Schrijven, knippen en vertalen    27-33

Vertaling in de journalistieke praktijk

Janneke Boogaard-Zeebregts

Abstract: Wat gebeurt er als een journalist gaat vertalen? Dat dit in de praktijk vaak voorkomt staat buiten kijf: op de buitenlandredacties van dagbladen komen dagelijks vele nieuwsberichten van persbureaus binnen in het Engels en Frans en deze verschijnen vertaald in een smalle kolom aan de zijkant van de krant, de zogeheten paalberichten.

 

Een dagbladjournalist schrijft krantenartikelen en een vertaler houdt zich bezig met vertalingen. Maar wat gebeurt er als een journalist gaat vertalen? Dat dit in de praktijk gebeurt staat buiten kijf. Op de buitenlandredactie van dagblad Trouw, bijvoorbeeld, spuugt de printer dagelijks hele rollen papier aan telexen (nieuwsberichten van persbureaus) uit in het Engels (AP, Reuters) en Frans (AFP). In de meeste artikelen die op de buitenlandpagina’s van de krant verschijnen vind je weinig meer terug van deze telexen, omdat de journalisten hun eigen visie in de stukken verwerken en ook andere bronnen aanboren, zoals naslagwerken, gesprekken met deskundigen en internet. Op die manier ontstaat de ‘toon’ van een krant, die bij Trouw heel anders is dan bij de Volkskrant of het Algemeen Dagblad.

Toch zijn er ook momenten waarop journalisten minder ‘persoonlijk’ te werk gaan, vooral op de buitenlandredactie. Daar komt het nieuws verspreid over de hele dag en nacht binnen vanwege de verschillende tijdzones. Anders dan bij de afdeling binnenlands nieuws komen er om halftwaalf ’s avonds net zoveel belangrijke telexen binnen als om halftwaalf ’s morgens. Wil een buitenlandredacteur in de avonddienst het laatste nieuws nog in de krant van de volgende ochtend hebben, dan heeft hij ten minste twee problemen: gebrek aan tijd en aan ruimte.

Het ruimtegebrek wordt deels opgelost door de mogelijkheid paalberichten te maken, dat wil zeggen korte berichten (maximaal zo’n 18 regels oftewel ongeveer honderd woorden) die in een smalle kolom aan de zijkant van de krantenpagina staan. Voor zo’n paalbericht geldt dat alleen de hoofdpunten van een onderwerp een plaats krijgen, de functie ervan is dan ook de lezer zeer beknopt te informeren over één nieuwsfeit. Wat het tijdgebrek betreft, zal de journalist zijn bronnen moeten beperken. Logischerwijs kiest hij voor telexen, want die heeft hij kant en klaar beschikbaar en ze hebben ongeveer dezelfde vorm als een nieuwsartikel, namelijk de ‘omgekeerde piramidevorm’, die van breed (het belangrijkste nieuws) toeloopt naar smal (details en achtergrondinformatie). Deze vorm wordt bereikt door de ‘eis van oprolbaarheid’ toe te passen: het laatste deel van de tekst moet door de eindredacteur desnoods weggelaten kunnen worden zonder dat de lezer het gevoel heeft dat hij iets belangrijks mist.

De opbouw van een telex en een paalbericht (of ander kort nieuwsbericht) komt dus overeen. Maar de twee andere factoren die van belang zijn, namelijk tijd en ruimte, spelen niet dezelfde rol, omdat de functie van een paalbericht anders is dan die van een telex: de journalist zoveel mogelijk bruikbare en complete informatie verschaffen over een nieuwsfeit. De ruimte die een telex inneemt is niet van belang, omdat het bericht niet binnen de beperkte omvang van een krantenpagina hoeft te passen. De tijd die een medewerker van een persbureau nodig heeft om een volledige telex te schrijven, is in principe onbeperkt omdat er geen deadline is, hoewel het natuurlijk van belang is dat de ‘klant’, de journalist dus, de informatie zo snel mogelijk tot zijn beschikking krijgt.

Op basis van deze gegevens zou je verwachten dat de journalist zijn paalbericht al selecterend schrijft en daarbij vooral het begin van de beschikbare telex(en) vertaalt, aangezien daar de belangrijkste informatie te vinden is. Logischerwijs houdt hij daarbij de volgorde van de brontelex(en) aan, want die voldoet al aan de eis van oprolbaarheid. De verwachting is verder dat de journalist zelf geen extra informatie toevoegt: hij heeft daar geen tijd en ruimte voor, en bovendien is de telex al zo compleet dat hij genoeg keuze heeft. Maar de wetten van de logica beheersen niet altijd het vertaalproces, zo bleek toen ik voor twaalf cases bron- en doelteksten (telexen en paalberichten of andere korte nieuwsberichten) met elkaar ging vergelijken.

