Reactie op 'Vertaalsubsidies voor bestsellers' van Cees Koster    67

P.J. van der Veen

Cees Koster snijdt in zijn artikel ‘Vertaal­subsidies voor bestsellers’ (Filter 5:2) een onderwerp aan dat in de discussies over het subsidiebeleid van het Fonds voor de Letteren (FvdL) meermalen aan de orde is geweest. Dat deze discussies niet hebben geresulteerd in een concreet beleid ten aanzien van goedverkopend werk (oorspronkelijk of vertaald) heeft, zoals Koster juist samenvat, onder ande­re te maken met de verwachtingen ten aanzien van de opbrengst van een subsi­diebeleid dat rekening houdt met ver­koopcijfers afgezet tegen de (admini­stratieve) bewerkelijkheid van zo’n re­geling. Ook het arbitraire karakter van een dergelijke regeling (boven welke royaltyopbrengst zou het FvdL niet meer moeten subsidiëren?) en het feit dat voor schrijvers en vertalers een goed ver ko­pend werk in de regel meer een toevals­treffer is, en waar dan ook de revenuen van geplukt moeten kunnen worden, heeft in het huidige beleid van het FvdL een rol gespeeld.

Overigens, omdat het FvdL werkt met een inkomensgrens en goede ver­koop leidt tot een hoger belastbaar ink­omen, zullen schrijvers of vertalers met een hoge royalty-opbrengst in een later jaar geen of maar een deel van een toege­kende werkbeurs kunnen ontvangen.

Koster heeft desondanks een prin­cipieel punt. Indien de markt voor vol­doende opbrengst zorgt, heeft de over­heid geen taak meer. Op dit moment wordt besproken of het FvdL in de be­leidsperiode 2001-2004 – en dan gaat het specifiek om de subsidieregeling aan­vullende honoraria boekpublicaties – in één of andere vorm rekening gaat hou­den met de verkoopcijfers van een boek. In de meest simpele vorm kan dit er op neerkomen dat boven een bepaald aantal verkochte boeken of boven een bepaalde royaltyopbrengst geen subsidie van het FvdL meer kan worden ontvangen. Uit­gevers hebben hun administratieve me­dewerking daarbij al aangeboden.

Amsterdam, 4 augustus 1998

Pieter Jan van der Veen
beleidsmedewerker Fvdl