Diem khabbir met z'n ongein    45-48

Joyce transtekstueel beschouwd

Jack van der Weide

O

Tell me all about

Anna Livia! I want to hear all

about Anna Livia. Well, you know Anna Livia? Yes, of course, we all know Anna Livia. Tell me all. Tell me now. You’ll die when you hear. Well, you know, when the old cheb went futt and did what you know. Yes, I know, go on. Wash quit and don’t be dabbling (James Joyce, Finnegans Wake).

Het vertalen van James Joyce kwam in Nederland relatief laat op gang. In 1941, het jaar waarin Joyce stierf, bestonden er wereldwijd al acht vertalingen van de verhalenbundel Dubliners (1914), eveneens acht vertalingen van de roman A Portrait of the Artist as a Young Man (1918), drie vertalingen van het toneelstuk Exiles (1918) en vier vertalingen van het epos Ulysses (1922). Pas in 1962 verscheen bij uitgeverij Ad Donker in Rotterdam Het portret van de jonge kunstenaar, de Nederlandse vertaling van A Portrait door Max Schuchart. Elders in de wereld was men aan een nieuwe uitdaging toe en stortten moedige Fransen, Duitsers en Japanners zich op de integrale Finnegans Wake (1939), het onvertaalbaar geachte slotakkoord van Joyce. Nederland begon aan een inhaalrace die in 2002 voorlopig werd afgesloten met de vertaling van Finnegans Wake door Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes.1

Wie geïnteresseerd is in de volledige vertaalgeschiedenis van Joyce tot en met het begin van de eenentwintigste eeuw, kan terecht bij deel 1 van de recentelijk verschenen studie Polyglot Joyce: Fictions of Translations van Patrick O’Neill.2 In een kleine honderd pagina’s benadert O’Neill de vertalingen van Joyce eerst chronologisch en vervolgens vanuit het perspectief van de verschillende talen en taalgroepen. De Franse vertalingen krijgen een eigen hoofdstuk, de Duitse en Italiaanse moeten er een delen. In iets korter bestek gaat hij daarna in op Joyce in het Spaans, Portugees, Nederlands, Deens, Zweeds, Noors, Iers, Tsjechisch, Hongaars, Pools, Russisch, Japans, Koreaans, Chinees, Turks en Arabisch. O´Neill lijkt uitermate nauwkeurig te werk te zijn gegaan bij het vergaren van informatie over talen die hij vermoedelijk nauwelijks of niet beheerst: ik kon nauwelijks fouten ontdekken in het gedeelte over de Nederlandse vertalingen.3 Tegelijkertijd is het volgens mij een uitermate risicovolle onderneming om afhankelijk te moeten zijn van native speakers die mogelijk ook niet alles bij het rechte eind hebben.

In deel 2 en 3 van zijn boek gaat O’Neill de fout in. Hij heeft in zijn inleiding al aangekondigd dat hij met zijn boek een nieuw model wil presenteren om vertalingen te beschouwen: niet prototekstueel, niet metatekstueel maar macrotekstueel. Binnen dit model is ‘Joyce’ geen uniek en onveranderlijk gegeven (als in het prototekstuele model), ook geen product van de tekst (het metatekstuele model), maar ‘the sum of an entire shifting system of potentially endless variable readings’ (8). Binnen dit macrotekstuele model dient het werk van een auteur transtekstueel – dat wil zeggen: over de verschillende vertalingen heen – te worden beschouwd. Het voert te ver om hier O’Neills theoretische standpunten verder uiteen te zetten, maar waar het op neerkomt is dat van die theorie weinig is terug te vinden in de hoofdstukken die als de toepassing ervan moeten gelden. Wat hij doet is het minutieus vergelijken van de vertalingen van titels, enkele korte passages en de eerste en laatste zinnen van Dubliners, Ulysses en Finnegans Wake.