Sporen zoeken
Om die vergelijkingen te kunnen trekken moest eerst nog een aantal hindernissen genomen worden. Allereerst was de verhouding tussen bron- en doelteksten nogal krom: de telexen waren minimaal drie keer en vaak wel tien keer zo lang als de paalberichten. In de tweede plaats waren er in zeven van de twaalf bestudeerde gevallen meerdere bronteksten (twee of drie) in het spel. De vraag rees of hier wel sprake was van vertalen. In sommige gevallen stond dat als een paal boven water, bijvoorbeeld in deze zin uit het bericht ‘Blair en Chirac bepleiten EU-interventiemacht’ (Trouw, 26 november 1999) en uit AP-telex ‘Britain and France urge EU to set up defense force’ (AP, 25 november 1999).

Groot-Brittannië en Frankrijk, de grootste militaire machten in de EU, opperden hetzelfde idee een jaar geleden al eens.

Britain and France, the most important military powers in the EU, first put forward their plan a year ago.

Op andere plaatsen leek het werk van de journalist meer op samenvatten of herschrijven. Maar altijd waren daarbij twee of meer talen betrokken, zodat er sporen moesten zijn van een vertaalproces. Na een theoretische zoektocht kwam ik tot de conclusie dat Gideon Toury in zijn Descriptive Translation Studies and Beyond (1995) een bruikbaar (en misschien wel het enige) handvat biedt om niet-integrale vertalingen te vergelijken in de vorm van coupled pairs, onderdelen van doel- en brontekst (replacing en replaced items) die aan elkaar gekoppeld worden omdat ze blijkbaar op dat niveau vertaald zijn en die dus relevant zijn. Hierbij is van groot belang dat er geen keuze hoeft te worden gemaakt voor de brontekst ofwel de doel tekst als uitgangspunt van de vergelijking: het replaced item en het replacing item ‘should be conceived of as determining each other in a mutual way’, aldus Toury (1995: 79). Dus geen opdeling van bron- en doeltekst voorafgaand aan de vergelijking. Zo’n opdeling zou problematisch zijn vanwege de ongelijke verhouding: het is waarschijnlijk niet nuttig om alle bronteksten in hun geheel op te delen in eenheden, maar het is onmogelijk om op eigen houtje relevante delen te kiezen. Ook benadrukt Toury dat met zijn methode alleen vertaalproblemen en -oplossingen boven water komen die de vertaler ook daadwerkelijk is tegengekomen.

Het probleem van meerdere bronteksten wordt door Toury niet expliciet behandeld; daarom is een kleine aanvulling gedaan op zijn methode in de vorm van tweedegraads coupled pairs: overkoepelende paren die uit meer dan twee delen bestaan, namelijk één doeltekstdeel en meerdere brontekstdelen. Het was overigens lang niet altijd mogelijk tweedegraads paren vast te stellen, want het bleek dat niet altijd alle bronteksten die bewaard waren ook waren gebruikt.

Sporen zoeken
Een van de twaalf doelteksten maakt melding van een staatsgreep in Suva op de Fiji-eilanden. Er zijn twee telexen gebruikt: één van Reuters en één van AP. Hieronder staat het paalbericht, waarbij de doeltekstzinnen genummerd zijn met Romeinse cijfers en steeds achter een zin of deelzin het nummer genoemd wordt van de brontekstalinea’s van Reuters en AP waarmee een coupled pair is gevormd. Indien nodig zijn de zinnen onderverdeeld met behulp van letters. De doeltekst bestaat uit zeven zinnen, de brontekst van Reuters uit 28 alinea’s en die van AP uit tien alinea’s.

Noodtoestand Fiji na staatsgreep
SUVA ‒ (I) Op de Fiji-eilanden is gisteren een staatsgreep gepleegd (Reuters -, AP -). (II) Gewapende mannen overvielen het parlement en namen de premier, de Indiër Mahendra Chaudhry, en een aantal anderen gevangen (Reuters 2, AP 5). (III) President Ratu Sir Kamisese Mara veroordeelde de staatsgreep en riep de noodtoestand uit (Reuters 5b, AP 5a). (IV) Hij eist de vrijlating van de gijzelaars (Reuters -, AP -). (V) De zakenman George Speight leidt de overval (Reuters 2, AP 4b). (Vla) Hij zegt te handelen uit naam van de hele inheemse gemeenschap van Fiji (Reuters 3a, AP 4c), (VIb) die zich onderdrukt voelt door de Indiërs op de eilanden (Reuters -, AP -). (VII) Speight verwacht geen tegenstand van het leger (Reuters 1b + 5a, AP -).

