Men pleegt iedere oorspronkelijke tekst, voortreffelijk als die is, bij voorbaat als onverbeterlijk te beschouwen en vertalers als een stel onverbeterlijke zwendelaars die patent hebben op knoeien en liegen. Het Italiaanse gezegde traduttore traditore treft hen en die grap veroordeelt hen afdoende. Ik voor mij denk dat dit beschuldigende oordeel (hier ontglipt me onbedoeld een soort juridische allegorie) niet is ingegeven door rechtstreekse waarneming, maar dat de oordelaars dat vonnis vaak om andere redenen vellen. Ten eerste omdat het makkelijk te onthouden is; ten tweede omdat gedachten of pseudogedachten in de vorm van een woordspeling lijken voorgevormd en als het ware aanbevolen door de taal; ten derde door de opwekkende gewoonte van het roddelen; ten vierde door de verleiding je een beetje naïef voor te doen. Wat mij betreft, ik geloof in goede vertalingen van literaire werken (laten we het over de didactische of beschouwende niet eens hebben) en ben van mening dat zelfs dichtregels vertaalbaar zijn. De Venezolaan Pérez Bonalde levert ons daarvan met zijn voorbeeldige vertaling van ‘De raaf’ van Poe een bewijs. Iemand zal tegenwerpen dat de versie van Pérez Bonalde, hoe waarheidsgetrouw en gelukkig ze ook is, voor ons nooit zal zijn wat het Engelse origineel is voor Noord-Amerikanen. Die bedenking is moeilijk vol te houden; ook de verzen van Evaristo Carriego zullen wanneer ze worden beluisterd door een Chileen armer zijn dan wanneer ze worden beluisterd door mij, die er de namiddagen in de voorsteden, de personen en zelfs landschappelijke details in proef die er niet met zoveel woorden maar latent in staan: een binnenplaats, een vijgenboom achter een roze muur, een sint-jansvuur op een open plek. Niet dat ze een vreemdeling armer zullen voorkomen; ze zullen armer zíjn. De rijkdom van wat ze vertegenwoordigen zal minder zijn.
De moeilijkheden bij het vertalen zijn velerlei. De universeel bedrijvige Novalis (Werke, bladzijde 207, deel drie van de uitgave van Friedemann) wees erop dat ieder woord naast een specifieke betekenis, ook bijbetekenissen en andere, volledig arbitraire betekenissen heeft. Bij proza geldt de gangbare betekenis en is het vinden van het equivalent meestal makkelijk. Bij poëzie, vooral in zogenaamd decadente tijden oftewel die van literaire luiheid en louter herinnering, ligt het anders. Daar is het niet de betekenis van een woord wat geldt, maar de sfeer eromheen, de gevoelswaarde, de attitude. Woorden worden bezweringen en poëzie wil magie zijn. Ze heeft haar magische cirkels en haar toverformules, die over de grens niet altijd gangbaar zijn. Het woord ‘luna’ (maan), voor ons al een poëtische uitnodiging, valt slecht bij Bosjesmannen, die dat hemellichaam als machtig en boosaardig beschouwen en er niet naar durven te kijken als ze op het veld zijn. Over het woord ‘gaucho’, dat wij als criollos in onze republieken zoveel privileges verlenen, bekende een jood me dat hij het echt komisch vond en het gebruik eventueel alleen verdroeg in een dichtregel die noodzakelijkerwijs moest rijmen op ‘caucho’ (rubber). Het woord ‘onderdaan’ (deze opmerking komt van Arturo Costa Álvarez) is in Spanje fatsoenlijk en in Latijns-Amerika neerbuigend.
De epithetons ‘elegant’, ‘blauwig’, ‘vorstelijk’, ‘lelieachtig’, waren twintig jaar geleden dichterlijk gezien doeltreffend, maar nu werken ze niet meer en kom je er alleen nog een paar tegen bij de dichters van San José de Flores of Bánfield. Het is een uitgemaakte zaak dat iedere literaire generatie zijn voorkeurswoorden heeft: woorden met magie, woorden die iets onmetelijks bevatten en waarvan het gebruik, bij het schrijven, een grandioze opluchting betekent voor onhandige verbeeldingen. Ze slijten meteen en de schrijver die er vaak mee aankwam (de voorloper, de zeer eigentijdse of moderne mens) loopt het gevaar later door te gaan voor een veinzer of maniak. Dat komt hem over het algemeen goed uit: iedere volmaaktheid, zelfs de volmaaktheid van de slechte smaak, kan iemand faam bezorgen. Onsterfelijk snobistisch zijn is een manier om te overleven als de andere.
Er zijn werken die om te lezen heel eenvoudig, maar om te vertalen moeilijk zijn. Ziehier een strofe uit de Martín Fierro, misschien de regels die me van allemaal het best bevallen omdat ze gaan over geluk:
El gaucho más infeliz
Tenía tropilla de un pelo,
No le faltaba un consuelo
y andaba la gente lista:
Tendiendo al campo la vista,
Sólo vía hacienda y cielo.
