Barbara Wiedeman (red.), Paul Celan ‒ Die Goll-Affäre. Dokumente zu einer ‘Infamie’. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 925 p., 2000, ISBN 3 518 41178 0, DM 98,-
Ewout van der Knaap, De verbeelding van nacht en nevel. Nuit et brouillard in Nederland en Duitsland. Groningen: Historische Uitgeverij, 248 p., 2001, ISBN 90 6554 062 8, ƒ 45,-
Polyglot Celan en de sporen van zijn vertaalactiviteit
Paul Celan (1920-1970) was de vleesgeworden vertaling. Veeltalig en multicultureel was de streek waar deze Duitstalige dichter en vertaler werd geboren en opgroeide: de Boekovina, nu Oekraïens, maar ten tijde van Celans geboorte nog niet zo lang Roemeens, omdat het gebied na de Eerste Wereldoorlog niet langer deel uitmaakte van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie. Daarna maakte Celan nog een Duitse en een Sovjet-Russische overheersing mee. Thuis, in het joodse gezin Antschel (van deze familienaam maakte Celan later een anagram), werd vooral ‒ en vooral door moeder Fritzi Antschel ‒ Duits gesproken, maar het Hebreeuws en het Jiddisch waren naast de andere talen ook altijd aanwezig.
Als schrijver koos Celan de taal van zijn moeder en werd zo een Duitse dichter ‒ de belangrijkste van na de Tweede Wereldoorlog. In Duitsland zelf zou hij overigens nooit wonen, wel een half jaar in Wenen, maar dat was op weg naar Parijs, waar Celan vanaf midden 1948 tot aan zijn dood woonde. De andere talen waarmee hij opgroeide bleven, en er kwamen andere bij: Celan zou in de loop van de tijd vertalingen maken uit het Frans, Engels, Russisch, Portugees, Italiaans, Hebreeuws en Roemeens in het Duits, maar ook vanuit het Duits in het Frans en uit het Russisch in het Roemeens.1
De affaire-Goll
Een van Celans vertaalactiviteiten speelde ruim twintig jaar lang een allesbepalende rol in zijn leven: in Parijs leerde hij eind 1949 de door hem bewonderde, uit de Elzas afkomstige en in het Duits en het Frans schrijvende joodse dichter Yvan Goll kennen, die een half jaar later aan leukemie zou overlijden. Op verzoek van Goll en diens echtgenote, de schrijfster Claire Goll, ging Celan Franse teksten van Yvan Goll in het Duits vertalen.
Curieus genoeg heeft deze vertaalactiviteit ook een spoortje achtergelaten in de Nederlandse literatuur: in zijn Geheim dagboek over het jaar 1950 beschrijft Hans Warren hoe hij in september van dat jaar tijdelijk de kamer van Celan in een pension aan de Parijse Rue des Ecoles bewoont: ‘(...) ik kom in een kamer die toebehoort aan een schrijver, Paul Celan die, moet ik aannemen, een paar dagen afwezig is. (...) De hoofdbezigheid van Celan schijnt te zijn: het vertalen van Yvan Goll in het Duits. (...) Ik zal een blaadje vertaalproef als herinnering meenemen, van een gedicht dat “af” vertaald is, en waaraan hij dus niets missen zal.’ Warren constateert nog dat ‘een vertaald gedicht van Yvan Goll (...) in het Duits [van Celan] het meest op een Iraki gaat lijken.’2
Na de dood van Yvan Goll kwam het tot een conflict tussen Celan en Claire Go!!, dat uitgroeide tot een plagiaataffaire: volgens Claire Goll plunderde Celan het werk van haar man op zoek naar interessante surrealistische metaforen. Zo zou Celans beroemdste, ‘die Schwarze Milch der Frühe’ uit de eerste regel van zijn vermaarde ‘Todesfuge’, volgens Claire Goll van haar echtgenoot afkomstig zijn. Claire Goll voert vanaf 1953 een privé-oorlog tegen Celan, aanvankelijk met brieven die ze al dan niet anoniem rondstuurt en die af en toe sporen in artikelen en recensies achterlaten. Als deze guerillaoorlog haar niet genoeg oplevert, publiceert Claire Goll in 1960 een artikel met ‘Unbekanntes über Paul Celan’, waarin ze zogenaamde bewijzen van plagiaat van Celan opsomt.