Bij beide tekstcombinaties (paalbericht-Reuters en paalbericht-AP) is inderdaad vooral het begin van de bronteksten gebruikt: alinea 1, 2, 3 en 5 van Reuters en 4 en 5van AP. De volgorde van de twee bronteksten is echter absoluut niet gehandhaafd: van AP komt eerst alinea 5 aan de orde en daarna uitvoerig alinea 4, terwijl bij Reuters voortdurend geswitcht wordt. Vooral opvallend is dat alinea 1, de lead van de telex, pas helemaal op het laatst genoemd wordt in het paalbericht. Bekijken we vervolgens of de journalist informatie heeft toegevoegd, dan is het antwoord daarop duidelijk positief. De eerste zin is in z’n geheel toegevoegd, wat in eerste instantie verwondering wekt, maar te verklaren valt uit het feit dat een inleidende zin bij de telexen ontbreekt omdat het vervolgberichten betreft (de staatsgreep zelf is al eerder op de dag gemeld). In dit geval is de herkomst van de informatie dus duidelijk. Dat geldt niet voor zin IV, die ook niet uit de telexen vertaald is. Zin VIb kan worden gezien als uitleg die de journalist van Trouw uit zijn eigen ervaring toevoegt om de lezer tegemoet te komen.

Het hierboven geschetste beeld bij de case ‘Suva’ blijkt op te gaan voor het overgrote deel van de cases. De vastgestelde coupled pairs brachten aan het licht dat alleen de eerste verwachting in veel gevallen klopte: bij 15 van de 21 tekstparen1 heeft de journalist alle informatie uit het begin van de telexen gehaald. De volgorde van die informatie-elementen in de doeltekst verschilt in 14 gevallen van de volgorde van de brontekst. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de volgorde bij één brontekst wel altijd hetzelfde blijft. Dit is het geval bij vijf cases. Ook blijkt dat de journalisten wel degelijk zelf informatie toevoegen. Daarbij gaat het in veel gevallen om informatie die zij kunnen afleiden uit de telexen, maar ook om zinnen of zinsdelen die uit andere bronnen moeten komen, bijvoorbeeld ‘[Egon Krenz] kreeg de gevangenisstraf in 1997 opgelegd’ in een paalbericht over de gevangenneming van de laatste leider van de voormalige DDR.

Niet-lineair
Een combinatie van de informatie over de volgorde en de plaats van de coupled pairs leidde tot een hypothetisch beeld van de lineariteit van journalistieke vertalingen. Met ‘lineair vertalen’ wordt bedoeld dat vertalers kleine stukjes van de brontekst lezen, die vervolgens vertalen, daarna weer een stukje brontekst lezen, enzovoort. Indien de volgorde van bron- en doeltekst gelijk is, kan geen uitspraak worden gedaan over lineair of niet-lineair vertalen: de vertaler kan eerst de hele brontekst(en) gelezen hebben en daarna besloten hebben de volgorde te handhaven, of kan daadwerkelijk lineair te werk zijn gegaan. In het tegenovergestelde geval kan wel worden vastgesteld dat niet-lineair is gewerkt. Er is wat extra bewijsmateriaal verzameld door te kijken naar aantekeningen (onderstrepingen, markeringen) van de journalisten in het bronmateriaal. Zij blijken in geen geval aantekeningen te hebben gemaakt in het laatste 1/3 deel van de bronteksten.

In 13 van de 21 tekstparen zijn sterke aanwijzingen gevonden dat niet-lineair vertaald is: de volgorde bleef niet gelijk. Wel blijkt steeds dat het begin (de eerste en soms de tweede zin) van de doeltekst rechtstreeks uit de eerste alinea van de brontekst komt. Deze start is nu juist belangrijk bij de eis van oprolbaarheid. In de eerste zin of alinea wordt normaal gesproken antwoord gegeven op vragen als ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘wanneer’ en ‘hoe’ (zie Donkers & Willems, 1999:157). De rest van de informatie kan meestal op verschillende manieren logisch worden geordend. Dit blijkt op te gaan voor 16 van de 21 bron-/doeltekstparen, ook wanneer de volgorde verder helemaal niet overeenkomt. In totaal is dit verschijnsel te zien bij 9 van de 12 doelteksten. Twee van de drie afwijkende doelteksten hebben drie bronteksten, de derde twee.

