Abstract: Bij Afrikaanse teksten voegden uitgevers vroeger alleen een woordenlijst. Vertalen werd overbodig geacht. Dat is nu anders. Al komt het Afrikaans ons bekend voor, er staat niet wat er staat. Robert Dorsman over de voetangels en klemmen bij het vertalen van Afrikaanstalige literatuur.
Meneer Dorsman:
Vergeef my my neuroses,
die kwaai fakse sonder tussenposes,
maar: vertaling is verraad;
er staat niet wat er staat:
in die proses van transformasie –
wie is Swarte Piet en
wie Sinterklasie?
Etienne, 5 desember 1997.
Het gedichtje dat als motto dient voor dit stuk werd tijdens de studiedag Skrywers & Schrijvers, die op 5 december 1997 plaatsvond in Utrecht, door de Zuid-Afrikaanse auteur Etienne van Heerden geschreven. Van Heerden en ik waren destijds bezig aan de laatste loodjes van de vertaling van zijn roman Kikoejoe (vertaald als Kikuyu, verschenen in maart 1998). Aan de vertaling van die roman zou ik al een flink artikel kunnen wijden, maar ik wil het hier meer in het algemeen hebben over het vertalen van proza en poëzie uit het Afrikaans.
De noodzaak tot vertalen wordt duidelijk als we Afrikaanse teksten lezen: al spoedig blijken de verschuivingen in betekenis tussen Nederlandse en Afrikaanse woorden te groot, raken we in de problemen met de uitspraak, horen we onszelf vraagtekens zetten bij elk woord, en raken we het spoor volledig bijster – met als gevolg dat we niet verder willen of kunnen lezen. Ik wil dus een lans breken voor vertalen uit het Afrikaans. We komen er niet onderuit willen we kunnen binnendringen in de romans, verhalen en gedichten van schrijvers in die taal en ze ten volle genieten.
Maar vertalen is lang niet altijd de praktijk geweest. Zo verschenen in 1960 bij uitgeverij Van Oorschot twee poëziebundels van respectievelijk N.P. van Wyk Louw en D.J. Opperman, toentertijd zo ongeveer de top van de Zuid-Afrikaanse poëzie, met lange woordenlijsten die dienden om het leesplezier van de Nederlandse lezer te vergroten. We vinden woorden als ‘kleurslagboom’, ontleend aan het Engelse ‘colour bar’, voor ‘rassenscheiding’, en een echt Afrikaans volks woord, ‘strandjutwolf’, ‘hyena’. Woordenlijsten verschenen in de jaren zestig ook in de dichtbundels van Breyten Breytenbach, ze werden samengesteld door Truida Lijphart en later door Adriaan Van Dis. Het was echter Van Dis die het werk van Breytenbach ging vertalen, laatstelijk een keuze uit Landskappe van ons tyd, bemaak aan ’s beminde. Ik citeer uitvoerig uit de verantwoording die Van Dis voor die bundel schreef, omdat hij zo treffend de problemen opsomt die zich bij het vertalen van poëzie uit het Afrikaans voordoen:
Durf, taalvirtuositeit en associatiedrift mogen de dichter te stade komen, de vertaler zit ermee. Allereerst omdat het Afrikaans voor de Nederlandse lezer ogenschijnlijk geen vertaling behoeft: we snappen het wel zo’n beetje, veel komt overeen en al is menig woord in onze spreektaal in onbruik geraakt, wie wil kan bijna alles in het woordenboek vinden. Allemaal waar, alleen staat er dikwijls niet wat er staat. Een uil ‘verwilder’ is niet een uil verwilderen, maar verjagen.
Als de dichter iets ongewoons in het Afrikaans zegt, is het meestal ook ongewoon in het Nederlands. Een sprinkhaan die de aarde ‘beengrond vreet’ vreet hem beengrond, hoe verleidelijk het ook is om dit met ‘kaalbot’, ‘boigrond’ of ‘kaal tot op het bot’ te vertalen. Ook in het Afrikaans is beengrond een niet bestaand woord. En wie zich er geen voorstelling bij kan maken, heeft geen ogen voor deze poëzie.
Veel woorden lijken echter mooier dan ze zijn, omdat ze vreemd zijn in Nederlandse ogen, de vertaling maakt ze vaak een stuk prozaïscher... en begrijpelijker. Dit geldt ook voor de woordvolgorde die soms erg ‘artistiek’ lijkt, maar vooral Engels is. Anglicismen die in het Afrikaans gemeengoed zijn geworden, onvertaalbare woordspelletjes, de sappige genitiefconstructie (‘die party se kapitaal’), van al dat soort dingen is ordentelijk Nederlands gemaakt. (...)
