: het vertalen van klassiekers. In het artikel van Koster over the making of Shakespeare-vertaler Burgersdijk wordt gepoogd het institutionele perspectief te verbinden met het individuele. Jan Gielkens geeft aan de hand van de Nederlandse vertaalgeschiedenis van een enkel werk, Sir Walter Scotts Ivanhoe, inzicht in de bibliografische problemen waar men op kan stuiten bij de historische studie van vertaling.1

 

Noot
1 De artikelen van Herman Brinkman, Jan Gielkens en Ton van Kalmthout zijn bewerkingen van lezingen die zijn uitgesproken tijdens de veertiende internationale conferentie van de Society for the History of Authorship, Reading and Publishing (SHARP), die van 11 tot 15 juli 2006 in Den Haag en Leiden plaatsvond. De lezingen waren onderdeel van het door het Huygens Instituut te Den Haag georganiseerde panel ‘National Identity and the Culture of Translation’.

Bibliografie

Kuitert, Lisa. 1993. Het ene boek in vele delen. De uitgave van literaire series in Nederland 1850–1900. Amsterdam: De Buitenkant.

Lente, Dick van. 1996. ‘Drukpersen, papiermachines en lezerspubliek: de verhouding tussen technische en culturele ontwikkelingen in Nederland in de negentiende eeuw’, in: Theo Bijvoet et al. (eds.) Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur. Nijmegen: sun, p. 246–263.

Rees, Kees van & Gillis J. Dorleijn. 2006. ‘Het Nederlandse literaire veld 1800–2000’, in: Gillis J. Dorleijn & Kees van Rees (eds.), De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800–2000. Nijmegen: Vantilt, p. 15–38.

Sas, N.C.F. van. 2006. De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit 1750–1900. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Woud, Auke van der. 2006. Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland. Amsterdam: Bert Bakker.