Metaforen als struikelblok    41-48

Vestdijk vertaalt Dickinson

Krijn Peter Hesselink

Abstract: In dit artikel worden de toepassingsmogelijkheden van een door de auteur ontwikkeld verklaringsmodel voor metaforen geïllustreerd aan de hand van het gedicht ‘The Mystery of Pain’ van Emily Dickinson.

 

In het dagelijks taalgebruik struikel je bijkans over de metaforen. Blijkbaar vervullen ze hun communicatieve functie uitstekend. Anders zou men zich immers niet zo massaal van figuurlijk taalgebruik bedienen. Desondanks blijkt het in de praktijk lastig er de vinger op te leggen hoe metaforen hun overdrachtelijke betekenis precies tot uitdrukking brengen, en wat ze dan precies tot uitdrukking brengen. Dit heeft al tot menig hoofdbreken geleid bij mensen die zich beroepsmatig met tekstinterpretatie bezighouden ‒ en dit geldt evenzeer voor professionele vertalers als voor de wetenschappers die over hun schouder meekijken.

De meest invloedrijke poging licht te scheppen in deze duisternis is ondernomen door George Lakoff en Mark Johnson, die menen dat talige metaforen vrijwel zonder uitzondering teruggaan op conceptuele metaforen, waarmee de mens de werkelijkheid bevattelijk zou maken. Op theoretisch vlak is er wel het een en ander op hun ideeën aan te merken. Voor de vertaalwetenschap is het voornaamste probleem echter dat je eenvoudigweg niet zoveel aan hun ideeën hebt. Wanneer een bepaalde metafoor braaf met een gelijksoortige metafoor is vertaald, dan kun je met Lakoff en Johnson in de hand verheugd constateren dat de verschuiving tot het minimum beperkt is gebleven, maar dat zou in dergelijke gevallen zonder hun theorie vermoedelijk al even gemakkelijk te constateren zijn. Wordt een metafoor echter vertaald met een letterlijke frase of met een andersoortige metafoor, dan komen Lakoff en Johnson niet veel verder dan de obligate constatering dat de metafoor verloren is gegaan. Het is hen niet gegeven de verschuiving nader te karakteriseren.

Met het alternatieve verklaringsmodel voor metaforen dat ik heb ontwikkeld, is het wel mogelijk een nadere karakterisering te geven van dergelijke verschuivingen. In dit artikel zal ik na een korte uitleg van dat model de toepassingsmogelijkheden ervan voor de vertaalbeschrijving illustreren aan de hand van het gedicht ‘The Mystery of Pain’ van Emily Dickinson, en de vertaling daarvan uit 1939 door Simon Vestdijk.1

Het mysterie van de metafoor
Een metafoor bestaat niet in een vacuüm. Zij functioneert binnen een communicatieve context en bevat vrijwel altijd elementen die binnen die context in letterlijke zin toepasbaar zijn en die een indicatie geven binnen welk kader de metafoor geïnterpreteerd dient te worden. Wanneer ik in de openingszin van dit artikel beweer dat je in het dagelijkse taalgebruik bijkans struikelt over de metaforen, dan kun je er met een gerust hart vanuit gaan dat ik het over het dagelijkse taalgebruik en over metaforen wil hebben. Laten we zeggen dat de conceptuele componenten van een metafoor waar de spreker iets over tot uitdrukking wil brengen, gezamenlijk het ‘raamwerk’ van de metafoor vormen. De conceptuele componenten die niet daadwerkelijk van toepassing zijn, die enkel een metaforisch nut dienen, vormen tezamen het ‘hart’ van de metafoor. Aangezien er geen enkele reden is om aan te nemen dat ik het in dit tijdschrift over struikelen zou willen hebben, zal het concept struikelen wel tot het hart behoren van de metafoor waarmee dit artikel begint.