Met verlies van heel veel moois: Nederlanders vinden het Afrikaans een exotische taal. Als ik vertel dat ik uit het Afrikaans vertaal, reageert men onveranderlijk met het stereotiepe ‘O, dat leuke taaltje’. Je kunt erom lachen, zoals we ook hartelijk lachen om het Vlaams van de Vlamingen, zonder dat we beseffen dat het Afrikaans – het Vlaams niet te na gesproken – een krachtige taal is, een betrekkelijk jonge taal, waarin naar hartenlust kan worden geëxperimenteerd, lees de poëzie van Breytenbach, Wilma Stockenström en Antjie Krog er maar op na.
Ook voor Zuid-Afrikaanse schrijvers staat vast dat hun werk moet worden vertaald. Een van de krachtigste pleidooien voor vertaling leverde Breyten Breytenbach zelf:
Men gaat er voetstoots van uit dat het gemakkelijk werken moet zijn uit een van die talen [Nederlands en Afrikaans] in de andere, maar dat is niet zo. Het Afrikaans is een creools dat zich uit onder andere enkele zeventiende-eeuwse Nederlandse dialecten in lijnrecht tegenovergestelde richting heeft ontwikkeld als het hedendaagse Nederlands. Afrikaans en Nederlands staan nu tegenover elkaar als twee lachspiegels: het een is een transformatie van het ander.
Ikzelf neig er voorzichtig toe te zeggen: het Afrikaans begint waar het Nederlands eindigt.
De merites van het Afrikaans als gereedschap van schrijvers en dichters worden duidelijk in een artikel van Elisabeth Eybers, Oor poësie (Over poëzie), uit 1963:
Afrikaans is nie alleen die taal van my bewuswording nie, maar ek voel oortuig dat dit poëties bruikbaarder is as Nederlands, veral vanweë sy groter soepelheid en bondigheid. Die blote feit dat mens gewoonlik ’s aantal lettergrepe minder nodig het in Afrikaans as in Nederlands om presies dieselfde uit te druk, is al prosodies ’s wins.
Een uitdagend standpunt. Is de ene taal poëtisch ‘bruikbaarder’ dan de andere, puur op grond van het feit dat de ene taal over minder lettergrepen beschikt dan de andere? Maar Eybers heeft gelijk: het Afrikaans is nu eenmaal soepel, bondig. Als zij mocht kiezen, dan koos ze voor het Afrikaans. Het werk van Eybers wordt overigens zelden in het Nederlands vertaald. Willem Wilmink vertaalde Herinnering (‘As kind het ’k eens die maan se ronde skyf langsaam sien uitswel bo die silwer vlei’ – ‘Ik heb een keer de maan gezien als kind, die door het zilveren dal de ronde deed’) maar daar blijft het ongeveer bij. Eybers heeft zelf een aantal van haar gedichten op razend knappe wijze in het Engels vertaald.
Eybers schreef in Oor poësie nog meer behartigenswaardige dingen:
Wat veral ’s belangrike rol gespeel het in die vorming van ’s idioom wat afwyk van die stamtaal [het Nederlands], was die invloed wat die ander landstaal, Engels, daarop uitgeoefen het. As ’s mens Afrikaans met Nederlands vergelyk, dan merk jy op hoe anglisisties dit van beeldspraak en sinsbou is.
Voor de vertaler uit het Afrikaans vormt dit inderdaad een groot probleem. De woorden lijken op het Nederlands, maar het Engels sijpelt door de zinnen. De vertaler uit het Afrikaans moet dan ook over een grondige kennis van het Engels beschikken wil hij/zij in staat zijn een correcte vertaling te leveren waarin anglicismen – en daar wemelt het dus van in het Afrikaans – worden onderkend en vermeden.
