Abstract: Na de eerste emancipatiegolf, waarin vertalingen van Klassieken zich een markt hebben veroverd, vindt de uitgever van de befaamde Baskerville-reeks van Athenaeum-Polak & Van Gennep het tijd voor een tweede emancipatiegolf. Het mag inmiddels bijna vanzelf spreken dat alle grote schrijvers uit de oudheid en een heleboel kleinere zijn vertaald, er bestaat in feite nauwelijks afzet voor de prachtig uitgegeven boeken: duizenden exemplaren liggen bij uitgevers te verstoffen, als ze niet al zijn verramsjt. De auteur pleit ervoor dat vertalers, uitgevers, boekhandelaren en recensenten vertalingen van Klassieken eens wat gewoner gaan behandelen: als literatuur die de lezer van nu iets te zeggen heeft.
De strijd lijkt gestreden. Het is te zien in kranten en boekhandels: de klassieken in vertaling hebben het gehaald, tegen de verdrukking van behoudende classici in, voor wie een vertaald Grieks of Latijns boek even cultureel was als een poster van Van Gogh. De klassieken horen er gewoon helemaal bij, zijn voor iedereen toegankelijk, en zijn nu ook van iedereen. Alle grote schrijvers en een heleboel kleinere uit de oudheid zijn vertaald. We kunnen tevreden achterover leunen.
Maar is dat wel zo? Die oude generatie mag dan uitgestorven zijn, wij doen met zijn allen ons best om ervoor te zorgen dat die boeken vooral niet als gewone literatuur worden beschouwd. Vertalers, uitgevers, recensenten en boekhandelaren, allemaal zijn we schuldig. Ooit heb ik, in een poging de hausse van een paar jaar geleden te verklaren (wat overigens niet mogelijk is), het woord emancipatie gebruikt: klassieken in vertaling mógen eindelijk, men heeft toegegeven dat ze vertaald kunnen worden en dat dit niet schadelijk is. Het aanbod is daardoor gestegen en daarmee is de vraag toegenomen. Belanghebbenden deden vervolgens hun best de hype nog wat aan te zwengelen, er verschenen artikelen die elkaar voornamelijk napraatten en de stroom leek niet meer te stuiten. Iedereen met een beetje klassieke opleiding en vrije tijd sloeg aan het vertalen, de uitgevers gaven maar uit en beconcurreerden elkaar in die krappe markt, tot ze ontdekten dat er helemaal geen geld mee bleek te verdienen. En zoals bekend: een uitgever geeft uit om er iets voor terug te krijgen.
De eerste emancipatiegolf was voorbij. Er was met geweld een markt veroverd. Maar, om in de marketingterminologie te blijven, er volgde geen marktbewerking en er werd nauwelijks afzet gegenereerd. Wie op de grotemensenmarkt wil meespelen moet beter opletten. Het grote publiek bereikte men tot voor kort nauwelijks. De vaste kern van kopers werd alleen maar armer door het enorme aanbod. En bij de uitgevers liggen nog duizenden exemplaren te verstoffen, als ze al niet in groten getale verramsjt zijn, want ook dat is gebeurd. Dat wij dat bij Athenaeum-Polak & Van Gennep niet hebben gedaan, wil niet zeggen dat er geen aanleiding toe was. Maar we wilden de serie niet in diskrediet brengen. Series kunnen dus in bepaalde gevallen tegen je werken.
Hoe ziet een gewoon literair boek eruit en waar ligt het in de boekhandel? Is het duur gebonden met (typografisch) stofomslag en leeslintje? Kost zo’n boek tussen de vijftig en honderd gulden? En als je het openslaat, staat het dan vol met tekstverwijzingen, cijfertjes in de marge, pagina’s vol noten? Zoeken we het in de boekhandel bij de afdeling letterkunde of geschiedenis? Nee. Maar waarom gebeurt dit dan wel bij klassieke schrijvers? Ik beperk me hier even tot de literaire schrijvers, al is dat een moeilijk criterium, dus bijvoorbeeld Homerus, Plato, Ovidius, Vergilius, Horatius, Catullus, Sapfo en de romans (filosofische en geschiedkundige werken laten we maar even buiten beschouwing). Waarom behandelen we die anders dan Kafka, Balzac, Rosenboom of Cervantes? Ik denk dat we langzamerhand toekomen aan de tweede emancipatiegolf: breng de boeken naar de lezer! Plaats de klassieken in de wereldliteratuur en niet in een beschermd reservaat, wanhopig in stand gehouden door de eigen soort. Met dit idee in het achterhoofd bespreek ik hieronder kort het proces dat een boek doormaakt. Achtereenvolgens komen de vertalers, de uitgevers, de boekhandelaren en de recensenten aan bod.