De conceptuele componenten van het raamwerk en het hart van een metafoor bestaan uit kennis over de wereld, of wellicht nauwkeuriger, uit aannames over de wereld.2 De constituerende aannames van een concept zijn onder te verdelen in hoofdaannames en bijaannames. Hoofdaannames zijn aannames die per se van toepassing moeten zijn, wil er überhaupt van het concept sprake zijn. Als er geen aantrekkingskracht is van de ene persoon op de andere, dan is er per definitie van verliefdheid geen sprake. Een hoofdaanname van het concept verliefdheid is dus dat er aantrekkingskracht is. Bijaannames zijn aannames die wel vaak maar niet per definitie van toepassing zijn bij een concept. Vuur wordt soms als behaaglijk, soms als gevaarlijk ervaren, en soms zelfs als allebei. Is er echter noch van behaaglijkheid, noch van gevaar sprake, dan houdt vuur daarmee geenszins op vuur te zijn. De aanwezigheid van behaaglijkheid of van gevaar zijn daarom bijaannames van het concept vuur.

Hoe het hart en het raamwerk van een metafoor, en hun respectieve hoofd- en bijaannames, de betekenis van een metafoor tot stand brengen, valt te illustreren aan de hand van enkele regels van Emily Dickinson. ‘A word is dead / When it is said, / Some say’, zo stelt ze in een van haar gedichten, om te vervolgen met de woorden ‘I say it just / Begins to live / That day’.3 Wie dit gedicht letterlijk zou willen interpreteren, stuit op twee punten op problemen. Woorden kunnen op geen enkele wijze in letterlijke zin dood zijn, zoals in regel één, noch kunnen ze in letterlijke zin tot leven komen, zoals in regel vijf. Hierdoor moet de lezer op zoek naar een metaforische duiding. In de eerste strofe wordt het raamwerk gevormd door het concept dat er lieden bestaan die menen dat een woord in een bepaalde toestand verkeert wanneer het wordt uitgesproken. Het concept van de dood vormt het hart van de metafoor. In de tweede strofe wordt het raamwerk gevormd door het concept dat ook de lyrische ik van mening is dat het woord dan in een bepaalde toestand verkeert. Het concept van het leven vormt het hart van de tweede metafoor.

De volgende stap is het beschrijven van de hoofd- en bijaannames van de twee centrale concepten. Dood zijn is voorbehouden aan hen die ooit geleefd hebben, aan mensen, dieren en planten. Als een mens, dier of plant dood is, dan is er aan dat leven een eind gekomen. Wanneer een mens, dier of plant in leven is, dan voltrekken zich in hem bepaalde processen. Tot zover de hoofdaannames van leven en dood. Bij mensen en dieren gaat leven over het algemeen gepaard met een zekere mate van bewustzijn en intentioneel handelen. Mensen hechten over het algemeen een positieve waarde aan leven, zowel bij zichzelf als bij andere mensen, dieren en planten. De geboorte van een kind wordt over het algemeen als een heuglijk feit ervaren. Mensen zijn bang voor hun eigen dood en betreuren die bij een ander. Zolang iemand leeft, is er interactie mogelijk, kun je hem nog iets duidelijk maken en kan hij jou nieuwe ideeën bijbrengen. Is hij gestorven, dan is dat alles voorgoed voorbij. Tot zover de bij aannames van leven en dood.

De hoofdaannames van dood en leven kunnen onmogelijk op woorden van toepassing zijn. Woorden kunnen per definitie niet in leven zijn. Dientengevolge kan er aan dat leven geen einde komen, en kunnen woorden evenmin dood zijn. Dit brengt de bijaannames van dood en leven voor het voetlicht, en wel speciaal die bijaannames die samen met het raamwerk wel tot zinnige gedachten, en daarmee tot de overdrachtelijke betekenis kunnen leiden. Zo zou je van mening kunnen zijn dat wanneer een woord eenmaal uitgesproken is, er geen verdere interactie met dat woord meer mogelijk is. De betekenis van een woord zou gelijk duidelijk zijn en daarna zou het niet meer mogelijk zijn nieuwe ideeën aan dat woord te ontlenen. Dit alles zou gelden wanneer een woord, eenmaal uitgesproken, dood zou zijn. Emily Dickinson geeft in de laatste drie regels echter te kennen er een andere visie op na te houden. Als een woord tot leven zou komen wanneer het uit wordt gesproken, dan zou dat als een heuglijke gebeurtenis ervaren worden. Wanneer je bepaalde woorden (en bij uitbreiding teksten) regelmatig op zou zoeken, zou het in dat geval mogelijk zijn er telkens weer nieuwe ideeën aan te ontlenen. Deze interpretatie van teksten zou dan als een interactie ervaren kunnen worden, waarbij nieuwe invalshoeken van de kant van de lezer ook telkens weer nieuwe betekenissen aan de teksten zouden ontlokken, wat de lezer weer tot nieuwe invalshoeken zou kunnen brengen, enzovoort.