(De ongelukkigste gaucho
Had een kudde eenkleurige paarden,
’t Ontbrak hem niet aan een troost
en zijn mensen stonden klaar:
Wanneer hij uitkeek over het veld,
Zag hij slechts hoeve en hemel.)
De moeilijkheid zit ’m in het woord ‘consuelo’. Het woordenboek met argentinismen noemt het niet, en waarom zou het ook. Ik heb horen zeggen dat die ‘consuelo’ staat voor een paar pesos. Mij overtuigt het niet: het lijkt me eerder een of ander meisje...
Ik neem aan dat er wereldwijd twee manieren van vertalen zijn. De ene doet aan letterlijkheid, de andere aan perifrase. De eerste past bij romantische naturen, de tweede bij klassieke. Ik wil deze bewering beredeneren om de schijn van paradox wat weg te nemen. Klassieke naturen zullen altijd geïnteresseerd zijn in het kunstwerk en nooit in de kunstenaar. Ze zullen in absolute volmaaktheid geloven en die zoeken. Ze zullen neerkijken op plaatselijke uitdrukkingen, rariteiten, toevalligheden. Moet poëzie niet van een schoonheid zijn die gelijk is aan de maan: eeuwig, objectief, onpartijdig? De metafoor, bijvoorbeeld, wordt in het classicisme gezien als nadruk noch persoonlijke visie, maar als de verwerving van een dichterlijke waarheid waarvan, als ze eenmaal is verworven, door iedereen kan (en moet) worden geprofiteerd. Iedere literatuur bezit een repertoire met dergelijke waarheden, en de vertaler zal ervan weten te profiteren en zijn origineel niet alleen gieten in de woorden, maar ook de syntaxis en gebruikelijke metaforen van zijn taal. Deze handelwijze doet aan als heiligschennis en dat is ze soms ook. Bij onze veroordeling bezondigen we ons echter aan optimisme, want de meeste metaforen zijn geen weergaven meer, ze zijn werktuiglijk. Niemand die bij het horen van het bijwoord ‘espiritualmente’ denkt aan adem, uitgeblazen lucht of geest; niemand ziet enig verschil (niet eens in nadruk) tussen de zegswijzen ‘heel arm’ en ‘arm als de ratten’.
Omgekeerd zijn romantici nooit uit op het kunstwerk, ze zijn uit op de mens. En de mens (dat weten we) is niet tijdloos of archetypisch, het gaat om Dirk Dinges, niet om Jantje Zus of Zo, hij beschikt over een eigen atmosfeer, een lichaam, een afkomst, een bezigheid, een niet-bezigheid, een heden, een verleden, een toekomst en zelfs een dood die van hem is. Pas op dat je geen woord verandert van wat hij heeft geschreven!
Die eerbied voor het ik, voor het onverwisselbare menselijke verschil dat iedere ik uitmaakt, rechtvaardigt letterlijkheid bij vertalingen. Bovendien is het verre, het vreemde, altijd mooi. Novalis heeft dit romantische gevoel duidelijk opgeroepen: verre filosofie klinkt als poëzie. Alles wordt dichterlijk in de verte: verre bergen, verre mensen, verre gebeurtenissen en de rest. Daar komt het wezenlijk dichterlijke van onze natuur vandaan. Poëzie van de nacht en van de schemering (Werke, III, 213). Bij literaire omzettingen van klassieke werken wordt ons de smaak van de verte beloofd, de reis op je stoel door de tijd en door de ruimte, de aankleding van verre bestemmingen: een belofte die doorgaans blijft steken in het voorwoord. Het aangekondigde oogmerk, waarheidsgetrouwheid, maakt van een vertaler een vervalser, want hij ziet zich om de vreemdheid van wat hij vertaalt te handhaven, verplicht de couleur locale te versterken, de rauwheden rauwer te maken, de zoetigheden tot vervelens toe op te dienen en alles tot liegens aan toe te benadrukken.
Wat betreft de herhaalde versies van beroemde boeken die de drukpers hebben vermoeid en blijven vermoeien, vermoed ik dat de echte bedoeling is variantje te spelen en verder niets. Soms profiteert de vertaler van de slordigheden en stompzinnigheden van de tekst om parallellen te zien. Dit spel kun je ook spelen binnen een zelfde literatuur. Waarom van taal naar taal gegaan? Het is bekend dat de Martín Fierro begint met deze rituele woorden: ‘Aquí me pongo a cantar – al compás de la vigüela’ (Hier begin ik te zingen – op de maat van mijn gitaar). Laten we met uitgesponnen letterlijkheid vertalen: ‘Op deze zelfde plaats waar ik me bevind, maak ik mij op te gaan zingen bij mijn gitaar’, en met hoogdravende perifrase: ‘Hier, in broederschap met mijn gitaar, ga ik zingen’, en laten we vervolgens een gedocumenteerde polemiek beginnen om na te gaan welke van de twee versies het slechtst is. De eerste, zo belachelijk en traag, is bijna letterlijk.
La Prensa, Buenos Aires, 1 augustus 1926 (Textos recobrados, 1919–1929, Buenos Aires: Emecé Editores, 1997, p. 256–259).