Deze affaire spookte sindsdien niet alleen door Celans leven maar ook door de Celan-literatuur. Het stond iedereen vrij te gissen naar de achtergronden en de feiten van de kwestie.3 In het najaar van 2000 heeft een indrukwekkende, ruim 900 pagina’s tellende bronnenpublicatie een eind gemaakt aan de legendenvorming en de vraagtekens rond deze kwestie: Paul Celan ‒ Die Goll-Affäre, bezorgd door de Duitse Celan-onderzoekster Barbara Wiedemann, die al eerder edities van Celans werk4 en van enkele briefwisselingen5 maakte.
Paul Celan ‒ Die Goll-Affäre is een voorbeeldige wetenschappelijke bronnenpublicatie: er worden documenten gepresenteerd die zijn voorzien van voetnoten en commentaar. Uitgaande van een verzameling die Celan zelf had aangelegd, heeft Wiedemann ruim 300 documenten (brieven, manuscripten, publicaties) verzameld en die in tijdsfasen en thematische hoofdstukken gegroepeerd. Vooral de commentaren en de annotaties bij de documenten maken dit boek tot een procesdossier dat bij een rechtszaak van Celan tegen Claire Goll onherroepelijk tot een veroordeling van Goll en haar excommunicatie uit het literaire leven had geleid. Als dat was gebeurd had ze postuum nooit zoveel krediet kunnen verwerven met haar veelgeprezen memoires Ich verzeihe keinem. Eine literarische Cronique scandaleuse unserer Zeit6uit 1978. Ze overleed zevenentachtig jaar oud in 1977.
Barbara Wiedemann begint haar nawoord bij de documentatie, tegelijk een uitvoerige analyse van diezelfde documentatie, met de juridische aspecten van de affaire. Natuurlijk heeft Paul Celan overwogen Claire Goll een proces wegens smaad aan te doen, en er waren juristen en vrienden die daaromtrent positieve en negatieve adviezen gaven. Ook Claire Goll dreigde op zeker moment met een proces tegen Celan wegens plagiaat. Al deze stappen in de affaire worden uitvoerig becommentarieerd, evenals de brieven die de twee hoofdpersonen van dit boek met elkaar en met anderen wisselden, de perspublicaties die het gevolg waren en in verband stonden met de kwestie, de vertalingen die de basis waren voor de ruzie natuurlijk en andere documenten. Dat Claire Goll bijzonder kwaadwillend was blijkt uit een aantal door Wiedeman naast elkaar geplaatste documenten: de originele teksten van Yvan Goll, de vertaling hiervan door Celan, en de vertaling die Claire Goll vervolgens maakte ‒ stevig leunend op die van Celan, terwijl ze zijn vertaling had afgewezen. Verder zijn vooral de brieven die Celan aan allerlei personen schreef verhelderend voor de impact die de hele kwestie op hem heeft gehad. Onder de medestanders van Claire Goll zaten opvallend veel schrijvers en critici die tussen 1933 en 1945 in Duitsland doorgingen met publiceren of zelfs nationaal-socialist waren. Claire Goll, zelf van joodse afkomst, was ook niet te beroerd om te laten weten dat Celan als dichter teerde op de ‘legende’ van de dood van zijn familie. Dat soort dingen was te veel voor de toch op dat punt al uiterst gevoelige Celan, die bovendien niet begreep dat anderen, zijn directe vrienden bijvoorbeeld, blind bleven voor al die signalen van het volgens hem niet verdwenen nationaal-socialisme.
De hele affaire-Goll liet niet alleen in het dagelijks leven, maar natuurlijk ook in Celans eigen werk sporen achter, zoals Barbara Wiedemann in een aparte afdeling van haar boek documenteert. In het eigen werk, dus ook in vertalingen. Had Celan vanaf de jaren veertig nog regelmatig broodvertalingen gemaakt (van een paar boeken van Georges Simenon bijvoorbeeld), in de loop van de Goll-troebelen werd de keuze van door hem te vertalen teksten steeds meer bepaald door bepaalde zinnen in gedichten van bijvoorbeeld Robert Desnos, Jules Supervielle, William Shakespeare of Emily Dickinson. Van redacties van tijdschriften verwachtte hij vervolgens dat ze begrepen waarom hij deze gedichten op een prominente plek in het volgende nummer wilde hebben en hierin werd hij dan meestal weer teleurgesteld.
