De Nederlandse literatuur in Rusland 1956-2003    64-75

Een receptieonderzoek

Werner Scheltjens

In verschillende bronnen is sprake van de opmars en het succes van de Nederlandse literatuur in Rusland.1 Concentreren doet men zich daarbij vooral op de vertalingen van de laatste tien jaar en de conclusie is steevast dezelfde: de Nederlandse literatuur doet het goed in Rusland. Wil dat zeggen dat er pas de laatste tien jaar succesvolle literaire vertalingen uit het Nederlands werden gepubliceerd? Was er daarvóór in Rusland dan in het geheel geen belangstelling voor de Nederlandse literatuur?

Een bibliografie, hoe typisch Hollands en kleinschalig ze volgens sommigen ook mag zijn2, helpt om een antwoord te vinden op deze vragen en is tegelijk ‘een werkinstrument om het onderzoek naar de receptie van de Nederlandse literatuur in Rusland serieus aan te vatten’3.

Inleiding
De eerste werken uit de Nederlandse literatuur werden in het begin van de achttiende eeuw vertaald. In 1710 schreef Joannes van Alkemade een lofdicht op de overwinning van Peter de Grote in Poltava (1709). Het gedicht werd ‘Op geoffert aan zyn Czarische Majesteit By zyn Triomfante intrede binnen Moscou den 21. December 1709’ en naderhand in Moskou gedrukt als een parallelle Nederlands-Russische uitgave. In 1712 verscheen Vondels ‘Vorstelijcke Warande der Dieren’ in een vertaling van Andries Winius, de nakomeling van een Nederlandse koopman die zich in de zeventiende eeuw in Rusland vestigde.

Pas in de eerste helft van de negentiende eeuw kregen de Nederlands-Russische literaire betrekkingen een vervolg, aanvankelijk via de vertalingen van fragmenten uit geschiedkundige werken van de negentiende-eeuwse Nederlandse historicus Jacobus Scheltema door A. Kornilovitsj, maar op het vlak van de literatuur vooral dankzij de activiteiten van Pjotr Korsakov die in 1838 een monografie over Joost van den Vondel, in 1839 een monografie over Jacob Cats en in 1844 een ‘proeve van de Nederlandse poëzie’ publiceerde.4 Op wat verspreide publicaties na werd het na Korsakovs overlijden in 1844 echter opnieuw bijna windstil in het Nederlands-Russische literaire landschap.

Aan het eind van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw verscheen opnieuw een aantal vertalingen. Frederik van Eeden, Louis Couperus en in mindere mate Jacobus-Jan Cremer werden toen geregeld vertaald en gepubliceerd. In de daaropvolgende vijftig jaar was het rijk bijna geheel aan twee personen: Herman Heijermans en Multatuli. Alleen in 1929 (Stijn Streuvels) en in 1933 (Jef Last) werd meer dan één werk van een andere dan die twee auteurs gepubliceerd.

Continuïteit in de Nederlands-Russische literaire betrekkingen was er in geen geval. Het waren enkelingen die werden vertaald en ook enkelingen die vertaalden. Pas in de jaren vijftig kwam daarin enigszins verandering. In 1956 werd de roman Rembrandt van Theun de Vries vertaald. In de daaropvolgende jaren verschenen de laatste heruitgaven van Multatuli en zag de eerste uitgave van het dagboek van Anne Frank het licht. Er werd gerichter vertaald en (bijna) elk jaar werden nieuwe vertalingen gepubliceerd. In de periode 1956–2003 verschenen in totaal een kleine 200 vertalingen van teksten uit de Nederlandstalige literatuur in bundels, tijdschriften en als afzonderlijke publicaties. Opvallend is het grote aandeel poëzie in het geheel (vooral tot 1991). Veel minder goed vertegenwoordigd zijn toneel en proza. Het logische gevolg is dat het aantal afzonderlijk gepubliceerde werken relatief laag is; het aantal verschillende titels (van gedichten, verhalen, romans) is daarentegen relatief hoog.

Vertalingen uit de Nederlandstalige literatuur kwamen hoofdzakelijk tot stand als een onderdeel van de voor de sovjetlezer in kaart gebrachte wereldliteratuur. Het grote aantal series en het veelvuldig terugkeren van ‘algemene’ bundeltitels zoals Uit de hedendaagse Nederlandse poëzie bevestigen dit. Door de haast dwangmatige neiging tot catalogiseren, classificeren en thematiseren kreeg de sovjetlezer wel een uitgebreid, maar bij momenten helaas vrij eenzijdig beeld van de Nederlandse literatuur.

Het selectiecriterium van vertalers, redacteurs en uitgevers was vooral inhoudelijk: het onderwerp van de teksten moest aansluiten bij typische sovjetthema’s. Op basis daarvan werd ‘wereldwijd’ gezocht naar literaire werken die die thema’s op passende wijze belichtten. Vooral poëzie genoot daarbij een relatief grote aandacht. Of de vertaalde werken op succes konden rekenen bij de lezer was niet van primordiaal belang.

Het aantal actoren in het literaire veld was bovendien zeer klein: slechts een tiental mensen hield zich op professionele wijze met de Nederlandse literatuur bezig. Bijna alle vertalingen verschenen bij dezelfde uitgeverij (Progress / Radoega in Moskou) en ook de publicatie van buitenlandse literatuur in tijdschriften kende een verregaande concentratie: op een uitzondering na verschenen alle vertalingen in het volledig daaraan gewijde tijdschrift Buitenlandse literatuur (Inostrannaja literatura). Deze centralisatie heeft de bekendheid van de Nederlandse literatuur in Rusland tot 1991 zeker niet bevorderd: de weinige gepubliceerde vertalingen werden vast wel gelezen, maar daarom nog niet herkend als ‘Nederlandse literatuur’.