Vertalers
‘Geachte uitgever, sinds veertig jaar houd ik mij bezig met de overgeleverde fragmenten van de Griekse dichter Polarios, mag mij dus ter zake kundig noemen en ben de aangewezen vertaler voor deze uiterst moeilijke materie. Ik hoef u niet uit te leggen van hoeveel belang deze dichter is geweest tot op de dag van vandaag. Des te merkwaardiger is het dat zijn werk nog niet eerder is vertaald. Inmiddels heb ik de vertaling van de overgeleverde fragmenten, zo’n vijftien pagina’s tekst, in ruwe vorm af, zij gaat hierbij. Er zal wellicht nog iets aan geschaafd moeten worden. De inleiding, alsmede een uitvoerig essay over de diverse metra, de overlevering van de tekst, de receptiegeschiedenis, het gebruikte dialect, de sociologische omstandigheden in het Corinthe van de zesde eeuw voor Christus en de noten zijn klaar. Verder een korte schets van zo’n dertig pagina’s over zijn leven, waar we niets over weten, een namenregister, een register op beginregels, een concordantie en kaarten. De gebruikte nummeringen zijn als volgt: Romeinse cijfers geven de Griekse regels aan, Arabische cijfers de nummering zoals voorgesteld door Hohenkammer en Kratov in hun editie uit 1876, en cursieve cijfers verwijzen naar mijn eigen regelnummers, zoals ook gebruikt in het register. Uiteraard zal de vertaling naast het Grieks afgedrukt moeten worden, zodat deze gebruikt kan worden bij het beter begrijpen van de tekst. Al met al zal het boek dan zo’n 250 p. beslaan.’
Deze brief bestaat niet echt, en toch is hij niet verzonnen. Zulke brieven lees ik regelmatig. Wat staat hier nu precies? Ten eerste het idee dat verregaande kennis van een auteur of geschrift garant staat voor een goede vertaling. Ik zou haast zeggen: integendeel. Door het gebrek aan afstand tot het onderwerp wordt het origineel nauwgezet gevolgd, want de geleerde collega’s kijken mee over de schouder van de vertaler. Dat gaat soms zo ver dat alleen de woorden nog Nederlands zijn maar de syntaxis en perioden onmiskenbaar exotisch blijven. Het wordt pas echt rampzalig bij het vertalen van poëzie. De vertaler moet dan zelf een meer dan gemiddeld goed dichter zijn, ook al heeft hij nooit als zodanig gepubliceerd. Liever een vertalend dichter die in moeilijke gevallen te rade gaat bij de specialist van het Grieks of Latijn dan een specialist die zijn woordjes in willekeurige volgorde in het metrum propt.
En dan de vertalingen ‘in ruwe vorm’: dat zijn helemaal geen vertalingen en ze zouden niet ter beoordeling aangeboden mogen worden. De vertaler moet zelf het idee hebben dat de vertaling af is, en dan vertelt onze redacteur hem of haar wel dat er nog wat moet gebeuren. Ik heb nog nooit een ruwe vertaling opgestuurd gekregen van, laten we zeggen, Flaubert. Want een voorlopig en dus slecht vertaalde Flaubert is helemaal geen Flaubert.