Briefwisselingen
Een van de goede vrienden met wie een verwijdering ontstond door verondersteld onbegrip was de Zuid-Duitse schrijver Hermann Lenz. Met hem en diens vrouw raakte Celan in 1954 bevriend, een vriendschap die tot 1961 duurde, toen Celan een kort bezoek aan Stuttgart bracht om met iemand de kwestie-Goll te bespreken. Hij meldde zich niet bij de Lenzen, de Lenzen hadden daar moeite mee en Celan kon maar niet begrijpen dat zijn vrienden geen begrip konden opbrengen voor het feit dat de kwestie-Goll voor hem op dat moment belangrijker was dan een bezoek aan hen. De vriendschap was ten einde en werd pas kort vóór Celans zelfmoord hersteld. De ontwikkeling van de hechte vriendschap tussen Hermann en Hanne Lenzen Paul Celan is te volgen in de correspondentie tussen de beide partijen, die onlangs, alweer bezorgd door Barbara Wiedemann, is verschenen.7
De affaire-Goll speelt vanzelfsprekend ook een belangrijke rol in de briefwisseling tussen Paul Celan en zijn vrouw, de Franse beeldend kunstenaar Gisèle de Lestrange (1927-1991), die begin 2001 in een Franse en een Duitse editie verscheen.8 Maar het belang van deze editie is natuurlijk dat we de laatste twintig jaar van Celan voorbij zien komen in zijn meest intieme relatie en dus zijn meest persoonlijke correspondentie, inclusief alle gevolgen van het oorlogstrauma van Celan, dat uiteindelijk leidde tot opnames in psychiatrische klinieken, zelfmoordpoging en agressieve handelingen tegenover zowel familieleden als wildvreemden. De correspondentie tussen Celan en zijn vrouw werd in het Frans gevoerd: hier zien we dus ook een bepaalde vorm van Celans ‘vertaalactiviteit’ aangezien Frans immers niet zijn moedertaal was. In het begin gaat het nog wel eens mis met dat Frans trouwens, want Gisèle Celan-Lestrange probeert de poëzie van haar echtgenoot te begrijpen met eigen woordenlijstjes en uitleg van de dichter zelf.
Een van de moeilijke en volgens mij niet echt geslaagd opgeloste kwesties in de in het Duits vertaalde editie van de briefwisseling tussen Paul en Gisèle was ongetwijfeld het altijd terugkerende vertaalprobleem van het wisselen (vaak binnen één brief) van het ‘vous’ en het ‘tu’. Ook het vertalen van de Franstalige aanhefregels bleek problematisch. In de Duitse vertaling is ervoor gekozen de Franse aanhef te laten staan: ‘Ma chérie’ staat er dus vaak boven de brieven, gevolgd door een Duitse brief. In de brieven zelf wisselen het ‘Sie’ en het ‘Du’ elkaar net als in het Frans af, maar dat zou in echte Duitse brieven tussen echtgenoten nooit gebeuren.
Van Cayrol naar Van Altena, via Celan en Ferrat
Ook een recente Nederlandse publicatie houdt zich voor een deel bezig met een vertaling van Paul Celan. Een van Celans kennissen uit Parijs was de schrijver (en voormalig concentratiekampgevangene) Jean Cayrol, wiens roman
L’espace d’une nuit hij in 1954/1955 vertaalde. De vertaling verscheen overigens pas in 1961. Een andere tekst van Cayrol die Celan vertaalde was ‘Nuit et brouillard ‘, het commentaar bij de gelijknamige beroemde holocaustdocumentaire van de Franse cineast Alain Resnais uit 1955. Ewout van der Knaap publiceerde een boeiende en zeer informatieve studie over deze film en de receptie ervan in Duitsland en Nederland. Op grond van uitgebreid archief- en literatuuronderzoek reconstrueert Van der Knaap de ontstaansgeschiedenis van de Duitse vertaling en de Nederlandse vertaling van de hand van Victor van Vriesland.