Is dat erg? Op zich niet, al moet de lezer wel een uitermate doorgewinterde en monomane joyceaan zijn om het hele boek met interesse van voor naar achter te lezen. Het zwakke punt is echter dat O’Neill zichzelf de das omdoet met zijn gehamer op een nieuw theoretisch model dat in de praktijk niet blijkt te bestaan. Had hij dat niet gedaan, dan was zijn boek het bewonderenswaardige resultaat geweest van jaren van gedegen onderzoek, te raadplegen door andere onderzoekers die geïnteresseerd zijn in de wijze waarop men Joyce in verschillende talen benadert. Dat is het in principe natuurlijk nog steeds, maar door de voortdurende nadruk op een vermeende theoretische onderbouwing (‘poststructuralist in its assumptions’; 9) doet O’Neill afbreuk aan zijn eigen werk. Polyglot Joycebevat een schat aan gegevens over het vertalen van Joyce. Dat had genoeg moeten zijn.

***** 

O

vertel me alles over

Anna Livia! Ik wil alles horen

over Anna Livia. Nou, je kent Anna Livia? Ja natuurlijk, Anna Livia kennen we allemaal. Vertel me alles. Vertel me nu. Je lacht je dood asje het hoort. Nou, weet je nog, diem khabbir met z’n ongein en toen hij je weet wel wat deed. Ja, weet ik, ga door. Wis je wasje en sta niet te poddelen (Finnegans Wake, vert. Bindervoet en Henkes).
 

Elk nadeel heeft zijn voordeel, ook een tekst waarop je kritiek hebt of waarmee je het niet eens bent kan leiden tot nieuwe inzichten – in veel gevallen niet dankzij maar ondanks die tekst. In hoofdstuk 10 van zijn boek, ‘Annalivian Plurabilities’, vergelijkt O’Neill de eerste regels van Finnegans Wake I.8 in vijftien vertalingen, in vijf verschillende talen.4 De Nederlandse vertaling van Bindervoet en Henkes ontbreekt, wellicht omdat O’Neill zijn hoofdstuk al had afgerond toen deze verscheen. Hoe dan ook bood deze omissie mij de mogelijkheid om de Nederlandse vertaling van de betreffende regels naast O’Neills corpus te leggen, om te zien wat dit opleverde.

Hoofdstuk I.8 van Finnegans Wake verscheen in 1928 als afzonderlijk publicatie onder de titel Anna Livia Plurabelle. Dit is mede de reden dat O’Neill over vijftien vertalingen beschikt: nog vóór de publicatie van de volledige Finnegans Wake was in verschillende landen al een begin gemaakt met de vertaling van Anna Livia Plurabelle (soms met hulp van Joyce zelf) en ook later bleek dit relatief eenvoudige fragment een geliefde ingang te zijn tot het boek als geheel. Anna Livia Plurabelle (ALP) is in Finnegans Wake tegelijkertijd de echtgenote van kroegbaas Humphrey Chimpden Earwicker (HCE, in het Nederlands HKI: Humfried Kimpanszoon Ierwicker) en de rivier de Liffey. Hoofdstuk I.8 begint met een gesprek tussen twee wasvrouwen die tijdens het doen van de was in die rivier over ALP roddelen. Met name gaat het over de onduidelijke aantijgingen jegens haar echtgenoot, die van onzedelijk gedrag wordt beticht. Het symbool van ALP is een driehoek met de punt naar boven (o.a. de letter A en een rivierdelta), waarmee ‘haar’ hoofdstuk ook typografisch begint.5

Als gezegd gaat het hier om een, binnen de context van Finnegans Wake, relatief eenvoudige passage. O’Neill heeft enkele pagina’s nodig om tot de conclusie te komen dat de vertalingen over het algemeen gewone Franse, Duitse, Spaanse, Italiaanse en Portugese woorden gebruiken waar de originele tekst zich tot conventioneel Engels beperkt. In het Nederlands is dit niet veel anders: het eerste min of meer wakeaanse woord (hier te definiëren als: niet voorkomend in een woordenboek) is ‘asje’. In eerste instantie is dit te lezen als een spreektaalweergave van ‘als je’, maar het is tevens een verwijzing naar de naam van een (Russische) rivier. Joyce zou zo’n duizend riviernamen in het hoofdstuk hebben verstopt en het is een van de taken van een vertaler om die prestatie te evenaren. In het korte fragment van Bindervoet en Henkes komen we er al zes tegen: de Asje, de Diem (Nederland), de Kha (Laos), de Birrie (Australië), de Gein (Nederland) en de Poddle (Ierland). O’Neill tekent aan dat alle door hem besproken vertalers op dit gebied eveneens hun best hebben gedaan.