Een vergelijking tussen het Vlaams en het Afrikaans is in dit verband misschien op z’n plaats. Beide talen staan onder druk van het superieur geachte Frans en Engels. Zowel het Afrikaans als het Vlaams heeft geprobeerd zich tegen de alomvattende invloed van deze talen te verzetten, vaak door toepassing van streng puristische kunstgrepen. In het Afrikaans kennen wij ‘rekenaar’ voor ‘computer’, ‘munisipale karavaanpark’ voor ‘municipal caravan park’, ‘veiligheidsmagte’ voor ‘security forces ‘, ‘omgewing’ voor ‘environment’ (het milieu), ‘afrigter’ voor ‘trainer’, maar ook prachtige vondsten, waar Hafid Bouazza zijn vingers bij zou aflikken: ‘prikkelpop’ voor ‘pin-up girl’, ‘kreunsanger’ voor ‘crooner’, en verafrikaansingen: ‘priewie’: voor ‘privy’, ‘privaat’, ‘toilet’, ‘kleinhuisie’. Zulk purisme leidt tot een pseudo-idioom dat wij weer als exotisch ervaren.
Poëzievertalingen uit het Afrikaans
Bij wijze van illustratie van hoe het toegaat bij vertalen uit het Afrikaans behandel ik twee vertalingen die ik verzorgde voor de studiedag van de Nederlandse Taalunie en het Platform Vertalen & Vertaalwetenschap van de Universiteit van Utrecht, 5 december 1997. Het gaat om gedichten van Wilma Stockenström, die na Elisabeth Eybers en Breyten Breytenbach en met Antjie Krog tot de grootste dichters van Zuid-Afrika van dit moment wordt gerekend. Haar werk werd bekroond met de belangrijke Zuid-Afrikaanse Hertzog-prijs. Stockenström was twee maal te gast bij Poetry International in Rotterdam, in 1993 en in juni van dit jaar. Ze heeft zes bundels op haar naam staan, alle van dezelfde gelijkmatige, hoge kwaliteit. Een Nederlandse evenknie zou ik niet kunnen noemen.
Hoe weerlê ek die stelling: een god
is driehoekig daarom is hy god.
’n Donderkop is nie god nie.
Agter die oorkantse woonstelgebou
bult hy te pragtig styfgeklits,
en aanstons gaan hy lostrek.
’n Hotnotsgot, weer, se gevreet
is driehoekig, daarom is hy hotnotsgot,
vlieënd, biddend, en vretend.
En vreesinboesemend, die bliksem.
Die swaartekrag van betekenis
hou my so digby die grond
dat die mal getwis oor gode
net te hoog vir my is.
Ek sien klaar allerlei hotnotsgotte
eiegeregtig groen uit die donderkop puil
en wapperend soos die weermag se helikopters
in alle rigtings oor die stad vlie.
Deure en vensters maak ek toe.
Op wag met my insekdodende kat.
(uit: Monsterverse)
Hoe weerleg ik de stelling: een god
is driehoekig daarom is hij god?
Een donderkop is geen god.
Achter het flatgebouw aan de overkant
bult hij te prachtig stijfgeklopt,
en zo meteen gaat hij barsten.
De kaken van een bidsprinkhaan, nog eens,
zijn driehoekig, daarom is hij bidsprinkhaan,
vliegend, biddend, en vretend.
En angstinboezemend, de bliksem.
De zwaartekracht van betekenis
houdt mij zo dicht bij de grond
dat het malle getwist over goden
mij net iets te hoog gegrepen is.
Ik zie inderdaad allerlei bidsprinkhanen
eigengerechtig groen uit de donderkop puilen
en fladderend als de helikopters van het leger
in alle richtingen over de stad bewegen.
Deuren en vensters doe ik dicht.
Op wacht met mijn insecten dodende kat.
Vertaling lijkt inderdaad niet moeilijk, maar bij ieder woord dat je vertaalt ben je bedacht op adders onder het gras, op voetangels en klemmen. Staat er nu wel wat er staat? Soms sta je ervan versteld welke extra betekenissen woorden hebben gekregen in het Afrikaans (en niet alleen in Stockenströms poëtica). Er gaat een wereld open. ‘Woonstelgebou’ is flatgebouw. Maar neem een woord als ‘gevreet’, dat bek, kaken betekent, en dus niet een vervoeging is van ‘vreet’ (Riet de Jong-Goossens maakte mij hierop attent). ‘Bult hy te pragtig styfgeklits’ is met ‘bult hij te prachtig stijfgeklopt’ eigenlijk een letterlijke vertaling. Van Dale geeft bij het lemma ‘bulten’ niet dezelfde betekenis die ‘bult’ als werkwoord in het Afrikaans wel heeft. ‘Aanstons’ komt ons al te verouderd voor, vandaar ‘zo meteen’. Ook ‘barsten’ voor ‘lostrek’ is misschien wat vreemd. Het beeld is dat de ‘donderkop’ (een wolk sprinkhanen) gaat barsten, losbreken, aanvallen. Volgens het Handwoordeboek van die Afrikaanse Taal, hat, betekent ‘lostrek’: ‘Van mekaar verwyder raak’ en: ‘’n Aanval doen op’. Vandaar de combinatie. ‘Bidsprinkhaan’ voor ‘hotnotsgot’ (fam. Mantidae) werkt goed: ‘vliegend, biddend, en vretend’. De ‘hotnotsgot’ is een gevreesd insect, letterlijk: de God van wat ooit de ‘Hottentotten’ heetten. ‘Bidsprinkhaan’ heeft die betekenis weer niet. ‘Eiegeregtig’ werd ‘eigengerechtig’, ook in Van Dale.
