Poëtische archeologie    55-59

Vertalen van Latijnse fragmenten

Vincent Hunink

Wie in de boekhandel bij de afdeling klassieken rondkijkt, ziet veel mooie uitgaven, waaronder vertalingen van grote antieke gedichten, zoals Vergilius’ Aeneis en Georgica en Ovidius’ Metamorfosen. Je zou de indruk kunnen krijgen dat er uit de oudheid vooral omvangrijke werken compleet zijn overgeleverd, maar niets is minder waar. Van heel wat belangrijke auteurs zijn de teksten in gehavende staat overgeleverd. Deze auteurs bereiken de Nederlandse lezer daarom veelal niet. Want wie waagt zich aan het uitgeven van incomplete teksten? Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Voor de schaarse overgeleverde regels van de Griekse dichteres Sappho (ca. 600 v.C.) is er wereldwijd grote belangstelling. Een recente ontdekking van een nieuw fragment heeft ook in Nederland en Vlaanderen tot krantenartikelen geleid. Paul Claes heeft zijn Sappho-vertaling meteen maar herzien en opnieuw uitgegeven (2006). In 2005 publiceerde dezelfde vertaler bovendien De gouden lier, een monumentale bloemlezing van veelal fragmentarisch bewaarde oud-Griekse lyrische dichters, onder wie Sappho.

De Romeinse literatuur heeft helaas geen Sappho. En over het algemeen spreken de slechts in brokstukken overgeleverde dichtwerken uit het vroege Rome minder tot de verbeelding dan hun pendanten uit de Griekse literatuur. Ook van grote voorgangers van Vergilius en Ovidius, zoals Naevius (ca. 200 v.C.), Ennius (239–169) en Pacuvius (ca. 220–130) is amper iets in het Nederlands beschikbaar. Al lange tijd had ik mij voorgenomen daar iets aan te doen en onlangs kreeg ik de gelegenheid om mijn plannen te verwezenlijken. Tijdens een gesprek met uitgever Ivo Gay bleek ons gedeelde enthousiasme voor de oudste Romeinse dichters, en wij kwamen tot afspraken. Het tastbare resultaat wordt een kleine reeks tweetalige uitgaven van archaïsch-Romeinse poëzie (Bibliotheca Latina Archaica). Het gaat hierbij om teksten die nooit volledig in het Nederlands zijn vertaald, zoals de fragmenten van de Odusia van Livius Andronicus (ca. 200 v.C.), van Naevius’ Punische Oorlog, de Annalen van Ennius en de Satiren van Lucilius (180–102).1 In deze bijdrage wil ik in het kort schetsen wat de bijzondere problemen zijn waarvoor een vertaler van fragmentarische oude poëzie zich gesteld ziet, en welke mogelijkheden het materiaal biedt. Ik concentreer me daarbij op de vertaling van Ennius’ Annalen, een epos over de geschiedenis van Rome.

Fragmenten
Het meest in het oog springende probleem is, uiteraard, de versnipperde staat van het materiaal. Ook van een gevierde dichter als Ennius, wiens Annalen decennia lang Romes Nationale Epos vormden, is geen exemplaar tot in de middeleeuwen bewaard gebleven en verder gekopieerd. Na de verschijning van Vergilius’ Aeneis in 19 v.C. werd alle oudere Romeinse epiek overschaduwd. In Ennius’ geval resten er zo’n zeshonderd losse fragmenten, geciteerd door latere auteurs, doorgaans grammatici, commentatoren en taalkundigen. Veel dichtregels worden geciteerd vanwege een vreemd Latijns woord of een ongebruikelijke vorm.

De fragmenten vertonen deels dus het aanzien van een rariteitenkabinet. Ook laten ze in eerste instantie weinig zien van de oorspronkelijke structuur van het gedicht. Gelukkig hoeft de vertaler het wetenschappelijke grondwerk niet te doen: daaraan hebben generaties van geleerden zich gewijd. De losse stukjes uit Ennius’ Annalen laten zich tamelijk goed ordenen in een structuur van achttien boeken, enerzijds doordat citerende auteurs vaak expliciet aangeven uit welk boek hun aanhaling afkomstig is, anderzijds doordat bepaalde historische details een toewijzing binnen het geheel mogelijk maken. Ennius behandelt de geschiedenis van Rome namelijk chronologisch, vanaf het begin tot zijn eigen tijd. Voor een Nederlandse vertaling kan simpelweg de meest gezaghebbende uitgave van de tekst worden gebruikt: de uitgave van Skutsch uit 1985.