De vertalingen van 1956 tot 1991 zijn vrij eenvoudig te groeperen. De Nederlandse literatuur werd, zoals alle vertaalde literatuur in deze periode, programmatisch ingebed in de Russische realiteit. Concreet werden alleen vertalingen met een voor de sovjetautoriteiten aanvaardbare thematiek gedrukt en verspreid. Vijf grote, onderling samenhangende thema’s zijn duidelijk te onderscheiden: de Nederlandse Gouden Eeuw; vertalingen ter bevordering van de kennis van land, volk en cultuur; de Tweede Wereldoorlog en de overwinning op het fascisme; socialisme en communisme; en de vervreemding van het individu in de maatschappij. De periode 1956–1991 werd gekenmerkt door een ‘opvoedende’ benadering van de literatuur. De bedoeling was in de eerste plaats om de sovjetlezer kennis te laten maken met de successen van de Nederlandse literatuur (lees: met de door de censuur toegelaten werken daaruit). Ook de centralisatie van het boek- en uitgeverswezen valt meteen op, samen met de minimale commercialiteit, de grote aandacht voor het vertalen van poëzie en van auteurs van vorige eeuwen.

De periode van 1991 tot heden geeft een heel ander, minder eenzijdig beeld. Het aantal auteurs en genres, vooral toegankelijke genres, is sterk gestegen. In tegenstelling tot de voorgaande periode wordt Nederlandse literatuur in Russische vertaling nu gepubliceerd door verschillende, over heel Rusland verspreide, kleine uitgeverijen. Ook het aantal tijdschriften dat vertaalde literatuur publiceert groeit gestaag. Het belangrijkst is echter de commerciële factor die vanaf 1991 een voorname rol gaat spelen in de Nederlands-Russische literaire betrekkingen. Als gevolg hiervan daalt de hoeveelheid vertaalde gedichten sterk; die zijn immers commercieel minder interessant. Ook een geheel nieuw fenomeen begint vanaf 1991 een steeds grotere rol te spelen in de literaire betrekkingen: de belangstelling van Nederlandstalige zijde voor de publicatie van vertalingen van Nederlandse auteurs. Doordat uitgevers en vertalers van Nederlandse literatuur op subsidies kunnen rekenen, wordt hun activiteit sterk gestimuleerd. Tegelijk heeft deze Nederlandse bemiddeling ook een verhoging van de kwaliteit van de vertalingen op het oog, aangezien subsidies alleen ter beschikking worden gesteld na goedkeuring van de vertaler door adviseurs van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF).

Toch moet hier óók worden opgemerkt dat na 1991 vertalen opnieuw een zaak van enkelingen werd, die gingen vertalen wat ze zelf interessant vonden of waarvoor ze subsidies konden krijgen. En dat heeft zijn weerslag op de literaire productie van de laatste tien jaar in Rusland. Onder de door het NLPVF gesubsidieerde vertalingen is er geen enkele van een Vlaamse auteur, hoewel er wel een samenwerking was met het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Kunst. Intussen wordt er samengewerkt met het Vlaams Fonds voor de Letteren, en de hoop is dat die samenwerking wel vruchten afwerpt, maar de voorlopige balans is voor de Vlaamse literatuur, die – op drie door Dmitri Silvestrov vertaalde gedichtenbundels en enkele vertalingen in een tijdschrift na – de laatste jaren nauwelijks nog aan bod komt, jammer genoeg vooralsnog negatief.

Eerste periode: 1956–1991 

1. De Nederlandse Gouden Eeuw
De belangstelling voor de Nederlandse zeventiende eeuw is in Rusland altijd groot geweest. Al in het begin van de achttiende eeuw werden schilderijen van Nederlandse meesters opgekocht en naar Rusland verscheept. De collectie zeventiende-eeuwse schilderkunst uit de Lage Landen, die deel uitmaakt van het onschatbare bezit van de Hermitage in Sint-Petersburg, is wereldvermaard. De zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuur is niet zo alom bekend, maar kon toch al vanaf het prille begin van de Nederlands-Russische vertaalgeschiedenis op de nodige aandacht rekenen. Hierboven werd de vertaling uit 1712 van Vondels Vorstelijcke Warande der Dieren al vermeld, maar minstens zo belangrijk is het aandeel van de Neolatijnse Nederlandse literatuur. In 1765 en 1768 werd werk van Hugo de Groot (Hugo Grotius) (o.a. De veritate religionis christianae) gepubliceerd en in 1799 en 1801 van Caspar van Baerle (Caspar Barlaeus). Voor vertalingen uit de Nederlandstalige zeventiende-eeuwse literatuur was het na Vondel echter wachten op de al genoemde Pjotr Korsakov. Binnen de sporadische vertaalactiviteit van de achttiende en negentiende eeuw nam de Nederlandse literatuur uit de Gouden Eeuw op die manier een prominente plaats in. Een echte ‘doorbraak’ kwam er echter pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, toen op systematische wijze buitenlandse poëzie- en prozawerken werden vertaald en in omvangrijke series op de markt werden gebracht.