Het volgende gedicht leverde dezelfde problemen op. ‘Ouvolk’ is voor de Nederlandse lezer onbegrijpelijk als niet duidelijk is dat het de Afrikaanse benaming is voor ‘gordelhagedissen’ (Cordylus giganteus). In de poëzie van Stockenström worden veel elementen ontleend aan de natuur, zoals ook al bleek bij het gedicht hierboven.
in die rantjies die ouvolk
Brûe is daar wat my met relings grafies korrek
ooparm verwelkom om my presies ’n reis te bied
waarvan die rigting onbenullig. Her bly der.
Ten slotte: die rit word staan en bestek
opneem van water – miskien –
en walle met biesies, ’s blokhuis, ’n koelteboom.
Ten slotte: die rit word tent opslaan.
Dan kom die dag my belig soos deur membraan,
son word die woning, afdrukke van blare
knetter buite, en in dié openbaring
vind ek my landskap, vind ek die voorposte
van ouvolk vooruit in my landskap, en:
ek groet beleefd goeiemöre vir hulle,
maar hulle kyk my mis, hoe ek ook draai
tussen her en der en voorheen en tans,
die verkenners ken my van geen kant.
(Uit: Van vergetelheid en van glans)
In de heuvels de gordelhagedissen
Bruggen zijn er die mij met relingen grafisch correct
met open armen ontvangen om mij nauwkeurig een reis te bieden
waarvan de richting onbenullig. Her blijft der.
Ten slotte: de rit wordt staan en bestek
opnemen van water – misschien – en oevers
met biezen, een blokhut, een koelteboom.
Ten slotte: de rit wordt tent opslaan.
Dan komt de dag mij belichten als door membraan,
zon wordt de woning, afdrukken van bladeren
knetteren buiten, en in die openbaring
vind ik mijn landschap, vind ik de voorposten
van gordelhagedissen vooruit in mijn landschap, en
groet ik hen beleefd met een goeie morgen
maar ze zien me niet, hoe ik me ook wend of keer
tussen her en der en voorheen en thans
de verkenners kennen mij van geen kant.
Afgezien van dat woord ‘ouvolk’ is dit gedicht onbegrijpelijk voor wie niet weet dat ‘rantjies’ heuvels zijn. ‘Brûe is te veel ingekort om nog voor ‘bruggen’ te kunnen doorgaan. De verschuiving van ‘ouvolk’ (letterlijk ‘oud volk’) naar ‘gordelhagedissen’ is wel groot (al was het al wegens de menigte lettergrepen), maar berust op een gedwongen keuze. En dan die ‘biesies, en die ‘koelteboom’. In het eerste geval is sprake van een morfologische aanpassing, in het tweede geval van overname, een kwestie van exotiserend vertalen?
Boeten de gedichten in vertaling aan kracht in? Wat hermetisch lijkt in het Afrikaans, wordt in de vertaling verduidelijkt, toegankelijk gemaakt.
Woordenboeken voor de vertaler uit het Afrikaans
De vertaler uit het Afrikaans heeft een kleine batterij woordenboeken tot zijn/haar beschikking. De HAT, het Handwoordeboek van die Afrikaanse taal, is al ter sprake gekomen. Een dikke pil, eigenlijk is het het kleine broertje/zusje van de WAT, het Woordeboek van die Afrikaanse taal. Voorts zijn er woordenboeken Eng/Afr en Afr/Eng, Eng/Zulu en Zulu/Eng, Afr/Eng/Xhosa enz. Een belangrijk hulpmiddel is voorts het Groot woordeboek Afr-Eng/Major Dictionary Eng-Afr. Daarin valt ook veel te ontdekken: het Afrikaanse woord ‘vergoeding’ bijvoorbeeld heeft in het Engels tal van betekenisvarianten: ‘compensation’, ‘indemnity’, ‘indemnification’, ‘reimbursement’, ‘amends’, ‘redress’, ‘recoupment’, ‘consideration’, ‘atonement’, ‘gratification’, ‘fee’, ‘gratuity’.