De vertaling mag in een niet-wetenschappelijke uitgave (en daar heb ik het hier over) nooit dienen als illustratie bij een geleerd betoog. De vertaling staat voorop, en wordt waar nodig ingeleid en toegelicht. En dat is uiteraard bij klassieke teksten vrijwel altijd een beetje nodig. Het toevoegen van Grieks of Latijn kan in uitzonderingsgevallen, en dan alleen bij poëzie, zinvol zijn. En dan liever Latijn dan Grieks, omdat ook lezers die geen Latijn kennen toch een idee kunnen krijgen van tenminste de klank van het origineel, wat bij Grieks al voor veel minder mensen geldt. Misschien omdat de meeste vertalers afkomstig zijn uit het onderwijs, al dan niet academisch, is de hoeveelheid noten en de inhoud ervan vaak een verschrikking. Alles moet uitgelegd. Waar de auteur zich vergist, waar hij naar terugverwijst (in hetzelfde boek!) of erger: wat nog komt (noot: ‘dit zal de schrijver pas drie pagina’s verderop toelichten’). Of parallelplaatsen: ‘Een dergelijke vergelijking vinden we ook bij Livius, boek 31, 5, 6.’ Natuurlijk rennen we allemaal naar onze boekenkast: ja, verdomd, daar staat ook zoiets. Ook kwam ik laatst in een boek tegen, regel 1 p. 1.: Zeus, met een noot. Ik blader dan meteen naar achter, om te lezen: ‘Oppergod’. Maar als ik dat niet wist las ik deze boeken helemaal niet. Als iemand in een boek van Louis Paul Boon ‘Christus!’ roept, gaan we dan ook uitleggen dat dit de zoon van god is, maar hier bedoeld als vloek?
Ook waar ironie of humor in het spel is kunnen leuke noten ontstaan: let op, lezer, dit is natuurlijk niet serieus bedoeld! Ga op die manier maar eens Arnon Grunberg annoteren. Of neem Kafka: ‘Toen Gregor Samsa op een morgen uit onrustige dromen ontwaakte, ontdekte hij dat hij in zijn bed in een monsterachtig ongedierte was veranderd.’ Noot: ‘Dat Samsa in een kever is veranderd heeft uiteraard veeleer een symbolische betekenis. Het veranderen in ongedierte, met name kevers was in de literatuur uit die tijd hoe dan ook een topos. Schulz (1980) heeft in zijn zeer leesbare studie Of men and metamorphoses aangetoond dat er in de twintigste eeuw zeker twee andere verhalen hebben bestaan waarin een mens in een dier veranderde.’
En dan de cijfertjes. Sla eens een willekeurig klassiek boek open en je waant je onmiddellijk weer op de universiteit. Natuurlijk zijn er mensen die het boek naast het origineel leggen, en dan zijn die boeknummers en capita-aanduidingen reuze handig, maar hoeveel mensen zijn dat? De eigen omgeving van ‘academische’ vertalers is niet representatief voor de gewone lezer. Als er echt cijfers moeten worden opgenomen, dan kan dat nog het beste in een concordantie achterin het boek. We geven in de memoires van Casanova toch ook niet aan waar een nieuwe pagina in het manuscript begint?
Uitgevers
Klassieken zijn chic en hoogstaand, dus dat laten we zien ook. De boeken worden bijna zonder uitzondering uitgegeven in zeer luxe edities, althans tot voor kort. Gebonden met typografisch stofomslag, leeslintje, het beste papier. Het omslag waarschuwt de argeloze lezer: afblijven! Dit is niet voor iedereen, wat denkt u wel? En mocht de aspirant koper eigenwijs zijn en het boek toch willen aanschaffen, dan zorgt de prijs er wel voor dat hij nog vóór de kassa terugdeinst. Neem bijvoorbeeld een recente uitgave van Achilleus Tatios: een romannetje, heerlijk om te lezen, mooi vertaald. Maar hoe ziet het eruit? Als een literairwetenschappelijk standaardwerk, dat verplicht door academici en universiteitsbibliotheken moet worden aangeschaft, en dus ook een navenante prijs mag hebben, tussen de zestig en zeventig gulden. Voor een boek van tweehonderd pagina’s! Wie kan vermoeden dat het om een gewone roman gaat? Niemand. Een uitgever zou er bij een vergelijkbaar Nederlands boek of een vertaling uit een moderne taal niet over peinzen het er zo uit te laten zien, en de prijs zou minder dan de helft zijn.