Een verklaring voor het min of meer rechtstreeks overnemen van het begin van de brontekst kan zijn dat de vertalende journalisten het eens zijn met hun collega’s van de persbureaus over het belangrijkste nieuws (de lead, eerste alinea of eerste zin) en dat daarna hun prioriteiten uiteen lopen, bijvoorbeeld omdat ze niet hetzelfde publiek hebben: bij de persbureaus zijn dat de journalisten, bij de journalisten de krantenlezers. Als dit een algemeen verschijnsel zou blijken te zijn, zou het kunnen dat journalisten in hun werkwijze lineair en niet-lineair vertalen binnen teksten combineren: het begin wordt lineair vertaald, de rest van het bronmateriaal wordt daarna achter elkaar gelezen en verschijnt al dan niet ‘ergens’ in de doeltekst (niet-lineair vertaald). Het volgende plaatje geeft een beeld van deze werkwijze:

Behalve naar de volgorde, de plaats en de toevoegingen in de vertaling is ook gekeken naar de gebruikte bronteksten, die indirect iets zeggen over de voorkeur van journalisten voor telexen van bepaalde persbureaus in een bepaalde taal. Persbureau afp blijkt in de minderheid, zowel in het aantal geselecteerde telexen (vijf, tegenover zeven telexen van ap en negen van Reuters) als in het reële gebruik van deze bronteksten: bij de cases met meerdere bronteksten werd afp slechts één keer gebruikt (ap en Reuters vijf keer) en als ook de cases met één brontekst meegerekend worden blijkt dat 60% van de afp-telexen is gebruikt, tegenover ruim 85% van ap en bijna 80% van Reuters. Van ap zijn in verhouding de meeste teksten gebruikt, terwijl Reuters van de drie persbureaus het vaakst als bron heeft gediend. Dit wijst er wellicht op dat de journalisten meer moeite hebben met de Franse taal dan met de Engelse taal, want er is geen verschil in kwaliteit geconstateerd tussen de teksten van de verschillende persbureaus.

Conclusie
Wat zegt dit alles nu over het vertaalproces bij journalisten? De factoren tijd, ruimte en opbouw spelen blijkbaar een andere rol dan vermoed. Belangrijke kenmerken van vertalen blijken bij journalisten niet op te gaan: zij zetten bronteksten niet integraal over in doelteksten. Dat blijkt uit het feit dat ze de volgorde ‒ zowel binnen zinnen als op hoger niveau ‒ niet handhaven, informatie toevoegen en schrappen en in mindere mate uit het feit dat ze niet alle bronteksten evenveel gebruiken. Bij het integraal vertalen van een brontekst wordt verondersteld dat de vertaler lineair te werk gaat. Vaak gaat het dan om het bereiken van een zo adequaat mogelijke vertaling. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat journalisten vaak niet-lineair te werk gaan. Zij zoeken dan ook naar functionele equivalenten voor de brontekst en dus naar een acceptabele doel tekst.

Behalve journalisten zijn er ook andere groepen die zoeken naar functionele equivalentie. De positie van buitenlandredacteuren is wél uitzonderlijk wat betreft het aanbod van bronnenmateriaal: in meerdere teksten en in verschillende talen. Hoe ze omgaan met de verschillende talen is boven water gekomen, hoe het zit met de volgorde tussen meerdere bronteksten niet. Logischerwijs wordt niet lineair te werk gegaan, wat ook is gebleken in dit onderzoek. Voor journalisten is niet-lineair vertalen de standaardwerkwijze. Dit impliceert een ‘chaotische’ schrijfproductie, die niet te vangen is in een enkel schema. Wel zijn patronen herkenbaar, namelijk dat het begin van de doel- en brontekst(en) veel meer integraal wordt vertaald dan wat volgt. Voor ieder vertaalproces van journalisten die een paalbericht schrijven zou dus een nieuw schema gemaakt moeten worden, maar de basis daarvan ligt min of meer vast.

 

Noot
1 Het verschil tussen het aantal tekstparen en het aantal cases ligt aan het ongelijke aantal bron- en doelteksten: er waren 12 cases met in totaal 21 bronteksten, dus sommige doelteksten vormden een paar met verschillende bronteksten.

Bibliografie
Donkers, Henk & Willems, Jaap. 1999. Journalistiek schrijven voor krant, vakblad en nieuwe media. Bussum: Coutinho.

Flower, L. & Hayes, J.R. 1981. ‘Plans that guide the composing process’, in: C.H. Frederiksen & J.F. Domic (eds.), Writing; the Nature, Development and Teaching of Written Communication, Vol. 2. New Jersey/Hillsdale, p. 39–58.

Toury, Gideon. 1995. Descriptive Translation Studies and Beyond. Amsterdam/Philadelphia: PENN, p. 87–101.