Een van de belangrijkste woordenboeken echter is de onvolprezen Oxford Dictionary of South African English, waarvan de vierde, herziene, editie in 1991 verscheen. Een handzaam boek, met honderden woorden uit de verschillende talen die hebben bijgedragen tot het Engels-Zuid-Afrikaans (English-South African): ‘neuk: to thrash, beat up, also harrass, pester’. Maar ook tal van woorden uit de oorspronkelijke talen, het Xhosa, Zulu, Sotho, komen erin voor. ‘Inkululeko’ (vrijheid, onafhankelijkheid) en ‘dagga’ (Cannabis sativa). Een Engels woord als ‘longdrop’ (latrine) komt in geen enkele andere taal voor, zeggen de samenstellers. Ook de atletes Zola Budd en Mary Decker, berucht om hun onfortuinlijke race tijdens de Olympische Spelen van 1988 in Seoel, haalden het woordenboek. Voor beiden geldt als definitie: ‘a black taxi, USU. a minibus.’ Die busjes staan bekend om hun ‘reckless driving’, vandaar. Voorts een woord als ‘takhaar’: ‘A crude rustic USU. with uncouth manner and unkempt appearance.’
Waar het aan ontbreekt is een goed woordenboek Afrikaans/Nederlands en vice versa. Maar wie maakt het en wie koopt het? De vraag ernaar zal waarschijnlijk gering zijn.
Naast deze woordenboeken kan de vertaler van Zuid-Afrikaanse literaire werken ook terecht op het Internet. Zo hebben Zuid-Afrikaanse kranten en uitgeverijen sites. De Universiteit van Kaapstad heeft een interessante poëzie-site: www.uct.ac.za/projects/poetry/poetry.htm, met veel ‘links’.
Kikuyu van Etienne van Heerden
Tijdens het vertalen van de roman Kikuyu van Etienne van Heerden waarover we die bewuste vijfde december ook spraken, kwamen alle problemen waarover hierboven werd gesproken weer samen. Er ging een lange geschiedenis aan het ontstaan en aan de vertaling van dat boek vooraf. Een paar jaar geleden werd Van Heerden gevraagd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Kairos, een Utrechtse Zuid-Afrika beweging, een novelle te schrijven, die ik zou vertalen. Deze novelle (die zich afspeelt aan het begin van de jaren zestig), verscheen tweetalig, en werd in de Zuid-Afrikaanse media uitvoerig besproken, omdat het lang geleden was dat het Afrikaans en het Nederlands naast elkaar werden afgedrukt.
Later werkte Van Heerden zijn novelle uit tot een volwaardige roman, die de titel Kikoejoe kreeg, naar de sterke Afrikaanse grassoort ‘kikuyu’, die goed in de bodem hecht, en daarom zeer geschikt is voor sportvelden (aldus de HAT). De eerste zin luidt: ‘Ver in Afrika, aan die voet van ’s berg, lê ’n vakansieplaas.’ Die leidde meteen al tot problemen. ‘Vakansieplaas’ is letterlijk ‘vakantieboerderij’, maar dan denk je toch aan kinderkampen, aan lege zomerse stallen. Deze ‘vakansieplaas’ (in het boek ook Soebatsfontein en Hotel Halesowen genoemd) kent bovendien ‘rondawels’: ‘rondavels’, ronde hutten (Van Dale spreekt anno 1998 nog van ‘kafferhut’!) met een puntdak, een deur en een of twee ramen. Van ‘vakantieboerderij’ kon dus geen sprake zijn, vandaar dat het ‘bungalowpark’ werd in de novelle. Ook een ongelukkige keuze. Uiteindelijk werd het in het boek toch ‘vakantieboerderij’, want ‘kampeerboerderij’ kon ook niet.
Dan waren er tal van begrippen die Van Heerden gebruikt om de wereld van de hoofdpersoon, het jongetje Fabian, te kleuren. Wanneer Fabian uit Amsterdam een ansichtkaart ontvangt van zijn tante Geertruida, ziet hij ‘’n vrou met houtvoete’. Letterlijk: houten voeten, want Fabian weet niet wat klompen zijn. Dat werd het dus ook: ‘houten voeten’. Talloze andere problemen waren er: ‘groothuis’, ‘donkie’, ‘weglê-breërandhoed’, ‘loeloeraai’, ‘vuurgille’, ‘huiwer’... Omdat Van Heerden meelas, werd ik voortdurend gedwongen terug te gaan naar wat er in het Afrikaans stond als ik me te grote vrijheden permitteerde. Anderzijds was er de strenge persklaarmaker die ‘vondsten’ terugbracht tot poldermodelniveau zeven meter beneden NAP.