En hoe zit het met de selectiecriteria? Een bekend of althans belangwekkend auteur wordt onmiddellijk uitgegeven, vaak onafhankelijk van de kwaliteit van de vertaling. Die is kennelijk bijzaak. Hoeveel door ons afgewezen vertalingen heb ik bij anderen zien verschijnen? Ik denk zo’n 70%. Er is mij in de krant door een uitgevend classicus wel eens verweten dat ik, omdat ik het Grieks en Latijn niet makkelijk kan lezen, nooit klassieken had mogen uitgeven. Deze opmerking spreekt boekdelen. Het schijnt dat het Russisch van de oude Van Oorschot ook te wensen overliet, maar daar hoor je niemand over. Laten we het omdraaien: een werkelijk goede vertaling van welke klassieke auteur ook zou uitgegeven moeten worden als de uitgever geen grote commerciële problemen voorziet en het boek hem bevalt. En wie een broddelvertaling uitgeeft van een groot auteur zou door een culturele tuchtraad voor altijd uit zijn ambt ontzet moeten worden. Helaas is het vak van uitgever, net als dat van vertaler, niet wettelijk beschermd.
Boekhandelaren
Er zou een handleiding moeten komen voor het kopen van klassieken in een middelgrote tot grote boekhandel. Want zo gemakkelijk is dat helemaal niet. Een beginnend klassiekenkoper zoekt natuurlijk allereerst bij de afdeling literatuur. Mis! Ik ken geen boekhandel waar je de klassieken gewoon op alfabet tussen de andere boeken ziet staan. Tip een: kijk of er een afdeling Letterkunde bestaat, vaak vlakbij de afdeling poëzie. Tip twee: de afdeling Geschiedenis, of Filosofie, Esoterie of Mens en Maatschappij. Bij een gerenommeerde boekhandel in Haarlem hadden ze voor het gemak alle klassieken maar bij elkaar gezet onder Wijsbegeerte. Aristofanes stond er trots tussen. U kunt ook vragen naar Het Geheime Kastje, liefst op fluistertoon. Meestal levert dat wel wat op en wordt u meegetroond naar een hoekje achter de kassa waar niemand mag komen, en daar staan ze dan, in het halfduister. En Ovidius’ Metamorfosen heb ik in een grote boekhandel in Antwerpen ooit gevonden op de afdeling Godsdienst. Intussen had ik wel de hele winkel gezien.
Ook trof ik eens in een boekhandel een afdeling klassieken, dat wil zeggen een plank. Daar stonden louter boeken met rode omslagen van een bekende, niet nader te noemen uitgeverij. Op mijn vraag aan de verkoopster of ze helemaal geen boeken had van Athenaeum ‒ Polak & Van Gennep of bijvoorbeeld de Historische Uitgeverij, zei ze dat ze die net gisteren had verkocht. ‘Allemaal?’ vroeg ik ongelovig. ‘Ja,’ antwoordde het meisje, vastbesloten de leugen tot het bittere eind door te voeren. Navraag bij de eigenaresse leerde dat ze uit praktische overwegingen slechts één reeks inkochten. Want het was toch al zo moeilijk kiezen uit dat aanbod en ze hadden toch maar mooi de klassieken in huis. Ik had na het eerste antwoord gewoon tevreden naar huis moeten gaan met het idee dat alles inderdaad was verkocht, want de waarheid was vele malen erger dan de leugen.
