‘Was ist ein Kuttelfleck?’
Vertalers scharen zich rond hun auteur
Een van de weinige regels uit de hogere kunst van het lezen en het interpreteren luidt dat de betekenis van een tekst niet mag worden gelijkgesteld aan de intentie van de auteur. De betekenis van een tekst is niet wat de auteur beoogde te zeggen, maar wel het steeds wisselende resultaat van een in principe vrije lees- of interpretatieact. Wanneer een auteur zijn tekst uitgegeven heeft, heeft hij hem wat de betekenis ervan betreft ook vrijgegeven aan het lezende publiek. Of een betekenis aan een tekst kan en mag toekomen, daarover heeft de auteur geen zeggenschap meer. Na de publicatie van de tekst is de stem van de auteur er een onder vele. Natuurlijk is het niet onbelangrijk wat de auteur in zijn tekst wilde zeggen, maar die intentie is schrift geworden en door de retorica van het schrift onherstelbaar van haar oorspronkelijkheid beroofd. Het is geen maatstaf voor de betekenis.
Eigenaardig genoeg was het de romantiek, de stroming die volgens het cliché een verhoogd belang aan de subjectiviteit toekende, die korte metten maakte met de voorrangspositie van de auteur. De romantische ironie stootte de auteur en zijn representant, de verteller, van zijn troon en zorgde ervoor dat ze een van de stemmen in het koor werden. In de romantiek ontstond ook een begrip van literaire kritiek waarin de tekst en de structuren ervan centraal stonden. Kritiek werd niet langer opgevat als subjectivistisch gefundeerd oordeel over een tekst, maar als aanvulling van het structurele tekort van de tekst. Daardoor kwam de kritiek of het lezen naast of zelfs boven het werk te staan. Het werd mogelijk dat een lezer een auteur beter begreep dan deze zichzelf begreep. Dat betekende een ongehoorde vrijheid van het lezen, dat voortaan alleen nog maar op grenzen stuitte in de gelezen tekst en in zijn eigen regel-matigheid, niet in de autoriteit waarmee een auteur ‘de’ betekenis van ‘zijn’ tekst poneerde. Dat dit geen theoretische ‘Spinnerei’ is, blijkt mede uit het feit dat deze leesregel door alle grote leesstrategieën sinds de romantiek, van hermeneutiek tot neostructuralisme, onderschreven werd.
Dat kan gevolgen hebben voor het vertalen. Als vertalen betekenisweergave is – en dat is het in de gangbare opvatting in grote mate – en als die betekenis niet gelijk is aan de intentie van de auteur, dan is vertalen niet het weergeven van de intentie van de auteur. Het heeft dan ook geen zin om bij het vertalen van een tekst van een nog levende auteur aan deze te gaan vragen wat zijn tekst of bepaalde tekstpassages betekenen. Wat een auteur daarover te zeggen heeft, is, nogmaals, een stem, en niet eens een gepriviligieerde, onder vele. Vertalers van teksten van gestorven auteurs worden met de neus op het feit gedrukt dat hun auteur over zijn tekst niets meer te zeggen heeft, hoe levendig ik het me verder ook kan voorstellen dat vertalers van Joyce, Schmidt, Gadda of Celan, om er maar een paar te noemen, graag bij hun auteurs te rade waren gegaan. Maar als de auteur nog leeft, is het verlangen bijna onweerstaanbaar om hem te vragen hoe hij dit of dat bedoeld heeft, of om zijn instemming met een voorgestelde interpretatie te krijgen. Gerespecteerde vertaalwetenschappers zoals Christiane Nord besteden in datgene wat ze ‘vertaalrelevante tekstanalyse’ noemen ellenlange bladzijden aan het achterhalen van de intentie van de auteur. En in het programma van vele vertaalworkshops is het bezoek van de vertaalde auteur een vast onderdeel. Als interessant onderdeel van een cursus of als ontmoetingsmoment tussen schrijvers en vertalers met het oog op het uitbreiden van het netwerk in de republiek der letteren betwist ik de waarde daarvan niet, maar als moment waarop de interpretatorische waarheid bezegeld zou worden, vind ik het problematisch.
Maar ik laat me ook graag beleren, en als vertalers de ervaringen opschrijven die ze hebben opgedaan tijdens ontmoetingen met hun auteur – ontmoetingen waarbij het alleen om het vertalen van zijn werk ging – ben ik er als de kippen bij om te zien of bovenvermelde leesregel eventueel niet te falsifiëren en bij te stellen is. In Der Butt spricht viele Sprachen vertelt een twintigtal vertalers van Günter Grass over hun ervaringen tijdens de vertaalseminars die op initiatief van Grass zelf sinds 1978 regelmatig plaatsvinden. De vertalers komen uit alle hoeken van de wereld een week lang bij elkaar op kosten van de uitgeverij van de schrijver. Hun reis wordt betaald door de uitgeverij waar de vertaling verschijnt, zo heeft Grass bepaald. Dat is op het eerste gezicht een fantastisch initiatief, al was het maar, zoals gezegd, als vorm van ‘netwerken’.