Het mysterie van de pijn
Welk nut deze benadering zou kunnen hebben voor vertalers en vertaalwetenschappers zal ik illustreren aan de hand van een ander gedicht van Emily Dickinson, dat Simon Vestdijk in 1939 in het Nederlands vertaalde:

The mystery of pain

Pain has an element of blank;
It cannot recollect
When it began, or if there were
A day when it was not.

It has no future but itself,
Its infinite realms contain
Its past, enlightened to perceive
New periods of pain.
(Uit: Dickinson 1948)
 

(XX)

Pijn schept een ledig om zich heen:
Herinn’ren kan ’k mij niet wanneer
De pijn begon,
Noch dat er ooit een tijd bestond,
Dat pijn ontbrak.

Aan elke toekomst geeft zij onderdak,
Aan elk verleden;
Tot ver in ’t rond
Belicht zij alles uit haar brandend heden.
(Uit: Dickinson 1939)

Of Simon Vestdijk precies deze versie van het gedicht van Dickinson als brontekst heeft gebruikt is mij niet bekend. Pas in 1955 verscheen er voor het eerst een editie van Emily Dickinsons gedichten op de markt zonder de talloze goedbedoelde aanpassingen van de oorspronkelijke redacteuren, die niet alleen titels aan de gedichten toevoegden, maar ook het metrum ‘verbeterden’, ‘ontbrekende’ woorden toevoegden en regionaal taalgebruik ‘corrigeerden’. Dit gedicht zal ten tijde van de vertaling waarschijnlijk geen titel gehad hebben.

In het nawoord bij zijn vertaling geeft Vestdijk er blijk van een vrije vertaalopvatting te hebben. Hij beschouwt Dickinsons gedichten ‘zooals elke groote poëzie’ als strikt genomen onvertaalbaar. Hij heeft getracht de dichterlijke intentie te benaderen, zonder aanspraak te maken op tekstuele betrouwbaarheid. In de bovenstaande vertaling heeft dit erin geresulteerd dat er op vrijwel ieder vlak interessante verschuivingen te zien zijn. Het metrum, het rijmschema en zelfs het regelaantal heeft Vestdijk drastisch aangepast. Zo ook het metaforisch taalgebruik in de tweede, en laatste strofe van het gedicht.

In die tweede strofe laten zich twee, gerelateerde metaforen ontwaren. In de regels zes en zeven wordt het raamwerk gevormd door het idee dat pijn zich op een bepaalde manier verhoudt tot de toekomst en tot het verleden. Het concept ‘onderdak geven’ vormt het hart van de metafoor. De hoofdaanname van het concept ‘onderdak geven’ is het idee dat je iemand de gelegenheid biedt om in een woning te verblijven. De bijaannames omvatten het idee dat degene die onderdak geeft aan een ander ook een beetje voor die ander gaat zorgen, terwijl die laatste zich op zijn beurt wat aanpast aan de gewoonten en het leefritme van degene die onderdak verleent, en een organisch onderdeel gaat uitmaken van diens huishouden.

Abstracta als toekomst en verleden kunnen onmogelijk in letterlijke zin in woningen verblijven. Dit gegeven schakelt de hoofdaanname van het concept’ onderdak geven’ uit en zet de lezer aan tot een metaforische duiding. Wel is het denkbaar dat het beeld dat iemand van de toekomst en van het verleden heeft, zich aanpast aan zijn huidige gemoedstoestand, aan zijn pijn. Wanneer mensen ongelukkig zijn, plaatsen zij hun verleden en hun toekomst over het algemeen in een duisterder daglicht. Die sombere visie op verleden en toekomst kan het negatieve gevoel waar ze uit voortkomt vervolgens weer versterken, waardoor mensen in een vicieuze cirkel terechtkomen en het negatieve beeld van verleden en toekomst een organisch onderdeel uit gaat maken van de geestelijke pijn.

