Karl Simms (ed.). Translating Sensitive Texts: Linguistic Aspects. Amsterdam/Atlanta: Rodopi, 1997, 333 p. ISBN 90 420 0260 3.
De artikelen uit deze bundel zijn oorspronkelijk als lezingen gepresenteerd op het congres over Linguistic Aspects of Translation, dat in 1995 is gehouden op de universiteit van Liverpool. De redacteur is door de organisatoren van dat congres in de gelegenheid gesteld om deze bijdragen te groeperen rondom de problematiek van het vertalen van ‘gevoelige’ teksten. In zijn Inleiding zet Simms uiteen dat voor hem de gevoeligheid van teksten in het directe verlengde ligt van de algemene contextuele afhankelijkheid van de betekenis van talige uitdrukkingen. Binnen dat raamwerk introduceert hij de notie gevoeligheid als een aspect van uitdrukkingen waar de leden van een taalgemeenschap terughoudend, zo niet afwijzend op kunnen reageren. Om ten slotte uit te komen bij het centrale thema van deze bundel: het vertalen van teksten die worden gekenmerkt door uitdrukkingen die in strijd zijn met de normen en waarden van de taalgebruikers van de doeltaal. De vertaalproblemen die in dit verband aan de orde komen hebben niet alleen betrekking op verschillende talen, maar ook op verschillende soorten teksten. Deze laatste zijn door de redacteur in vier groepen onderverdeeld: ‘Nationaliteit en Cultuur’, ‘Politiek, Staat en Recht’, ‘Heilige teksten’ en ‘Profane teksten’. Voor de goede orde zij hier opgemerkt dat in die laatste categorie artikelen te vinden zijn over het vertalen van teksten met seksueel beladen uitdrukkingen.’
De omstandigheid dat deze artikelen oorspronkelijk niet geschreven zijn voor een bundel over dit specifieke onderwerp, maakt dat de kwestie van de gevoeligheid in slechts een enkele bijdrage expliciet aan de orde komt, en dan ook nog vaak en passant. Er zijn paradoxaal genoeg zelfs bijdragen bij over onmiskenbaar gevoelige onderwerpen, maar waar de auteurs eenvoudigweg hebben nagelaten een en ander in verband te brengen met de thematiek van de bundel. Dit geldt bijvoorbeeld voor het artikel van Geoffrey Vitale, waarin deze een schets geeft van de diverse problemen waarmee vertalers in het Franstalige Québec worden geconfronteerd. Aangezien het grote aantal artikelen mij noopt tot het maken van een keuze, zal ik de nu volgende bespreking van deze bundel beperken tot alleen die bijdragen waarin het vertalen van gevoelige teksten expliciet wordt gethematiseerd.
Als eerste stel ik het artikel van Lance Hewson aan de orde. Zij wijst op het feit dat vertalers niet zozeer ‘makers of equivalence’ zijn als wel ‘reproducers of norms’. Volgens Hewson maken vertalers deel uit van een complex maatschappelijk netwerk met allerlei machtsrelaties, waardoor vertalers aanzienlijk worden beperkt in hun vrijheid van handelen. Zij moeten nu eenmaal vaak rekening houden met bijvoorbeeld de opdrachtgever, de aard van de publicatie, en de beoogde doelgroep. Het is uiteindelijk de samenleving die bepaalt welke (aspecten van) teksten taboe zijn, dan wel gevoelig liggen.
Als Hewson stelt dat vertalers geacht worden de normen te reproduceren van de samenleving waarvan zij deel uitmaken, lijkt zij aan te nemen dat deze normen voor alle doeltaalgebruikers dezelfde zijn. Deze aanname is niet zonder problemen, zoals duidelijk wordt uit de bijdrage van Philip C. Sutton. Deze vertelt ooit een Engelse vertaling te hebben gemaakt van een Spaans artikel over een volksfeest. Toen Rabbi Abraham Cooper en de Europese directeur van het Simon Wiesenthal Centrum deze vertaling onder ogen kregen, waren zij hoogst onaangenaam verrast te lezen dat de protagonisten van dit traditionele wilde-koeienfeest worden gevormd door wat in de lopende tekst van de vertaling met aanhalingstekens was aangeduid als ‘Jews’. De auteur zegt zeer verrast te zijn geweest door de commotie die zijn vertaling in joodse kring had veroorzaakt. Na ampele overweging ziet hij nu achteraf twee mogelijke oplossingen: ofwel afzien van het toepassen van de ‘codes’ van de doeltaal en het oorspronkelijke woord gewoon onvertaald laten, ofwel de opdrachtgever vragen om de oorspronkelijke tekst op dit specifieke punt te wijzigen.
Deze laatste oplossing vormt nu juist het probleem in de bijdrage van Alet Kruger. Zij vertelt over het maken van een vertaling van een in 1918 gepubliceerd verslag van iemand die ooggetuige was van toenmalige woelige gebeurtenissen in Zuid-Afrika. Het is een zeer emotioneel geladen document, waarin sprake is van ‘kaki’-boer troepe’ en ‘kaffers’ dat als een historisch document deel moest gaan uitmaken van een wetenschappelijke studie over die periode. In die omstandigheden zit er voor de vertaler niets anders op dan zo letterlijk mogelijk te vertalen wat er staat, ook al bevat de vertaling uitdrukkingen die in het huidige Zuid-Afrika taboe zijn. Volgens de auteur toont dit voorbeeld dat een functionalistische vertaaltheorie hier haar beperkingen toont.