Toch blijkt uit de eerste zin van het boek een reden voor de bijeenkomsten die op het eerste gezicht legitiem klinkt, maar op het tweede toch wenkbrauwen (de mijne althans) doet fronsen: ‘Es war einmal ein Schriftsteller, dem hatte man erzählt, dass die Übersetzungen seiner Werke in fremde Sprachen nicht immer über jeden Verdacht erhaben waren.’ Problematische vertaalkwaliteit dus; en hoe verbeter je die: doordat de auteur zich een week lang ter beschikking stelt en zich over zijn werk laat uithoren. In het hele boek komt geen kwaad woord voor over deze aanpak, maar in tegendeel enkel lof; één stem voor vele: ‘Jede Minute war erfüllt von intensiver Arbeit oder einem ebenso intensiven Beisammensein in einer der Dorfschenken nach einem langen Arbeitstag.’ (12) Bij de eerste samenkomst in 1978 hebben de deelnemers op instigatie van Grass zelfs een communiqué opgezet dat via de pers verspreid werd en waarin andere auteurs opgeroepen werden om hetzelfde met hun vertalers te doen. Op verschillende plaatsen in het boek wordt betreurd dat er op het communiqué geen reactie gekomen is. Had dat niet tot nadenken moeten stemmen?
Wat vragen de vertalers zoal? Zij blijken vooral geïnteresseerd te zijn in de eigenaardige omgang van Grass met het Duits, zijn woord(ver)vormingen, neologismen en zijn vaak eigenaardige syntaxis, zijn gebruik van dialect; ze vragen vooral naar geografische, etnografische en historische realia: ‘Was ist ein Kuttelfleck?’ (128) Vooral naar vertaalproblemen dus die ook wel langs andere weg op te lossen zijn, maar waarop de auteur sneller kan antwoorden.
Maar er wordt ook naar de waarde van interpretaties gevraagd. Een Zweedse vertaalster noteert: ‘Ich fragte Grass, ob nicht diese Stelle eine der wichtigsten in dem Roman sei. Doch, meinte er, (...).’ (13) De auteur is voor de meerderheid van de vertalers een interpretatie-autoriteit. Verschillende vertalers vertellen over hun goede gevoel wanneer Grass vindt dat zij hem goed begrepen hebben: ‘Nachmittags schliessen wir die Arbeit ab. Freilich, nicht alle Fragen haben gestellt werden können, die meisten aber doch. Wir Übersetzer strotzen alle vor antworten. Wir wissen jetzt, was der Autor bei jeder ungewöhnlichen Wendung gemeint hat, das ist viel.’ (41) Of dit: ‘Und er kann sicher sein, dass seine Übersetzer nach dem Seminar auch verstehen, was er geschrieben hat. Und wie und warum.’ (84) De Catalaanse vertaler spreekt deze geloofsbelijdenis uit: ‘Es kann einem Übersetzer nichts Besseres geschehen, als den Autor, den er übersetzen soll, persönlich kennenzuleren.’ Ik denk dat er niets op tegen is om onder anderen met een auteur over de eigenaardigheden en de complexiteit van zijn tekst te spreken, zolang het de vertaling maar ten goede komt. Maar het gemak waarmee vele vertalers hier hun oren laten hangen naar his master’s voice stemt tot nadenken: hoe zit het met interpretaties, ook verregaande, die niet de goedkeuring van de auteur kunnen wegdragen?
De tolerante Grass zou daar misschien niet eens problemen mee hebben, maar ook dat zou nog passen in het door sommige vertalers beschreven gedrag van Grass dat in mijn ogen niet vrij is van patriarchale trekken. De Deense vertaler stelt vast: ‘Günter Grass sieht seine Bücher aber auch später noch als seine Kinder an. Er setzt sie nicht nur in die Welt, er erzieht sie auch: in Lesungen oder eben bei Übersetzertreffen.’ (100) Ook zijn raad om als vertaler ‘moedig’ te zijn en zich te verzetten tegen de ‘vervlakkers’ (38) heeft bij alle juistheid iets vaderlijks. Een Italiaanse vertaler merkt op: ‘Der alte Herr ist ein sympathischer, umgänglicher Mensch, redet gern über alles (auch über ganz normale Sachen), raucht und trinkt in aller Gelassenheit.’ En zijn vrouwelijke collega uit Milaan roept uit: ‘Grass hat uns nämlich befreit! (...) er hat uns befreit von unserer Angst keine Schriftsteller zu sein, von unserer Angst vor Verlegern, Lektoren und dem Publikum in der Heimat.’ (99) Consequent luidt het dan ook elders: ‘Längst sind wir eine Familie, wir Grass-Übersetzer.’ (86) Misschien ben ik hier te kritisch, misschien had ik erbij moeten zijn. Maar zelfs als ik Grass-vertaler zou zijn: ik zou van lidmaatschap van die familie afzien. Ik zou zelf lezen, zelf interpreteren en zelf vertalen; ik zou naar velen luisteren die over de tekst iets te zeggen hebben; ik zou onder bepaalde omstandigheden bewondering en dankbaarheid opbrengen voor een tekst, maar niet voor zijn auteur.
Ik zou ten slotte het gezelschap opzoeken van twee vertalers die aan de bundel hebben bijgedragen. Dat van de Amerikaanse vertaler Michael Henry Heim, die het schijnbaar eenvoudige tegengif formuleert: ‘Ich übersetze nicht den Mann (respektive die Frau), sondern das Werk.’ (110); en dat van de oude Michael Hamburger, die demonstreert wat een soevereine vertaler is: ‘Doch auch über den Vorgang der Übersetzung schweige ich jetzt lieber. Es gibt viel zuviel Gerede über die selbstverständlichen Schwierigkeiten und die nachträglich erwogenen “Probleme”. Wenn eine Übersetzung überhaupt zustande kommt, ist sie mit der letzten Fassung für den Übersetzer abgeschlossen (...) Dass es ganz andere Übersetzungen desselben Textes geben kann, oft auch gibt, braucht den Übersetzer dann nichts mehr anzugehen. Die überwundenen oder nicht überwundenen Schwierigkeiten mit diesem oder jenem Wort, dieser oder jener Zeile, habe ich mir nie notiert, sie im Aufräumen verschwinden lassen.’ (116)