In regels acht en negen wordt het raamwerk gevormd door het idee dat de huidige pijn zich op een bepaalde manier verhoudt tot alles wat haar omringt. Het hart van de metafoor wordt gevormd door de gerelateerde concepten ‘branden’ en ‘belichten’. Wanneer iets brandt, wordt het fysiek vernietigd en produceert het tegelijkertijd warmte en licht. Wanneer iets belicht, dan werpt het ergens licht op. Vuur kan pijnlijk zijn, maar het is ook te gebruiken om dingen mee te belichten. Je belicht veelal iets om er via visuele waarneming informatie aan te ontlenen, waarbij de wijze van belichten mede bepaalt welke informatie je er wel en welke je er niet aan kunt ontlenen, en welk beeld je je dientengevolge vormt van het waargenomen verschijnsel.

Een abstractum als het heden kan niet branden. Wel kan het heden als pijnlijk worden ervaren, wanneer je gebukt gaat onder geestelijk leed. Evenmin kan het heden, al dan niet brandend, in letterlijke zin licht werpen op wat haar omringt, het verleden en de toekomst. Je huidige toestand kan echter wel mede bepalen welk beeld je je vormt van het verleden en de toekomst.

De tweede strofe van de brontekst begint met een regel van een ongekende geconcentreerdheid. Een metafoor is het echter niet. Iemand die onder geestelijk leed gebukt gaat, kan immers zeer wel de indruk hebben dat er voor dat leed geen enkele toekomst is weggelegd behalve nog meer leed en dat zijn situatie derhalve van een volstrekte uitzichtloosheid is. De daaropvolgende drie regels zijn echter wel degelijk metaforisch. Het is evident dat de spreker het daadwerkelijk over pijn wil hebben en over het verleden en de toekomst van die pijn en over de manier waarop we die gewaarworden. Deze concepten vormen dan ook het raamwerk van de metafoor. Geestelijk leed beschikt echter niet over oneindige domeinen (‘lts infinite realms ‘, regel zes). Evenmin valt het verleden van dergelijk leed in de categorie dingen waar in letterlijke zin licht op kan vallen (‘enlightened’, regel zeven).

De hoofd- en bijaannames van het concept ‘belichten’ hebben we ook al bij de doeltekst gezien. Ook in de brontekst wordt het concept gebruikt om op metaforische wijze aan te duiden hoe je je ergens een beeld van kunt vormen. Maar waar in de doeltekst de oorsprong van het licht een centrale rol speelde (‘haar brandend heden’, regel negen), daar blijft die in de brontekst onvermeld en gaat het er daar veeleer om waar dat licht eigenlijk op valt. In de doeltekst valt het licht namelijk niet op ‘alles wat haar omringt’, maar enkel op het verleden van de pijn, eenvoudigweg omdat er zich in de domeinen van de pijn niets anders bevindt. Wie zich op basis van die informatie een beeld van de toekomst poogt te vormen, komt logischerwijs op een herhaling van dat verleden uit.

De ‘domeinen’ uit de brontekst dienen louter ter ondersteuning van deze belichtingsmetafoor. Door het verleden van de pijn in ‘domeinen’ te plaatsen, wordt gesuggereerd dat dat verleden een fysiek tastbare vorm heeft, waardoor er ook licht op kan vallen. Deze domeinen zijn overigens niet van Emily Dickinson zelf afkomstig, maar van de redacteuren die het gedicht na haar dood publiceerden. Oorspronkelijk luidden de regels ‘lts infinite contain / lts past’, maar haar redacteuren meenden deze grammaticaal incorrecte frase te moeten corrigeren.4

De verschuiving
Wanneer we de interpretatie van de metaforen uit bron- en doeltekst nu naast elkaar leggen, dan springen er twee verschuivingen in het oog. Ten eerste is de brontekst geconcentreerder van thematiek. Het origineel concentreert zich louter en alleen op de uitzichtloosheid van het geestelijk leed. Er wordt zelfs geen poging gedaan nader te specificeren waar dat leed eigenlijk uit bestaat. Waar de doeltekst de kwelling van het leed op metaforische wijze oproept door in regel negen van een ‘brandend heden’ te spreken, is in de brontekst slechts tweemaal in al te letterlijke en algemene termen sprake van ‘pain’ (regels één en acht).