Met betrekking tot de Nederlandse Gouden Eeuw zijn er vijf grote uitgaven te onderscheiden. In 1974 verschenen 63 gedichten van zeventiende-eeuwse Nederlandse auteurs in de bundel Europese poëzie van de XVIIe eeuw, die deel uitmaakt van de serie Bibliotheek der wereldliteratuur5. In hetzelfde jaar en in dezelfde serie verscheen ook de bundel Europese poëzie van de verlichting, waarin 23 uit het Nederlands vertaalde gedichten werden opgenomen. In 1983 verscheen vervolgens een volledig aan de zeventiende-eeuwse literatuur uit de Nederlanden gewijde bundel met in totaal 202 uit het Nederlands vertaalde gedichten van 26 auteurs. Deze bundel betekende een doorbraak voor de Nederlandse literatuur van de Gouden Eeuw en geniet ook nu nog een meer dan behoorlijke bekendheid.

In 1988 verscheen in de prestigieuze reeks Literaire monumenten6 een bundel met werk van Vondel en Hugo de Groot. In 1989, ten slotte, verscheen de bundel Rad van Fortuin. Uit de Europese poëzie van de XVIIe eeuw, waarin 75 van de in de vorige drie bundels verschenen gedichten voor de tweede en soms zelfs voor de derde maal werden gepubliceerd. Rad van Fortuin maakte deel uit van de serie Eendelige werken uit de klassieke literatuur.

Wat duidelijk opvalt is de manier waarop de uitgaven werden opgenomen in omvangrijke series. Dit wijst op een vooraf grondig uitgewerkt beleid, waarin het van belang was om een zo breed mogelijk beeld te geven van een bepaalde periode of van de literaire successen van een bepaald gebied. Dat de zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuur in deze series een plaats kreeg, geeft aan dat er een meer dan gemiddelde belangstelling bestond voor deze periode in de literaire geschiedenis.

2. Kennis van land, volk en cultuur
De vertalingen van auteurs uit de Gouden Eeuw werden afzonderlijk beschreven wegens hun belang voor de Nederlands-Russische vertaalgeschiedenis. In theorie echter maken deze vertalingen deel uit van de tweede thematische categorie – vertalingen ter bevordering van de kennis van land, volk en cultuur van de Lage Landen – en vertonen ze dezelfde kenmerken.

In de periode van 1956 tot 1991 werden verzamelde werken van twaalf auteurs in een afzonderlijke uitgave op de markt gebracht. Daarnaast verschenen nog eens elf bundels met werken van verschillende auteurs in één band. Al deze publicaties hebben een aantal opvallende gemeenschappelijke kenmerken:

1 Ze maken – net zoals de vertaalde zeventiende-eeuwse literatuur – allemaal deel uit van omvangrijke series;
2 Ze verschenen in een massaoplage;
3 Ze werden samengesteld, vertaald en becommentarieerd door een klein groepje specialisten.

De uitgaven werden door de grote (en de facto ook enige) uitgeverijen van de USSR gecreëerd om de lezer kennis te laten maken met de voornaamste literaire successen uit het buitenland. De keuze van de auteurs werd uiteraard mede bepaald door ideologische overwegingen. Namen als Simon Carmiggelt, Hugo Claus, Simon Vestdijk, Belcampo, Jos Vandeloo, Ward Ruyslinck, Maarten ’t Hart, Hubert Lampo, Louis Paul Boon, Marga Minco, Willem Elsschot en in mindere mate ook Mark Braet geven een redelijk beeld van de Nederlandse letteren van de twintigste eeuw. Al is het natuurlijk net zo eenvoudig om op te merken dat bijvoorbeeld F. Bordewijk, Harry Mulisch, Gerard Reve en Willem Frederik Hermans in dit rijtje ontbreken.

De in deze periode verschenen verzamelbundels hadden dezelfde bedoeling als de series met werken van één auteur: de sovjetlezer laten kennismaken met buitenlands proza en buitenlandse poëzie. Uiteraard was ook hier een zekere mate van ‘progressiviteit’ vereist, wilde je als Nederlandstalig auteur in aanmerking komen voor vertaling. Ook de verzamelbundels worden gekenmerkt door hun seriematige karakter. Titels als Uit de hedendaagse Belgische poëzie hebben tientallen equivalenten, tot een bundel gewijd aan de hedendaagse Malagasische poëzie toe.

Van de twaalf aan één auteur gewijde bundels en de elf verzamelbundels met werk van Nederlandse en Vlaamse auteurs zijn er twee die niet bij uitgeverij Progress (later Radoega) in Moskou zijn gepubliceerd. En ook bij de actoren die zorgden voor de verwezenlijking van deze publicaties is er weinig afwisseling te bespeuren: een kleine groep specialisten met als ‘koplopers’ Irma Voljevitsj, Joeri Sidorin, Jekaterina Ljoebarova, Vladimir Osjis, Jevgeni Vitkovski en Inna Sjkoenajeva beheerste de volledige productie. Dit en de vaststelling dat er zelden meer dan één uit het Nederlands vertaalde bundel per jaar verscheen, leidt tot de conclusie dat de ‘werken ter bevordering van de kennis van land, volk en cultuur’ veeleer tot stand zijn gekomen uit een streven naar volledigheid en internationaliteit dan uit een primaire belangstelling voor een bepaald werk. Het is dan ook geen wonder dat geen enkele van deze bundels integraal werd heruitgegeven en dat ondanks de blijvende populariteit die Irina Michajlova bijvoorbeeld Willem Elsschot toedicht. Verder dan het herpubliceren van één of enkele titels in een andere bundel (of serie) is het nooit gekomen.

