Over Zwaard van de geest. Het bruine boek in Nederland 1921–1945 van Gerard Groeneveld    61-63

Ton Naaijkens

Gerard Groeneveld, Zwaard van de geest. Het bruine boek in Nederland 1921–1945. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 429 p., ISBN 90-75697-51-1, ƒ 59,90.

Behalve een bron van veel ellende was Hitlers boek Mein Kampf (verschenen in 1925 en 1926) een bestseller, in Duitsland zelf, maar dankzij talloze vertalingen ook in andere landen. In 1933 verscheen het in twee (verkorte) Engelstalige versies, als My Battle in de Verenigde Staten en als My Struggle in het Verenigd Koninkrijk. In Nederland kwam het boek pas in 1939 vertaald op de markt, en wel onder de omineuze, onheilspellende en achteraf zo duister besmette titel Mijn Kamp.

Voor die tijd was het uiteraard al waargenomen en besproken, vooral vanwege de antisemitische strekking ervan. In zijn boek Zwaard van de geest vertelt Gerard Groeneveld waarom het zo lang duurde vooraleer er een vertaling kwam. De dichter George Kettmann jr., eigenaar van de uitgeverij De Amsterdamsche Keurkamer, deed herhaaldelijk pogingen om het uit te geven, maar kreeg de financiering niet rond. Hij kon op een gegeven moment zelfs beschikken over een kant-en-klare vertaling, onbaatzuchtig gemaakt door ‘ex-kapitein’ L. Timmer. Maar de NSDAP-uitgeverij Zentralverlag, toeziend vanuit en in naam van de Duitse ideologische hoofdkwartieren, keurde de vertaling af vanwege het ontbreken van grote lappen tekst. Kettmann zocht vervolgens een van zijn auteurs aan, de dichter en Spanje-strijder Steven Barends, auteur van een dichtbundel met de al even omineus besmette titel Viva la muerte! Deze Barends, een ‘wildeman’ volgens Kettmann, wilde zich in 1938 ‘met zijn hoofd vol fascistische poëzie’ bij Franco’s troepen voegen, maar werd bij de grens tegengehouden. Hij maakte rechtsomkeert. Bij terugkomst stelde Kettmann hem voor Mein Kampf te vertalen. Groeneveld vertelt: ‘Barends, “nationaal-socialist zolang hij denken kon”, aanvaardde het aanbod met beide handen en stortte zich vol ijver op de opdracht. Binnen vijf maanden had hij het 850 pagina’s tellende werk vertaald, dat als titel Mijn Kamp meekreeg. Even had Kettmann nog Mijn Strijd overwogen, maar toch uiteindelijk voor “kamp” gekozen, omdat deze klank bij voorbaat elke twijfel uitsloot, of men wel met hét boek van Hitler te doen had’ (p. 60–61). Op de dag van verschijnen, 6 december 1939, was de eerste oplage van 3000 exemplaren meteen uitverkocht. Het verhaal wordt in Groenevelds studie verder aangevuld, inclusief felle vertaalkritieken, ettelijke steunbetuigingen voor de uitgever en de vertaler, en strubbelingen rond de betaling.

Naast deze uitgebreide beschrijvingen van de vertaalperikelen rond Mein Kampf bevat Groenevelds boek een schat aan materiaal over ‘bruine boeken’ (1921–1945), en een groot deel van die boeken was vertaald (uit het Duits en het Italiaans). Groeneveld vertelt niet louter editiehistorisch, maar geeft veel context. Het boek bevat daarnaast losse hoofdstukken over belangrijke uitgeverijen en portretten van vertalers, bijvoorbeeld van Steven Barends. Sommige passages zijn schrijnend, zoals in het hoofdstuk over de vertalingen van jeugdliteratuur waarin Groeneveld ingaat op het beruchte en verfilmde boek Kwik, de fascistenjongen (1934, auteur Schenzinger, vertaler Molanus-Stamperius, uitgeverij Literbo), op de reeks die in de oorlog onder de titel Jan Stavast verscheen, en op dat ongelooflijke Moeder, vertel eens wat van Adolf Hitler (in 1942 verschenen bij uitgeverij Westland, auteur Johanna Haarer en vertaald door genoemde Steven Barends). Ik citeer Groeneveld: ‘Men kon hiermee de kleintjes voorlezen en hen zo helpen “het huidige Duitschland, dat zoo geweldig hun jonge levens binnenstormt, te begrijpen.” Jongetjes als Frits moeten daarin “echte flinke Duitsche jongens” worden en meisjes als Truusje “een echte Duitsche vrouw en moeder”: “Ja, Moeder, ja! Dat zullen wij doen!” riepen de kinderen ernstig en vol goeden wil.’ Het boek verscheen in Nederland in een oplage van ruim 15.000 stuks, die nagenoeg allemaal verkocht werden.

In de studie liggen de schaduwen van het Nederlandse en van het Duitse fascisme over elkaar. Door de confrontatie van oorspronkelijk werk uit Duitse bronnen met vertalingen wordt de doelbewuste sprong naar een andere cultuur sterk gevoeld: je ziet de poging tot beïnvloeding van de mentaliteit concreet weerspiegeld in de boekenproductie, die hier helder geordend werd. De boekenproductie kent enkele zwaartepunten. Naast publicaties uit het bruine hart van het nazidom en naast de al genoemde boeken die de kindergeesten moesten masseren, zijn dat boeken over sibbe- en heemkunde, gezin en ras. De rode draad wordt gevormd door morele en politieke uitspraken over volk en vaderland, de joden en goed nationaal-socialistisch burgerschap. Ik neem als voorbeeld een andere vertaling van Steven Barends. Hij vertaalde ook, onder het pseudoniem H.P. Borgers, Hugo Hertwigs boek over Het liefdeleven van den mensch (voor De Amsterdamsche Keurkamer in 1942), met veel foto’s en aandacht voor de ‘Noordsche liefde’. Zelfs de liefde gehoorzaamt ‘aan de grondwet van bloed, bodem en ras’, wordt in het voorwoord bij dat boek beweerd. Groenevelds Zwaard van de geest ‒ een standaardwerk wat mij betreft ‒ documenteert en illustreert op uitstekende en intrigerende wijze hoe vertalingen in Nederland tussen 1921 en 1945 een bijzonder middel waren om eenieders geestesleven te doordrenken van fascistisch gedachtengoed.