Het lezen van Bindervoet en Henkes naast de andere vertalingen levert nog veel meer overeenkomsten en verschillen op, maar de vraag is wat dat zegt. Zo komt ‘Je lacht je dood’ het dichtst in de buurt van de Duitse vertalingen van Georg Goyert uit 1946 (‘Lachst dich kaputt’) en Dieter Stündel uit 1993 (‘Du stirbst vor lachen’), maar dat lijkt me vooral een kwestie van taalverwantschap. ‘Diem khabbir’ (‘die gabber’) en ‘poddelen’ (‘poedelen’) zijn interessante wakeaanse equivalenten van ‘the old cheb’ (chap + Chep, een rivier in Tsjechië) en ‘dabbling’, waarbij de initialen HKI opduiken in ‘khabbir’. ‘Wis je wasje’ (met onder andere de associaties van uit- en schoonvegen, ‘wist je’ en het Engelse wishy-washy) is uit deze passage misschien wel de fraaiste toevoeging van Bindervoet en Henkes aan de joyceaanse macrotekst. Op zichzelf is dit alles zeker niet oninteressant, maar de invalshoek van O’Neill voegt weinig tot niets toe.

Het kan beslist helpen bij het begrijpen van een tekst, zeker in het geval van Joyce en helemaal als het om Finnegans Wake gaat, om andere vertalingen te raadplegen. Patrick O’Neill biedt hiervoor een ingang, met veel informatie en een flink aantal voorbeelden. Het is iets anders om dit als een methode te presenteren, compleet met een wankele theoretische onderbouwing. Dat gezegd hebbende ben ik blij dat ik Polyglot Joyce heb gelezen, niet omdat O’Neill me de ogen heeft geopend voor aspecten van Joyce die me eerder ontgingen, maar omdat hij me ertoe heeft aangezet met hernieuwde aandacht en grote nauwkeurigheid naar een paar regeltjes uit Finnegans Wake te kijken. En dat is nooit weg.

 

Noten
1 James Joyce, Finnegans Wake. Tweetalige uitgave. Nederlands van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2002). Een aantal artikelen over de vertaling van Bindervoet en Henkes is te vinden in Filter 9, 3, september 2002.
2 Patrick O’Neill, Polyglot Joyce. Fictions of Translation (Toronto: University of Toronto Press, 2005).
3 Eén foutje dan: O’Neill noemt de vertaling van Finnegans Wake door Henkes en Bindervoet ‘award-winning’ (78). De enige prijs die het boek echter won was die voor het best verzorgde boek van 2002 (Best Dutch Book Design), voor ‘de tot in perfectie doorgevoerde typografie’ – door de Nederlandse tekst gelijk op te laten lopen met de Engelse.
4 Om precies te zijn: Péron/Beckett (Frans, 1930); Beckett/Joyce (Frans, 1931); Joyce/Frank (Italiaans, 1938); Joyce/Settani (Italiaans, 1940); Goyert (Duits, 1946); Butor (Frans, 1948); Wilcock (Italiaans, 1961); Campos/Campos (Portugees, 1962); Hildesheimer (Duits, 1969); Wollschläger (Duits, 1970); Lavergne (Frans, 1982); García Tortosa (Spaans, 1992); Pozanco (Spaans, 1993); Stündel (Duits 1993); en Schenoni (Italiaans, 1996).
5 Voor (veel) meer informatie over Finnegans Wake in het algemeen en ALP in het bijzonder, zie: Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Finnegancyclopedie (Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2005).