Het belang van deze (al dan niet geïsoleerde) herpublicaties mag echter niet worden onderschat. Juist deze leggen namelijk bloot welke thematiek bij de (sovjet)lezer het hoogst scoorde (of negatief uitgedrukt: welke thematiek de sovjetlezer het meest werd opgedrongen). We onderscheiden drie min of meer voor de hand liggende thema’s: de Tweede Wereldoorlog en de overwinning op het fascisme; socialisme en communisme; en de vervreemding van het individu in de maatschappij. Het zijn thema’s die onder andere terug te vinden zijn in de genoemde bundels. Naast een relatief klein aantal afzonderlijke publicaties van literatuur over deze drie thema’s valt echter vooral het aantal herpublicaties van – in hoofdzaak – poëzie uit de genoemde bundels op (zie verder).

Grof gesteld, zou men kunnen beweren dat de hier besproken bundels in de eerste plaats werden uitgegeven om te stroken met het plan. Alleen de voor politieke en propagandadoeleinden geschikte vertalingen uit die bundels werden later hergebruikt. Hierin verschillen de meeste van deze vertalingen dan ook fundamenteel van de vertalingen van zeventiende-eeuwse literatuur, waarvoor wél een duidelijk aantoonbare interesse bestond.

3. De Tweede Wereldoorlog en de overwinning op het fascisme
Een opmerkelijke vaststelling bij het bestuderen van de bibliografie van de Nederlandse literatuur in Russische vertaling is dat het publiceren en herpubliceren van gedichten in verschillende thematische bundels gebruikelijk was. Koploper is, met een opname in vijf uitgaven, het gedicht ‘Bij het graf van den Nederlandschen onbekenden soldaat gevallen in de Meidagen 1940’ van Martinus Nijhoff. Het gedicht verscheen voor het eerst in een vertaling van Aleksandr Orlov in de bundel Nobele woede: Europese antifascistische poëzie (1970). In 1977 maakte Jevgeni Vitkovski voor de bundel Uit de hedendaagse Nederlandse poëzie een nieuwe vertaling. Deze kwam later terecht in deel twee van de reeks Europese poëzie in drie delen – een ‘kennismakingsbundel’ – en in de thematische bundels In naam van het leven: buitenlandse dichters over vrede. Vertalingen (1984) en Dichters van de wereld in strijd voor vrede (1985).

Bij twee andere meermaals gepubliceerde gedichten tekent zich een soortgelijk patroon af: ‘Na de bevrijding’ van J.C. Bloem en ‘De Russen staan in Polen’ van Jan H. de Groot verschenen in eerste instantie in Nobele woede (1970) in een vertaling van Aleksandr Orlov. ‘De Russen staan in Polen’ vond later nog drie keer een plaats in een bundel met een uitgesproken thematiek. Het laatst in 1992 in Herinnering aan Stalingrad: bloemlezing in drie delen van literaire werken over de slag bij Stalingrad. Twee jaar eerder in De krans van de roem: Anthologie in twaalf delen van literaire werken over de Grote Vaderlandse Oorlog. Deel 10: De bevrijding van Europa en in 1973 in Met gebogen hoofd: sovjet- en buitenlandse schrijvers over de heldendaad van Stalingrad, waarmee de verder slechts met één enkel gedicht vertegenwoordigde De Groot sinds Multatuli de eerste Nederlandse auteur werd van wie een titel werd gepubliceerd buiten Moskou of Sint-Petersburg. ‘Na de bevrijding’ van Bloem genoot vier herdrukken in een nieuwe vertaling van Nadjezjda Maltseva. Twee ervan in algemene bundels, met name Uit de hedendaagse Nederlandse poëzie en West-Europese poëzie van de twintigste eeuw (beide uit 1977), en twee in themabundels: Ik leefde in een wrede eeuw: West-Europese schrijvers over de jaren van het antifascistische verzet (1984) en Europa: Twintigste eeuw: bloemlezing: voor vrede en vriendschap, vrijheid van onderdrukking, voor het geluk van de mens op aarde uit 1980. Deze laatste bundel bevat nóg een opvallende bijdrage uit de Nederlandse literatuur: een fragment uit het dan al wereldberoemde dagboek van Anne Frank. Opvallend genoeg verscheen de volledige vertaling van Anne Franks dagboek tot 1991 slechts één keer: in 1960. De echte ‘doorbraak’ van het dagboek kwam er pas later (zie verder).

Met één afzonderlijke uitgave zijn in de categorie ‘de Tweede Wereldoorlog en de overwinning op het fascisme’ verder de romans Het meisje met het rode haar van Theun de Vries, Zomerland van Anna van Gogh-Kaulbach, Paultje, ze gaan weer vechten van Gie Laenen en De getekenden en Zo was het in Dachau van Ludo van Eeckhout vertegenwoordigd. Alleen De getekenden geniet nog een zekere mate van bekendheid bij een gespecialiseerd publiek: de roman is opgenomen in de databank van verschillende elektronische bibliotheken, is daar al dan niet tegen betaling downloadbaar en komt ook geregeld ter sprake in forums over de Tweede Wereldoorlog7.