Recensenten
Het boek is verschenen. In de meeste gevallen wordt het dan besproken door een collega classicus, want die heeft er verstand van. Zo werden er jarenlang bij Vrij Nederland geen klassieken besproken omdat ze ‘geen classicus in huis hadden’. Of een krant heeft alleen een graecus tot zijn beschikking, waardoor er geen of nauwelijks Latijnse schrijvers worden besproken. Laten we uitgaan van de ideale situatie dat de recensent en vertaler elkaar niet kennen, wat vrijwel niet voorkomt. Niet zelden hebben vertaler en recensent nog iets te verrekenen, maar er kan ook sprake zijn van oprechte vriendschap of bewondering voor een oud-collega of een oud-docent op de universiteit bijvoorbeeld. Beide gevallen zijn vervelend. En laten we ook even het geval buiten beschouwing laten dat de recensent het besproken werk zelf ooit heeft vertaald of wil gaan vertalen. In die gunstigste situatie verloopt de recensie als volgt. Eerst komt er iets over de schrijver, het genre, enzovoort, waaruit de grote eruditie van de recensent blijkt, en dan misschien nog iets over de vertaling. Het Grieks of Latijn is buitengemeen moeilijk, de vertaler heeft het goed gedaan, maar de recensent wijst hem toch nog even op een paar slordigheidjes, om dan te concluderen dat het al met al toch een knappe verdienste is. ‘De criticus kan het beter’ is de boodschap, maar dat is niet het ergste. Ik wil lezen wat voor boek het is. Is het voor een gewone, geïnteresseerde lezer mooi om te lezen, of is het gortdroog en alleen van belang omdat het vroeger zo invloedrijk was. Is het spannend? Goed geschreven? Raakt het een moderne lezer nog? En over de vertaling: is de toon goed getroffen, leest het Nederlands goed, is het literaire talent van de schrijver, of het ontbreken ervan, in de vertaling nog herkenbaar? Deugen de uitgangspunten van de vertaler? Dat de vertaling in ‘helder Nederlands’ is gesteld zegt me niets. Dat schrijf je over een vertaling van Rimbaud toch ook niet?
En nu?
Terug naar de tweede emancipatiegolf. De tekens zijn gunstig. De Boekenweek 2000 in Nederland, met als thema de klassieke literatuur, is een duidelijk signaal geweest. Blijkbaar zijn we een denkbeeldige grens gepasseerd. En de impuls voor de boekhandel was enorm. Ik heb vele boekhandelaren gesproken die oprecht verbaasd waren dat ook zij klassieken konden verkopen.
Een paar cijfers. Ik spreek nu weer alleen voor Athenaeum-Polak & Van Gennep; ik ken de cijfers van de collega’s niet. Normaal gesproken verkoop je van een deel in de ‘Baskerville’ -serie zo’n duizend exemplaren, van de vijftienhonderd of tweeduizend die er gemaakt worden. Uitzonderingen zijn Ovidius, Vergilius, Homerus, Suetonius, Plato en nog een enkeling. Van de zes goedkope paperbacks die we uitbrachten ter gelegenheid van de Boekenweek verkochten we er bijna tienduizend per titel. Van de pockets van Homerus, Vergilius en Plato verkopen we er tienduizenden, tot op de stationskiosken aan toe. En de bij uitstek commerciële boekenclub ECI nam zes klassieke titels op.
Laten we nu toeslaan, en de ouden werkelijk tot leven wekken. Daar moeten dan wel alle betrokken partijen wat voor doen.
Vertalers, bedenk dat u een uiterst moeilijk vak beoefent en dat de kennis van de brontaal maar een deel is van uw vakmanschap. Denk aan uw publiek. De vertaling is de kern, beperk al het bijwerk tot het uiterst noodzakelijke. Hoed u evenzeer voor gymnasiaals als voor popularisering en denk niet te veel aan uw collega’s en uw reputatie als specialist. Van goede vertalers zijn er oneindig veel minder dan van goede specialisten.
Uitgevers, hanteer dezelfde criteria als bij vertalingen uit het Frans, Duits of Spaans. Geef geen tweede- en derderangs kwaliteit vertalingen meer uit. Liever een beetje gewacht en dan iets goeds op de markt, dan zo snel mogelijk een reeks klassieken neergezet. Festina lente (‘haast u langzaam’), het adagium van Erasmus, gaat niet voor niets over drukkers en uitgevers. En geef de boeken ook eens wat aantrekkelijker en goedkoper uit.
Boekhandelaren, zet literatuur bij literatuur, dus Homeros tussen Holz en Hooft. En filosofie bij filosofie, en Plato graag bij beide. U hoeft niet alles bij elkaar te houden. Omdat Descartes bij filosofie staat hoeft Balzac er toch niet naast?
Recensenten, laat slechte vertalingen niet onbestraft omdat het origineel zo interessant is. En vertel mij waarom ik, als niet-ingewijde, dit boek moet lezen. En kranten en tijdschriften, geef voor de aardigheid eens een klassiek boek ter bespreking aan een niet-classicus.
En nu aan het werk.