Er is weinig aan te merken op deze wetenschappelijke en uiterst leesbare multidisciplinaire studie. Af en toe is de auteur iets te zelfverzekerd. Zo meldt hij over Van Vriesland dat deze de eerste was die (in 1930) werk van Rainer Maria Rilke in het Nederlands vertaalde, maar een korte blik in bijvoorbeeld de Nederlandse Centrale Catalogus leert dat in het begin van de twintigste eeuw J.W. Kuiper en Johan Winkler al vertalingen publiceerden. Eén omissie op vertaalgebied is opvallend. Van der Knaap noemt wel het lied ‘Nuit et brouillard’ dat Jean Ferrat naar aanleiding van de film maakte en heeft zelfs de moeite genomen om een gepubliceerde versie te zoeken en te bibliograferen. Maar de volgende stap, het zoeken naar een Nederlandse vertaling, heeft hij helaas niet gemaakt, terwijl de zoektocht kort kan zijn, want als het om de vertaling van Franse chansons gaat komt Ernst van Altena als eerste in aanmerking. In 1973 zong André van den Heuvel Van Altena’s vertaling, die in 1981 in het verzamelde vertaalwerk van de laatste werd gepubliceerd.9
Noten
1 Celans vertaalactiviteiten zijn uitvoerig gedocumenteerd in Paul Celan, Gesammelte Werke in fünf Bänden. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1983, delen 4 en 5, en in de tentoonstellingscatalogus ‘Fremde Nähe ‘. Celan als Übersetzer. Marbach: Deutsche Schillergesellschaft, 1997. De Amerikaanse germanist Leonard Olschner wijdde zijn proefschrift aan de poëzievertaler Celan: Der feste Buchstab. Erläuterungen zu Paul Celans Gedichtübertragungen, Göttingen: Vandenhoeck & Ruprechi, 1985.
2 Hans Warren, Geheim dagboek. Derde deel. 1949–1951. Amsterdam: Bert Bakker, 1983, hier geciteerd naar de tweede druk uit 1984, pp. 87–88. Hans Warren laat overigens desgevraagd weten dat hij uiteindelijk geen manuscript van Celan heeft meegenomen.
3 Zoals het overigens iedereen vrij staat met het werk van Celan te doen wat hij of zij wil: zie bijvoorbeeld de Celan-woekering op het Internet, waar je ongestraft de naam van Celan mag verbinden aan zaken als ontwerpen voor gevangenissen en aan ‘euritmisch’ dansen ‒ maar dit terzijde.
4 Barbara Wiedemann (red.), Paul Celan. Das Frühwerk. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1989; Bertrand Badiou, Jean-Claude Rambach, Barbara Wiedemann (red.), Paul Celan. Die Gedichte aus dem Nachlass. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1997.
5 Barbara Wiedemann (red.), Paul Celan. Nelly Sachs. Briefwechsel. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1993, en id., Franz Wurm (red.), Paul Celan. Franz Wurm. Briefwechsel. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 1995.
6 Bern: Scherz, 1978, Nederlandse vertaling (van Frans de Haan en Marianne Kuik): Alles is ijdelheid. Amsterdam: Arbeiderspers, 1978.
7 Barbara Wiedemann, Hanne Lenz (red.), Paul Celan. Hanne und Hermann Lenz. Briefwechsel. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2001.
8 Bertrand Badiou (red.), Paul Celan. Gisèle Celan-Lestrange. Correspondance (1951-1970). Avec un choix de lettres de Paul Celan à son fils Eric. Parijs: Éditions du Seuil, 2001, 2 delen; Bertrand Badiou (red.), Paul Celan ‒ Gisèle Celan-Lestrange. Briefwechsel. Mit einer Auswahl von Briefen Paul Celans an seinen Sohn Eric. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 2001, 2 delen (de annotatie werd vertaald en voor de Duitse editie bezorgd door Barbara Wiedemann, de brieven werden vertaald door Eugen Helmlé). De Franse editie is voorzien van meer (en ook kleuren-)illustraties.
9 Zie Ernst van Altena, Van Apollinaire tot Wedekind. Dertig jaar poëzievertalen. Bussum: Agathon, 1981, vertaling pp. 290–291, discografie p. 749.