Een groter probleem vormde de manier waarop Reu ben, de zwarte hoofdkelner in Kikuyu, in het Nederlands moest klinken. Reuben is een sympathiek personage in het boek. Hij loopt zich het vuur uit de sloffen, spreekt gebrekkig Afrikaans en is nog nooit het dorp uit geweest. Een automotor is voor hem een ‘masjien’. In het Afrikaans kan Reuben dan wel gebrekkig praten, maar ik wilde hem niet laten klinken als een gastarbeider zoals je ze bij ons in de jaren zestig had. ‘Word sy masjien nie warm nie?’ werd dus: ‘Raakt de motor dan niet te warm?’ Want ‘oververhit’ zou weer te ‘gesofistikeerd’ (een term die in het Afrikaans en in het Vlaams gemeengoed is geworden) klinken. Bovendien is Reuben ambitieus: hij leest alles wat los en vast zit, en Fabian moet hem steeds van nummers van het toen ook in Zuid-Afrika zo populaire Reader’s Digest voorzien.
Er was nog een ander belangrijk probleem, dat van het tijdensysteem in het Afrikaans. Het Afrikaans moet het stellen zonder de onvoltooid verleden tijdsvorm en hanteert in plaats daarvan de presens historicum. Vandaar het misschien wat ‘vreemde’ begin van Kikuyu: ‘Ver in Afrika, aan die voet van een berg lê ’n vakansieplaas...’ ‘...ligt een vakantieboerderij’, terwijl het sprookjesachtige, mythische er-was-eens-element daarmee lijkt te verdwijnen. Een moeilijke keuze. (Postmoderne) schrijvers in het Afrikaans hanteren deze vorm als een tweede natuur. Het stelt hen in staat het verleden te mythologiseren en tegelijkertijd te ontmythologiseren, de tijd letterlijk te neutraliseren. Ik heb voor de tegenwoordige tijd gekozen omdat hij de spanning verhoogt en de gebeurtenissen dichterbij brengt. Wanneer een passage met ‘toe’ (toen) begon, ging ik – ook voor de afwisseling in perspectief – over op het imperfectum. Van Heerden meldt dat zijn Engelse vertalers steevast het imperfectum en het perfectum inzetten, en dat dat tot de grootst mogelijke problemen leidt (zie ook het artikel van Barbara de Lange). De vertaling van dit prachtige boek, hoe moeilijk ook, behoort tot de allerleukste klussen die ik heb mogen doen.
Besluit
Tijdens het vertalen uit het Afrikaans ben ik er steeds vaster van overtuigd geraakt dat Zuid-Afrikaanse dichters en schrijvers vertaald moeten worden. Het Afrikaans is een andere taal, nauw verwant aan het Nederlands misschien, maar juist die verwantschap maakt vertalen, in de woorden van Peter Verstegen, zo moeilijk. Het kan niet anders: het Afrikaans is aan ingrijpende veranderingen blootgesteld geweest, geen aanhangsel meer van het Nederlands, wat het tot, zeg, 1950 was. Taal van tegenvoeters is het. Breytenbach heeft gelijk, als we van die lachspiegel af willen, zit er niets anders op dan vertalen.
Bibliografie
Breytenbach, Breyten. 1998. In: In het spoor van de raaf. Amsterdam: Meulenhoff.
Bronzwaer, W. 1993. Lessen in lyriek. Nijmegen: SUN.
Dis, Adriaan van. 1995. ‘Verantwoording’. In: Landschappen van onze tijd, vermaakt aan een beminde. Gedichten van Breyten Breytenbach, vertaald door Adriaan van Dis. Amsterdam: Meulenhoff/Van Gennep.
Eybers, Elisabeth. 1978. Voetpad van verkenning. Kaapstad: Human & Rousseau.
Heerden, Etienne van. 1998. Kikuyu, Amsterdam: Meulenhoff. (De novelle verscheen in 1995 onder de titel Die gas in rondawel Wilhelmina/De gast in rondavel Wilhelmina, Utrecht: Kairos).