De Nederlandstalige literatuur in buitenlandse vertaling heeft de laatste paar jaar een enorme vlucht genomen. De weerslag hiervan ondervond de jury van de Nijhoffprijs bij haar beoordeling voor dit jaar aan den lijve. Voor haar gold eens te meer hoe lastig het was te voldoen aan haar gewetensvolle taak, waartoe ook de derde regel uit Nijhoffs gedicht 'Awater' oproept: 'Uw goede oog moet zich dit werk toekeren'.
Ons 'goede oog' is ten slotte gevallen op Judit Gera voor haar recente voortreffelijke vertalingen van Nederlandstalige literatuur in het Hongaars. Omdat het Hongaars voor de juryleden een nogal exotische taal is, was de jury dan ook weer sterk afhankelijk van 'het goede oog' van externe rapporteurs. De jury dankt hen van deze plaats voor hun inspanningen in dezen.
Wanneer men een blik werpt op Judit Gera's publicaties als geheel, is het meteen zonneklaar dat ze een waarachtig ambassadrice is van de Nederlandstalige literatuur in Hongarije. Met gepaste trots kan ze een lijst tonen van zowel proza- als poëzievertalingen waarop vele illustere namen prijken. Slechts een greep hieruit: Claus, Enquist, Faverey, Gijsen, Haasse, Herzberg, Kopland, De Kuijper, Meinkema, Minco, Mulisch, Van Schendel, Walschap, De Winter, Wolkers, - in alfabetische volgorde. Daarbij zijn haar non-fictievertalingen (o.a. Huizinga) nog buiten beschouwing gelaten. Haar activiteit strekt zich echter nog verder uit: Judit Gera is gepromoveerd op Frederik van Eeden en als docente Nederlands aan de Eötvös Universiteit in Budapest heeft ze een lange lijst van publicaties over de Nederlandstalige literatuur op haar naam, waarbij een interessante voorkeur opvalt voor het werk van de 'Tachtigers', zoals Kloos, Van Eeden en Gorter.
Bij de toekenning van de Nijhoffprijs gaat het echter om literaire vertalingen en daarbij niet primair om de kwantiteit daarvan, maar om de kwaliteit, een uitzonderlijke kwaliteit zelfs. De jury van de Nijhoffprijs is ervan overtuigd dat in Judit Gera's vertalingen zo'n hoog niveau bereikt werd. Een van de problemen die zich bij voorbeeld voordeden bij de vertaling van Eric de Kuijpers roman De hoed van tante Jeannot, was het feit dat dit autobiografische werk verrassend in de hij-vorm is geschreven, terwijl het Hongaars het geslacht niet onderscheidt in de derde persoon van het persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord. In het Hongaars moet dit dus worden geëxpliciteerd. Daarvoor is een goed tekstbegrip en een goed gevoel voor de juiste proporties vereist, wil de tekst ook in vertaling als een (autonoom) literair werk gelezen kunnen worden. Hierin is zij uitstekend geslaagd. Een ander probleem bij deze roman, die zich in Brussel afspeelt, is het gebruik van Brussels-Vlaamse dialectwoorden. Dit probleem loste Judit Gera op door het creëren van een eigen vertaaldialect. Het gebruik van een bestaand Hongaars dialect zou immers de couleur locale ten onrechte naar een Hongaarse streek verplaatsen. Inventief blijkt de vertaalster te zijn bij het omzetten van expressief taalgebruik. Wanneer opa bij De Kuijper tegensputtert als hij zich in een sinterklaaspak moet hijsen: 'Dat gesodemieter aan mijn lijf', wordt dit tweeledige probleem (gesodemieter en sinterklaaspak) opgelost door - letterlijk terugvertaald - 'De duivel hale deze hele maskerade'.
Ook de vertaling van Hugo Claus' roman De geruchten genereert prachtige kwalificaties als uitstekend, bijzonder en inventief. Dit geldt niet alleen voor het omzetten van lastig te vertalen idiomatische uitdrukkingen als 'je handen van iemand aftrekken', 'aan het einde van je Latijn zijn', 'één pot nat' e.d., maar ook voor Judit Gera's getrouwe behandeling van de stijlregisters. Voor de Vlaams-Nederlandse uitdrukkingen koos ze hier niet voor een soort zelfontworpen regionaal taalgebruik - zoals bij De Kuijper -, maar wel gaf zij het karakteristieke taalgebruik van de romanfiguren consistent en adequaat weer, alsmede de ironische toon van de verteller.
Een flinke groep door Judit Gera vertaalde gedichten is opgenomen in een themanummer van het Hongaarse literaire blad Parnasszus (1999) over hedendaagse Nederlandstalige literatuur. Deze vertalingen worden zeer geprezen om hun natuurlijkheid en echtheid. Daarbij blijven ze waar mogelijk dicht bij de oorspronkelijke tekst en respecteren zoveel mogelijk de oorspronkelijke poëticale middelen, terwijl de vertalingen nauwelijks iets aan equivalente poëtische kracht inboeten.
Als enig punt van kritiek wordt een soms wat gezwollen aandoend taalgebruik in de vertaling genoemd, waar het Nederlands juist opvallend sober is. In een gedicht van Anna Enquist komt bij voorbeeld de nuchtere constatering voor: 'Bij ons komt lucht niet verder/ dan het borstbeen', wat terugvertaald bleek: 'Op onze borst bonkt lucht/ tevergeefs'. Men moet daarbij echter bedenken dat de Hongaarse poëtische taal over het algemeen 'barokker' is dan de Nederlandse. Hoewel de verschillen tussen het Nederlands en het Hongaars groot zijn, weet Judit Gera juist de vele moeilijkheden op dit vlak goed en gewetensvol op te lossen. Veel lof is er ook voor haar vertaling van de speelse, emotionelere lyriek van Herman de Coninck. Als randopmerking hierbij werd vermeld dat diens soms nogal expliciet erotisch taalgebruik wat eufemistisch in vertaling is weergegeven. Men moet hierbij echter dan weer weten dat het literair Hongaars in sexualibus ingetogener pleegt te zijn dan zijn Nederlandse tegenhanger, waardoor een onverbloemde vertaling ongewild een wat pornografisch effect zou krijgen.
Concluderend heeft de jury vastgesteld dat Judit Gera zich heeft ontwikkeld tot een zeer productief en kwalitatief uitstekend vertaalster, die daarbij een 'goed oog' houdt voor de verschillende maatschappelijke en literaire contexten waarin origineel en vertaling verschijnen. Haar vertalingen doen daarbij zo natuurlijk aan dat ze als oorspronkelijk literair werk gelezen kunnen worden. Met haar enorme toewijding heeft Judit Gera een waardevolle bijdrage geleverd tot de bekendheid en populariteit van de Nederlandse literatuur in Hongarije. Eerdere Nijhoffprijswinnaars, die in of uit het Hongaars hebben vertaald en die al eerder op deze wijze de culturele banden tussen beide culturen hebben versterkt, zijn: Erika Dedinszky (1981), Béla Szondi (1990) en Henry Kammer (1994).
De jury van de Nijhoffprijs bestond dit jaar uit Else Hoog, Cock van der Voort, Ieme van der Poel, Rudi van der Paardt, Gerard Rasch en Kees Mercks (voorzitter), en werd namens het Prins Bernard Cultuurfonds bijgestaan door Gijs van der Ham (secretaris).