Maar daarmee is het probleem van het fragmentarische nog niet helemaal opgelost. Ik stelde mij uitdrukkelijk ten doel om het poëtische karakter van de tekstscherven zoveel mogelijk tot zijn recht te laten komen. Dat betekende dat de toegevoegde informatie over de context en inhoud beperkt moest blijven. Maar hoe moesten de soms uitvoerige wetenschappelijke discussies dan worden weergegeven? Over elke losse regel is met gemak twee, drie pagina’s commentaar te geven.

Ik heb gekozen voor een praktische oplossing. De volgorde, nummering en tekst van de fragmenten is die van de wetenschappelijke editie, en ook de interpretatie volgt die vrijwel steeds. Maar in plaats van uitvoerige discussies per vers heb ik algemene informatie vooraf gegeven per antiek boek. Daarin kon ik vooral de gang van het historische verhaal toelichten die de fragmenten verbindt. Verder heb ik de losse fragmenten, in afwijking van Skutsch, waar mogelijk geclusterd, en voorzien van summiere inleidende woorden, waarin de resultaten van de wetenschappelijke discussies worden samengevat. Bij wijze van voorbeeld van dit laatste volgt hier een groepje fragmenten over de beruchte slag bij Cannae (216) uit de Tweede Punische Oorlog.

*8,4–11

de slag bij Cannae

─ drie fragmenten van een rede van Aemilius Paullus die waarschuwt tegen overhaaste acties ─ cavalerie-manoeuvres ─ stof op het slagveld van Cannae ─ effect van het zonlicht tijdens de slag ─ een regen van speren ─ troepen op het slagveld

‘multa dies in bello conficit unus
<...>
et rursus multae fortunae forte recumbunt:
haud quaquam quemquam semper fortuna secuta est’
‘veel vermag in oorlogstijd één dag’
<...>
en dan zakt menigmaal Fortuna weer terug:
geen mens gaat ooit van haar voortdurend vergezeld’ 

‘praecox pugna est’
‘de strijd is nog niet rijp’

‘certare abnueo; metuo legionibus labem’
‘ik sla een slag af, vrees ellende voor het leger’

consequitur; summo sonitu quatit ungula campum
...achterna, de hoeven trillen luid het veld

iamque fere puluis ad caeli uasta uidetur
toen steeg een stofwolk op tot in den hemelhoge

amplius exaugere obstipo lumine solis
<schaduw>
verder te verlengen door het schuine zonlicht 

hastati spargunt hastas; fit ferreus imber
gespeerden drijven speren: ijzer regent neer

densantur campis horrentia tela uirorum
verdicht zich op het veld geklir van mannenwapens

Door de fragmenten over deze slag te bundelen heb ik de versnippering enigszins kunnen compenseren. Het effect is misschien zelfs sterker: uit het nu ontstane geheel, zo verbrokkeld als het is, kan voor de lezer wel degelijk een indruk ontstaan van de oorspronkelijke beschrijving. De losse scherven kunnen juist in deze samenstelling de fantasie van de lezer prikkelen. Hij of zij wordt als het ware uitgenodigd om zelf de ‘open plekken’ in de tekst aan te vullen en er een synthese van te maken, zoals bij het zien van archeologische resten in een museum. De grootste moeilijkheid van het tekstmateriaal biedt dus meteen ook onverwachte literaire kansen.

Ik geloof zelfs dat het effect voor hedendaagse lezers sterker is dan bij een lang, volledig gedicht het geval zou zijn. Juist bij fragmenten mag de lezer de eigen creativiteit inzetten. Tijdens het werk aan Ennius heb ik wel eens gedacht dat de lezer misschien niet slecht af zou zijn als ook Vergilius’ Aeneis zo fragmentarisch was overgeleverd. Nu maakt die monumentale, lange tekst op veel lezers een logge indruk en weten zij eigenlijk niet goed hoe ze die moeten benaderen. Waren er alleen brokstukken Aeneis over, dan zou de lectuur ervan misschien uitdagender zijn.

Onvolledigheid
Het zojuist gegeven tekstvoorbeeld uit Ennius laat nog een paar typische problemen zien. Zo is het bij losse flarden soms lastig vast te stellen of ze afkomstig zijn uit vertellerstekst of gesproken tekst van een personage. In het geval van de serie frasen met woorden van de Romeinse generaal Paullus is de toeschrijving aan die spreker aannemelijk door een combinatie van de typische militaire speechmotieven en het gebruik van de eerste persoon enkelvoud (abnueo, ‘ik weiger, sla af’). Maar de eerste regel zou in principe ook denkbaar zijn als algemeen commentaar van de dichter zelf.