4. Socialisme en communisme
Het zal niemand verbazen dat tot 1991 Nederlandse en Vlaamse communisten met bijzondere aandacht werden bejegend. Ook werken die uitgesproken sociale thema’s aansneden konden rekenen op interesse van Sovjetrussische zijde. Het meest in het oog springende voorbeeld is Multatuli, wiens Max Havelaar (zeven keer) en vooral het daarin opgenomen verhaal ‘Saïdjah en Adinda’ (vijftien keer) in grote oplages werden verspreid. Hoewel er na 1959 geen herdrukken van Multatuli meer verschenen, is hij toch nog steeds bekend. Viktor Astaf’ev wijdde een verhaal aan hem; Konstantin Paustovskij loofde de schrijver om zijn moed en doorzettingsvermogen en een aantal aforismen van Multatuli wordt nog geregeld geciteerd.

Een andere topper was Op hoop van zegen van Herman Heijermans. Maar liefst dertien keer werd dit toneelstuk uitgegeven, heruitgegeven en vertaald uit drie verschillende talen (Frans, Duits en Nederlands). Het werd opgevoerd in vele theaters in verschillende steden in Rusland en verwijzingen naar het stuk zijn terug te vinden in het dagboek van Aleksandr Blok. Vandaag de dag is Heijermans bij het jongere publiek echter grotendeels in de vergetelheid geraakt; bij de oudere generatie doet de titel Op hoop van zegen nog wel een belletje rinkelen.

Van de hedendaagse auteurs valt vooral Mark Braet op. Deze Vlaamse communist is niet alleen de auteur met het grootste aantal vertaalde gedichten achter zijn naam (187 in totaal), van hem werd ook het grootste aantal titels meer dan één keer gepubliceerd (39 in totaal). Braets gedichten verschenen in De hand van den dichter (1964), Uit de hedendaagse Belgische poëzie (1965), de bundel Hoofdweg (1966), de bundel West-Europese poëzie van de twintigste eeuw (1977) en Dichters van de wereld in strijd voor vrede (1985). Een prominente plaats nam Braets werk echter vooral in in de overigens naar een gedicht van hem genoemde bundel Er is een andere pijn: gedichten van Vlaamse dichters (1984). In hetzelfde jaar verscheen een volledige bundel gewijd aan Braets poëzie. Daarmee was Braet na Jef Last in 1933 de eerste dichter uit het Nederlandse taalgebied aan wie een volledige publicatie werd gewijd. In haar inleiding bij de Bibliografie van de Nederlandse literatuur in Russische vertaling gunt Irina Michajlova Mark Braet echter geen plaats en in zijn recensie merkt Wim Coudenys dat ook terecht op. Misschien oordeelde Michajlova dat de aandacht voor Braets poëzie vooral een gevolg was van het feit dat hij jarenlang secretaris was van de Vereniging België-USSR en ook opklom tot lid van het Centraal Comité van de Communistische Partij van België. Dat kan, maar het doet geen recht aan Braets werk waarin politiek engagement wel aanwijsbaar is, maar helemaal niet domineert.

Andere sterk sociaal geëngageerde of communistische schrijvers vonden hoofdzakelijk via de bundels De hand van den dichter (1964) en De rode beuk (1971) hun weg naar de lezer. Ook het vermelden waard zijn hier ten slotte de vertalingen van de sociaal geëngageerde Louis Paul Boon en Piet van Aken.

5. Individu en maatschappij
Een vijfde en laatste thema is dat van de vervreemding, de eenzaamheid en de ondergang van het individu in de maatschappij. Dit thema komt pas in de jaren tachtig op. Opvallend is dat het vooral gestalte krijgt in de vorm van vertalingen van ‘fantastische’ literatuur of daarmee verwante genres. Was het omdat vertalers, redacteurs en samenstellers via dit genre de mogelijkheid zagen om onrechtstreeks kritiek te uiten op het (eigen) sovjetsysteem? Was het omdat de sovjetautoriteiten dit soort strijd van het individu tegen de maatschappij goed konden gebruiken in hun antiwesterse propaganda?

Feit is dat tussen 1981 en 1987 maar liefst zes ‘grote’ publicaties een opvallende aandacht voor werken op de grens van het ‘fantastische’ lieten blijken. In 1981 verscheen de bundel Hedendaagse Nederlandse novelle met daarin werk van onder andere Belcampo, de 'vroege' Willem Frederik Hermans, Remco Campert, Maarten Biesheuvel en Jacques Hamelink. De Belgische tegenhanger uit 1986 nam van Vlaamse zijde een fragment uit ‘Ogenbank’ van Ivo Michiels, een verhaal van Maurice D’Haese en twee verhalen van Hugo Raes op. In dezelfde periode verschenen ook nog de al eerder aangehaalde bundels van Hubert Lampo (1982), Jos Vandeloo (1983), Ward Ruyslinck (1987) en Belcampo (1987). In al deze bundels staan de fantastische en naar magisch-realisme neigende verhalen van deze auteurs centraal. Ook in 1981 verscheen De Achtbaan: science-fictionbundel met daarin ‘De Achtbaan’ van Belcampo en ‘De Geboorte van de God’ van Hubert Lampo in een vertaling van Irma Voljevitsj. Een heruitgave van deze bundel volgde onder een andere titel in 1991. ‘De Geboorte van de God’ werd daarnaast ook opgenomen in Hoeveel kosten vleugels? Fantastische werken van hedendaagse buitenlandse auteurs uit 1989. Een jaar daarvoor verscheen in een vertaling van Vladimir Osjis ook het bekendste magisch-realistische werk van de Lage Landen: De komst van Joachim Stiller, eveneens van Lampo.