Ten tweede is de brontekst claustrofobischer van toon. Het is als hadden beide teksten het over dezelfde persoon, over hetzelfde leed, maar vanuit een verschillend perspectief. De doeltekst lijkt geschreven te zijn vanuit het perspectief van de buitenstaander, die begrijpt dat de ander zijn leed als onafzienbaar ervaart, maar tegelijkertijd maar al te goed weet dat de enige reden daarvoor is dat de ander de toekomst beziet door de bril van zijn huidige verdriet. De pijn biedt in de doeltekst immers aan ‘elke’ toekomst onderdak, en ‘alles’ wat haar omringt wordt door haar belicht. De positieve aspecten worden niet buitengesloten; ze worden slechts in een nadelig daglicht gesteld. De brontekst daarentegen lijkt geschreven te zijn vanuit het perspectief van die persoon zelf, die niet meer in staat is iets anders gewaar te worden dan zijn eigen leed, en voor wie er dus ook niets anders meer bestaat dan dat leed. Het leed kent in de brontekst niets dan zijn eigen verleden, en wat het niet ziet, bestaat niet voor wie onder dat leed gebukt gaat.

Deze verschuivingen worden deels veroorzaakt doordat in de teksten verschillende concepten metaforisch gebruikt zijn, en deels doordat dezelfde metaforisch gebruikte concepten op verschillende wijzen in een letterlijk raamwerk zijn geplaatst. Het metaforisch gebruikte concept ‘branden’, waarmee in de doeltekst de kwellingen die de pijn aanricht worden opgeroepen, ontbreekt eenvoudigweg in de brontekst en de door dat concept uitgedrukte kwellingen ontbreken eveneens. Het concept ‘belichten’ vormt in beide teksten het hart van een metafoor. Maar in de doeltekst vormt het brandend heden van de pijn de oorsprong van het licht en valt het licht op alles wat haar omringt, terwijl in de brontekst de oorsprong van het licht onvermeld blijft en het alleen het verleden van het leed belicht. Zo kunnen de verschuivingen tussen bron- en doeltekst, wanneer deze metaforisch taalgebruik bevatten, geanalyseerd worden door eerst het hart en het raamwerk van de metaforen te identificeren en vervolgens te bekijken op welke wijze de bijaannames van het hart van de metafoor op het raamwerk zijn toegepast.

 

Noten
1 Zie voor de theoretische achtergronden van mijn benadering het artikel ‘From comprehension to communication ‒ How metaphor bridges the gap’.
2 Het is immers alleszins denkbaar dat een concept louter op illusies blijkt te berusten. Mocht God onverhoopt niet blijken te bestaan, dan zou het concept ‘God’ enkel uit onware aannames blijken te bestaan.
3 Zie Dickinson (1970).
4 Vergelijk Dickinson (1948) en Dickinson (1970).

Bibliografie
Dickinson, Emily. 1939. Gedichten. Vertaling en nawoord Simon Vestdijk. Den Haag: H.P. Leopold’s Uitgevers.

Dickinson, Emily. 1948. Mabel Loomis Todd & T.W. Higginson (ed.). Poems ‒ first & second series. Cleveland: The World Publishing Company.

Dickinson, Emily. 1970. Thomas H. Johnson (ed.). The Complete Poems. London: Faber and Faber.

Hesselink, Krijn Peter (in voorbereiding), ‘From comprehension to communication ‒ How metaphor bridges the gap’. In: N. Stienstra en W. Zonneveld (red.). There is more to metaphor (verwacht 2002).

Lakoff, George & Mark Johnson. 1999. Philosophy in the Flesh ‒ The Embodied Mind and lts Challenge to Western Thought. New York: Basic Books.