Mona Baker levert een zeer spannende bijdrage over het tolken in een ‘highly sensitive’ context’ [ik onderstreep, MH]. Het gaat hier om een interview met Sadam Hoessein, drie maanden voor het uitbreken van de Golfoorlog. Het was een ‘live’ televisie-interview in Bagdad, dat op 11 november 1990 werd uitgezonden door het Engelse televisiezender itn. Behalve Sadam Hoessein zelf waren aanwezig een bekende Engelse televisiepresentator die de vragen stelde, en twee Iraakse tolken, waarvan slechts een het eigenlijke werk deed. Vanwege de oorlogsdreiging waren alle betrokkenen zich zeer wel bewust van het grote belang van dit interview, dat op datzelfde moment door miljoenen mensen over de hele wereld werd gevolgd. Baker heeft zich niet beperkt tot het analyseren van de in het Engels vertaalde antwoorden van de tolk. Ook het overleg in het Arabisch tussen de tolken onderling, en hun overleg met Sadam Hoessein zelf is door haar geanalyseerd. Pikant detail is dat Baker vermeldt dat Sadam Hoessein bij meerdere gelegenheden zijn tolken in het Arabisch tot de orde riep als hij het niet eens was met de manier waarop deze zijn antwoorden hadden weergegeven in het Engels!
In het licht van het voorafgaande is het niet verwonderlijk dat Christina Schäffer opmerkt dat gevoeligheid bij het vertalen slechts gedeeltelijk wordt bepaald door linguïstische aspecten. Zij betoogt dat een functionalistische theorie een geschikt kader is voor het vertalen van politieke documenten. Ik heb hierboven gemeld dat Alet Kruger de tegenovergestelde mening was toegedaan, met dien verstande dat zij niet zoals Christina Schäffer spreekt over het vertalen van eigentijdse politieke documenten.
Het aardige van de bijdrage van Catherine Way is dat zij, sprekend over het vertalen van Spaanse juridische teksten, de mening is toegedaan dat de specifieke aard van deze documenten de vertaler voor een verscheidenheid aan problemen stelt die niet in één enkel theoretisch kader kunnen worden verantwoord. Zij pleit voor een gecombineerde techniek waarbij afhankelijk van de omstandigheden gekozen wordt voor een formeel/dynamische, een linguïstische dan wel een polysysteem-benadering.
In de categorie religieuze teksten is er onder meer een bijdrage van de hand van Eugene Nida. Deze bespreekt een aspect van het bijbelvertalen dat mijns inziens een probleem vormt voor het ook door hemzelf voorgestelde principe van de dynamische equivalentie. Nida betoogt namelijk dat vertalers bij het maken van moderne, eigentijdse vertalingen van de bijbel niet altijd kunnen voorbijgaan aan reeds eerder gemaakte vertalingen. Vertalers zullen soms rekening moeten houden met het feit dat de beoogde lezers in de loop der tijd gehecht zijn geraakt aan het specifieke taalgebruik van linguïstisch gesproken verouderde vertalingen.
In een wel zeer korte bijdrage bespreekt R.A. Megrab vervolgens de problematiek van het vertalen van de Hadith, het heilige boek waarin de woorden en de handelingen van de profeet Mohammed worden beschreven. De auteur stelt dat hiervoor het best een beroep gedaan kan worden op de uitgangspunten zoals die door Beaugrande en Dressler verwoord zijn in hun Textlinguistics uit 1980.
Van de artikelen die vallen onder de noemer ‘profane’ teksten, is er slechts één bijdrage waarin het thema van de bundel expliciet aan de orde komt. Holman gaat kort in op de complexe ontstaans- en de editiegeschiedenis van Tolstoi’s Opstanding. Vervolgens bespreekt hij een viertal Amerikaanse vertalingen om duidelijk te maken hoe werd omgegaan met seksueel beladen uitdrukkingen. In de conclusie spreekt de auteur de verwachting uit dat een analyse van vroege Duitse of Franse vertalingen van dit verhaal van Tolstoi waarschijnlijk zal uitwijzen dat er in die tijd nog meer gevoelige onderwerpen waren.
Deze bespreking van de bijdragen die expliciet gaan over het vertalen van gevoelige teksten heeft duidelijk gemaakt dat daarin zeer veel, zij het nogal verschillende dimensies te onderkennen zijn. De lezer krijgt op deze manier een indruk van de talloze gevoeligheden waarmee tolken/vertalers bij de uitvoering hun werkzaamheden geconfronteerd kunnen worden.
Noot
1 In de inleiding maakt de redacteur duidelijk dat het Engelse woord ‘profane’ weliswaar de betekenis kan hebben van ‘niet-religieus’, maar dat het daarnaast in het Engels/Amerikaans ook de bredere en zelfs ‘broadly recognised ‒ meaning’ heeft van ‘obsceen’.