Dit alles wijst op een merkbare belangstelling voor ‘fantastische’ literatuur in de jaren tachtig. Dat er binnen dit genre ook plaats was voor een aantal werken uit de Nederlandstalige literatuur is mooi meegenomen. En er is overigens ook nu nog belangstelling voor deze werken: zowel ‘De Geboorte van de God’ als ‘De Achtbaan’ zijn in verschillende online-versies terug te vinden op het internet8

Tweede periode 1991–2003
Na 1991 raakte een groot aantal sovjetpublicaties meteen in de vergetelheid. Slechts een handvol schrijvers geniet ook nu nog een zekere mate van bekendheid. Het gaat om een aantal zeventiende-eeuwse auteurs, om schrijvers die ook nu nog worden geciteerd en die gemakkelijk in elektronische vorm zijn terug te vinden (Ludo van Eeckhout, Belcampo, Hubert Lampo, Multatuli) en auteurs waarvan ook na 1991 nog vertalingen verschenen (Simon Carmiggelt, Anne Frank, Joost van den Vondel, Louis Paul Boon).

Getuigen van de blijvende interesse in de zeventiende-eeuwse Nederlandse literatuur zijn de heruitgave van de tragedies van Vondel in 2000 en de afzonderlijke, deels eerste uitgave van Constantijn Huygens’ Zede-printen. Beide zijn het werk van Jevgeni Vitkovski, die ook al in ruime mate betrokken was bij alle in de periode van 1956 tot 1991 gepubliceerde Russische uitgaven van zeventiende-eeuwse Nederlandse letteren. ‘Vitkovski roept bewondering op als samensteller van bundels Nederlandse poëzie én als een uitstekend vertaler,’ schrijft Irina Michajlova terecht over hem. Dat Vitkovski, op dit moment de bekendste Russische vertaler van West-Europese literatuur, zich de laatste jaren ook via het internet inzet voor de verspreiding en popularisering van (onder andere) Nederlandstalige literatuur9, verdient nog bijkomend respect.

Wat de Tweede Wereldoorlog betreft valt het grote aantal heruitgaven van het dagboek van Anne Frank op. Het werk verscheen in een nieuwe vertaling, samen met andere publicaties over Anne Frank, in 1994, 1995, 1997 en 1999. Vooral de opname in schoolprogramma’s en in het fonds van uitgeverij Roedomino bewijst de bekendheid van en de aandacht voor dit boek in Rusland. Naast Anne Frank is ook het vertaalde werk van Harry Mulisch10 onder deze thematische noemer te plaatsen.

Opvallend is de grote aandacht voor kinderliteratuur en detectives vanaf 1991. Ongetwijfeld had het feit dat in de Sovjet-Unie, wat westerse kinderboeken betreft, alleen klassiekers die ongevaarlijk werden geacht of werken van westerse schrijvers die de Sovjet-Unie een goed hart toedroegen werden vertaald zo zijn invloed op de Nederlands-Russische literaire betrekkingen. Vóór 1991 waren er alleen vertalingen van werk van de Vlaamse auteur Libera Carlier. Irina Michajlova merkt terecht ook op dat het een raadsel blijft waarom bijvoorbeeld Annie M.G. Schmidt niet werd uitgegeven in de Sovjet-Unie en dat ze haar en andere kinder- en jeugdschrijvers pas begonnen te publiceren in de jaren negentig. Er moet dus worden gezocht naar een reden voor de ‘plotselinge’ aandacht voor Nederlandse kinderliteratuur vanaf 1991. Daarom lijkt het verstandig om eerst die vertaalde werken eens op een rijtje te zetten.

In 1991 verschenen Brieven aan mijn hond van Ivo Buyle en De bende van Barbra van Els de Groen. In 1992 volgden Kruistocht in Spijkerbroek van Thea Beckman en Heksen en zo van Annie M.G. Schmidt. In 1993 verscheen een heruitgave van Kruistocht in Spijkerbroek en werd in het tijdschrift Kinderliteratuur in een themanummer aandacht besteed aan de Nederlandse kinderliteratuur11. In 1994 verscheen de bundel Vijand zonder gezicht: Vlaamse kinderdetectives met vertalingen van Lydia Verbeeck, Karel Verleyen en R. Schoemans. In 1996 verschenen De zwarte weduwe van Paul Biegel en Wiplala van Annie M.G. Schmidt. In 1997 volgde Minoes van dezelfde schrijfster en inmiddels verscheen van haar in een elektronische versie ook een groot aantal verhaaltjes van Jip en Janneke12. Tussen 2000 en 2003 behaalde vooral uitgeverij Zacharov in dit genre successen met de publicatie van een tweetal geïllustreerde vertalingen van werk van Toon Tellegen.

Overweldigend is het aantal vertalingen al met al dus niet, maar het zijn er binnen de Nederlands-Russische vertaalgeschiedenis wel voldoende om voorzichtig te spreken van een fenomeen. Wanneer we dat ‘fenomeen’ nu proberen te plaatsen, springt één naam in het oog: Jekaterina Ljoebarova. Van de tien vertalingen zijn er vijf waarbij zij nauw betrokken was, niet alleen als vertaalster, maar ook als samensteller. Men zou met andere woorden kunnen beweren dat het voor een belangrijk deel de inspanningen van één persoon zijn geweest die de aandacht voor de Nederlandstalige kinderliteratuur hebben bewerkstelligd. Dat Annie M.G. Schmidt al in 1996 een plaats vond in het fonds van Roedomino mag als een bijkomende verdienste worden beschouwd.