Vaak is het uit de context halen van de Latijnse woorden zo drastisch gebeurd dat de syntactische structuur van de zin niet meer intact is. In het vierde fragment in het voorbeeld (consequitur..., ‘volgt’) begint de regel met een werkwoordsvorm, waarvan het onderwerp in de verloren voorgaande regel moet hebben gestaan. Het is geen serieuze vertaaloptie om zo’n woord dan maar weg te laten. De nu gekozen vertaling maakt niet expliciet wie of wat volgt. Wel stuurt de inleidende omschrijving ‘cavalerie-manoeuvres’ de interpretatie die kant op. De rest van de regel suggereert immers dat hier een uitval van Romeinse cavalerie beschreven wordt. Ook bij zo’n incomplete structuur kan het nadeel uiteindelijk werken als een voordeel: juist in zijn onafheid is de regel sterk suggestief en roept hij het beeld van ruiters des te indringender op.

Soms moet omwille van de leesbaarheid toch worden ingegrepen. In het fragment amplius exaugere... ontbreken zowel onderwerp als lijdend voorwerp. Ik meende dat minstens de toevoeging van het lijdend voorwerp hier nodig was om het fragment ook direct te laten spreken. De uitleg van het wetenschappelijke commentaar is in dit geval weergegeven met de expliciete toevoeging ‘<schaduw>’, waarbij de haakjes aangeven dat het om een woord gaat dat niet correspondeert met het Latijnse origineel.

Bondige verzen
Een laatste probleem dat fragmenten als deze stellen is gelegen in hun dichtvorm. Willen de vertaalde regels als poëzie kunnen werken, dan zijn ook hier heldere keuzes nodig. Ik heb elke complete Latijnse dactylische hexameter willen weergeven met een jambisch-trocheïsch vers van zes heffingen. Bij langere teksten biedt een metrische keuze de vertaler altijd ook de nodige vrijheid (vergelijk mijn eerdere opstel in Filter 10:2, p. 47–53), maar in het geval van zeer korte fragmenten of losse regels kun je vaak geen kant op: elk vers moet vol en mag ook niet langer zijn dan gepland. Verrassend genoeg bleek hier juist het incomplete karakter van de verzen ook nieuwe mogelijkheden te bieden. Zo laten de twee laatste regels uit het Ennius-voorbeeld zien dat de vertaling opmerkelijk dicht bij het origineel kan blijven, tot in de woordvolgorde toe.

Soms leken de vertaalproblemen haast onoverkomelijk. Maar indachtig het idee dat alles uiteindelijk vertaalbaar is, heb ik steeds een oplossing kunnen vinden (mijn vertalersmotto is: ‘wat niet kan, kan toch!’). Twee voorbeelden volgen hier ter afronding.

In een beroemd vers (1,60), waarin Romulus smalend reageert op de moord op zijn medekoning Titus Tatius, maakt Ennius overdreven gebruik van alliteratie: ‘o Tite, tute, Tati, tibi tanta, tyranne, tulisti!’ De namen en het woord ‘tiran’ zijn wel te handhaven, maar hoe moet de rest (die zoveel betekent als ‘voor jouzelf heb jij zoveel dingen verdragen’)? Na enig sleutelen kwam ik tot: ‘ach Titus Tatius, tiran! dat is je tol!’ – niet zo mooi als het Latijn, maar toch met flink wat t’s.

Technisch onmogelijk leek op voorhand de weergave van twaalf godennamen in 7,24:

Iuno Vesta Minerua Ceres Diana Venus Mars
Mercurius Iouis Neptunus Volcanus Apollo

Hier had ik letterlijk geen speelruimte: twee jambisch-trocheïsche zesvoeters konden simpelweg geen plaats bieden aan de namen uit de beide dactylische zesvoeters. Wat te doen? Namen schrappen? De hele volgorde omgooien? Uiteindelijk kwam ik op het idee woorden te ontlenen aan Vondel. Uit de oud-Hollandse schatkamer van de poëzie kon ik metrisch handige varianten van de namen putten:

Juno, Vesta, Ceres, Diaan, Minerf en Venus,
Mars, Mercuur, Jupijn, Neptuun, Vulcaan, Apol 

Sublieme poëzie is het beslist niet, maar alle namen zitten erin! En als bonus voor de lezer wordt met de Vondeliaanse namen een intertekstueel of intercultureel effect bereikt. Dat had Ennius natuurlijk nooit zo bedoeld, maar tegenover de vele verliezen bij het vertalen van fragmenten mag ook wel eens een kleine winst worden geboekt.

 

Noot
1 De Bibliotheca Latina Archaica wordt uitgegeven bij uitgeverij Voltaire. Als eerste deel verschijnt: ‘Muzen, bezing mij, Rome’s oudste heldendichten, Livius Andronicus, Odyssee, Naevius, de Punische oorlog, ingeleid, bezorgd en vertaald door Vincent Hunink, ’s-Hertogenbosch: Voltaire, 2006. De volgende delen bevatten Ennius’ Annalen (2006) en Lucilius’ Satiren (2007).