In 1991 verscheen in de serie Buitenlandse detective, № 4 het verhaal ‘De herberg aan het meer’ van Aster Berkhof. In 1992 volgden Het sigmaplan van Jef Geeraerts en de bundel Nederlandse en Belgische detective: De Cock en de moord eerste klasse, die in 1993 werd heruitgegeven. ‘De herberg aan het meer’ werd hierin nogmaals gepubliceerd. In 1993 verscheen daarnaast nog Nederlandse en Belgische detective: De Cock en het masker van de dood, ook een bundel. Beide bundels werden samengesteld door Vjatsjeslav Fjodorovski en uitgegeven bij Veteran MP in Moskou. Nog in datzelfde jaar verscheen de laatste herdruk van Libera Carlier en zagen ook twee al in de sovjetjaren gepubliceerde detectiveromans opnieuw het licht in een tweedelige bundel met als titel Verzamelde detectives van uitgeverij Radoega. In 1994 verscheen een heruitgave van Berkhofs ‘De herberg aan het meer’, in 1995 volgde een heruitgave van Geeraerts’ Sigmaplan en in 1996 verscheen de voorlopig laatste uit het Nederlands vertaalde detectiveroman, De zaak Alzheimer, ook van Jef Geeraerts.

Wat hier meteen opvalt is het grote aantal heruitgaven, vooral van de zeldzame in de sovjetjaren gepubliceerde detectives. We zouden dit in verband kunnen brengen met de explosieve stijging van het aantal vertalingen van triviale literatuur in het begin van de jaren negentig. Opmerkelijk is ook hier dat de activiteiten van één persoon zich duidelijk aftekenen binnen het geheel van gepubliceerde en geherpubliceerde detectiveromans: de al genoemde Fjodorovski.

Al in 1981 maakte hij een vertaling van een niet geïdentificeerd werk van Aster Berkhof. In 1982 verscheen Het huis van Mama Pondo in een vertaling van zijn hand. Ook de in 1991, 1992, 1993 en 1994 uitgegeven vertaling van ‘De herberg aan het meer’ van Berkhof is het werk van Fjodorovski. Daarnaast schreef Fjodorovski het voorwoord bij de door Veteran MP uitgegeven bundels en was hij er de samensteller van. Net als bij de kinderliteratuur kan dus ook hier de ‘opvallende’ aandacht worden gekoppeld aan de belangstelling en activiteit van in hoofdzaak één persoon.

Andere vertalingen uit de periode 1991–2003 zijn niet zo eenvoudig te catalogiseren. Het zijn los van elkaar staande vertalingen die zorgen voor een fragmentarisch, willekeurig beeld van de Nederlandse literatuur in Rusland. En daarvoor is één belangrijke reden: bijna al deze vertalingen (op één uitzondering na13) zijn tot stand gekomen met steun van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds. Enkele namen zijn: Leon de Winter, Margriet de Moor, Cees Nooteboom, Connie Palmen, Gerard Reve, Hella Haasse, A.F.Th. van der Heijden, Pieter Waterdrinker en Mariët Meester.14 De meeste van deze auteurs zijn slechts vertegenwoordigd met één of twee werken. Poëzie komt in dit rijtje nauwelijks meer voor. Voor vertalingen van gedichten kunnen we (wat afzonderlijke publicaties betreft) alleen terecht bij Michajlova’s vertalingen van Martinus Nijhoff en bij de bundels vertalingen van Willem Roggeman, Gust Gils en Herman de Coninck. Deze drie Vlaamse auteurs werden vertaald door een absolute Einzelgänger: Dmitri Silvestrov. Op een enkele vertaling van Vejdemann en Palej na (zie hierboven), is Silvestrov sinds 1991 de enige die werk van een Vlaamse auteur in het Russisch vertaalde. Zijn ‘unieke’ positie legt op een pijnlijke manier de positie van de Vlaamse letteren bloot. Dat Silvestrov doorzet en werk van Vlaamse auteurs blijft vertalen15, verdient dan ook alle respect.

 

Noten
1 Zie bijvoorbeeld: Jan Paul Hinrichs. ‘Nawoord’ // Konstantejn Chëjgens / Constantijn Huygens. Nazidatel’nye kartinki / Zede-printen. S parallel’nymi tekstami. Tomsk; Moskva: Vodolej Publishers, 2002, p. 173–178.
Een uitgebreid overzicht van de Nederlands-Russische vertaalgeschiedenis is te vinden in: I. Michajlova, 'Over de Nederlandstalige literatuur in Rusland' // Neerlandica extra muros, 2001, februari, p. 1–14; en in: I. Michajlova, ‘Niderlandskaja literatura po-russki. Dva veka istorii’ // V. Schelt’ens / W. Scheltjens. Bibliografija niderlandskoj literatury na russkom jazyke / Bibliografie van de Nederlandse literatuur in Russische vertaling. St. Petersburg: Aleteja, 2003, p. 23–68. De Russische titels van alle hier besproken vertaalde literaire werken zijn – tenzij anders vermeld – terug te vinden in deze bibliografie.
2 ‘(…) Vsja zateja — tipično gollandskaja: ešče odin, pust’ krochotnyj, učastok real’nosti otvoevan u Chaosa. (…)’ [Het hele avontuur is typisch Hollands: nog een, zij het nietig, stukje realiteit werd veroverd op de Chaos]. In: S. Gedrojc, ‘Bibliografija niderlandskoj literatury na russkom jazyke’ [recensie] // Zvezda, 2003, № 8.
3 W. Coudenys. ‘Bibliografie van de Nederlandse literatuur in Russische vertaling’ [recensie] // Neerlandica extra muros, 2004, № 1. p. 76–77.
4 Tussen 1816 en 1824 verschenen in de tijdschriften ‘Duch žurnalov’, ‘Sorevnovatel’ prosveščenija i blagotvorenija’, ‘Severnyj archiv’ en ‘Syn otečestva’ verschillende fragmenten uit Scheltema’s geschiedkundige werken in Russische vertaling. Daarnaast werden ook fragmenten uit de reisverslagen van Albert Burgh, Johan Veltdriel en Jan Janszoon Struys uit het Nederlands vertaald. Hoewel niet overal expliciet A. Kornilovič als vertaler vermeld staat, is dit naar alle waarschijnlijkheid toch de enige verantwoordelijke voor deze publicaties. Meer informatie is terug te vinden in: Ė. Vagemans, Ch. van Koningsbrjugge (ed.). Russkaja bibliografija o Gollandii i o russko-gollandskich otnošenijach / E. Waegemans, H. van Koningsbrugge. Russische bibliografie over Nederland en de Russisch-Nederlandse betrekkingen. St. Petersburg: Aleteja, 2003. Over het leven en werk van Petr Korsakov, zie: T. Eekman, ‘Vader Cats in Rusland’ // Tijdschrift voor Slavische literatuur, 1994, № 17; en S. Brouwer, ‘Pjotr Korsakov, vertaler van Nederlandse literatuur’ // Tijdschrift voor Slavische literatuur, 1997, № 22.
5 In het Russisch: Biblioteka vsemirnoj literatury. Deze serie bestaat uit 200 delen. Werken uit de Nederlandse literatuur komen enkel voor in vijf aan de hier vermelde publicaties verwante verzamelbundels. Afzonderlijke publicaties uit de Nederlandse literatuur zijn er niet. De enige in deze serie opgenomen literaire werken uit de Lage Landen behoren niet tot de Nederlandse literatuur in de enge zin van het woord. Het betreft de volgende werken: Lof der Zotheid van Erasmus, Uilenspiegel van Charles de Coster en een verzamelbundel gewijd aan Emile Verhaeren en Maurice Maeterlinck.
6 In het Russisch: Literaturnye pamjatniki. Ook in deze omvangrijke serie is de aandacht voor de Nederlandse literatuur beperkt. De werken van Vondel zijn de enige vertegenwoordigers van de Nederlandse literatuur in deze serie.
7 Bijvoorbeeld bij het project ‘Voennaja literatura’ (Oorlogsliteratuur) op http://militera.lib.ru/prose/foreign/ekhaut/index.html; een forum op http://www.azeriway.com/forums/showthread.php?t=424; en een electronische bibliotheek op http://bookz.ru/?band=4127.
8 zie: http://www.lib.ru/.
9 Bijvoorbeeld op: www.lib.ru en www.stihi.ru.
10 In 1995 verscheen ‘De aanslag’ in Russische vertaling. Na 2000 verscheen van Harry Mulisch in het Russisch nog: Charri Mulish. Zigfrid. Moskva, Tekst, 2003. 208 p.
11 [Zarubežnaja literatura: detskaja literatura Niderlandov] // Detskaja literatura, 1993 (6), p. 13–40. Met op p. 37–40 de vertaling van 'Lakentje met een kroontje' van Annie M.G. Schmidt.
12 Anni Šmidt. Rasskazy o Jipe i Janeke. Perevod s niderlandskogo N. Nazarkina, online terug te vinden op: http://www.biblioguide.ru/authors/znakomstvo/znakomstvo-shmidt.
13 Meer bepaald de heruitgave van Vondels tragedies in 2000, de publicatie van Constantijn Huygens' Zede-printen in 2002 (zie boven) en Menuet van Louis Paul Boon in het tijdschrift Inostrannaja literatura (2003, nr. 10).
14 Serenade verscheen in 2000. Twee jaar later volgde nog: Leon de Vinter / Leon de Winter. Nebo Gollivuda / De hemel van Hollywood. Moskva: Tekst, 2002; Piter Vaterdrinker / Pieter Waterdrinker. Kol'co Libmana / Liebmans ring. St. Petersburg: Limbus Press, 2003; Mariet Mejster / Mariët Meester. Kozlinaja pesn' / Bokkezang. St. Petersburg: Amfora, 2003.
15 Sil’vestrovs meest recent gepubliceerde vertaling is die van de Vlaamse klassieker Mensen achter de dijk van Filip de Pillecyn: Filip De Pillesejn. Ljudi za damboj. Moskva: OGI, 2004.
 

Bibliografie
Korsakov, P. 1838. ‘Ioost fan den Fondel’, Biblioteka dlja čtenija, p. 28.

Korsakov, P. 1839. ‘Iakov Kats, poėt, myslitel’ i muž soveta’, Syn otečestva, p. 8–9. Ook afzonderlijk verschenen: Ibidem. St. Petersburg: V tipografii Aleksandra Smirdina, 1839.

Korsakov, P. 1844. Opyt niderlandskoj antologii. St. Petersburg, [10], 261, [2] p.

Astaf'ev. Viktor. 1997. 'Mul'tatuli' // Viktor Astaf'ev. Sobranie sočinenij v pjatnadcati tomach. Tom 7. Krasnojarsk: ‘Ofset’.

Paustovskij. K.G. 1967. 'Zolotaja roza: povest' ' // K.G. Paustovskij. Sobranie sočinenij v vos'mi tomach. Tom tretij. Moskva: Chudožestvennaja literatura, . p. 299–303.