Luise von Flotow, Translation and Gender. Translating in the ‘Era of Feminism’. Manchester: St. Jerome, 1997, 114 p., ISBN 1-900650-05-3
Sherry Simon, Gender in Translation. Cultural identity and the polities of transmission. London: Routledge, 1995, 195 p., ISBN 0-415-11536-1
Een van de interessantste ontwikkelingen in de vertaalwetenschap van de laatste jaren is de zogenaamde ‘cultural turn’, een stroming die zich bezighoudt met de gevolgen van vertaling voor teksten, canons en culturen. Een van de centrale inzichten van deze stroming is dat vertalen geen neutraal omzetten van tekst van een taal in een andere is, maar een vorm van tekstproductie waarin ideologische en poëticale opvattingen van de vertaler of de doelcultuur ook een rol spelen. André Lefevere (1992) betoogt dat vertalingen altijd ten dienste staan van een of andere (politieke, zedelijke of literaire) ideologie, en dat ze daarom altijd een manipulatie van teksten inhouden. In dezelfde lijn redeneert Lawrence Venuti (1995) dat in de Angelsaksische cultuur een vertaling als goed wordt beoordeeld wanneer die ‘goed loopt’, maar dat deze norm in feite inhoudt dat vertalingen in de doelcultuur gelezen moeten kunnen worden alsof ze geen vertalingen zijn. Vertalers bevinden zich hierdoor in de paradoxale situatie dat zij enerzijds geacht worden zich te onderwerpen aan hun origineel en dit getrouw weer te geven, maar tegelijkertijd, vanwege de norm van transparantie, juist het anders-zijn van de brontekst moeten verbloemen. De domesticatie van de vreemde tekst wordt daarmee een onzichtbare koloniale daad en Venuti ziet voor de vertaalwetenschap de taak weggelegd die daad te onderzoeken en de gevolgen ervan te laten zien. Voor vertalers ligt er aan de andere kant de uitdaging zich te ontworstelen aan de secundaire positie waarin het heersende discours hen plaatst. Een manier om dit te doen is volgens Venuti het afleveren van ‘resistant translations’, vertalingen die weerstand bieden aan de heersende culturele norm van de doelcultuur en het vreemde van de brontekst in de doeltekst een plaats geven.
Een steeds terugkerend thema is de dubbele status van het vertalen. Aan de ene kant wordt het beschouwd als een afgeleide activiteit, als een tweederangs bezigheid ten opzichte van de primaire status die het schrijven van ‘oorspronkelijk’ werk heeft, en als een daad van bemiddeling die (binnen de heersende ideologie) het best geslaagd is als die onzichtbaar, transparant is gebleven. Aan de andere kant is vertaling door de geschiedenis heen een van de belangrijkste factoren in de ontwikkeling van culturen geweest: vertaling verlegt en opent (taal)grenzen, en biedt daardoor de mogelijkheid van contact met het vreemde, het andere, en daarmee van verrijking van de eigen cultuur. Op grond hiervan verdient een vertaling een gelijkwaardige plaats naast een origineel.
De spanning tussen een traditioneel toegekende ondergeschikte status en de aanspraak op gelijkwaardigheid is ook binnen de feministische theorie een belangrijk thema. Evenals in de vertaalwetenschap speelt in vrouwenstudies de vraag hoe autoriteit ontstaat en door welke mechanismen die in stand wordt gehouden. Een belangrijke focus ligt in het feministisch onderzoek op vragen naar de manieren waarop met taal sociale posities en verhoudingen, en dus ook manvrouw-verhoudingen worden uitgedrukt en gehandhaafd. Het begrip ‘gender’ wordt hierin gehanteerd om de biologisch bepaalde categorieën ‘man’ en ‘vrouw’ te onderscheiden van de mannen- en vrouwenrollen die individuen in bepaalde culturele of sociale contexten kunnen aannemen. Deze rollen zijn niet noodzakelijkerwijs sekseafhankelijk.
Twee boeken over de verwevenheid van genderkwesties en vertaling bieden ieder op hun eigen manier een blik op dit complexe en veelvormige, maar uiterst boeiende onderwerp. Gender in Translation van Sherry Simon is een uitgebreide studie van zowel de theoretische implicaties als de praktische uitwerkingen van het denken over gender en vertalen, waarbij de hele problematiek in een breder kader van culturele identiteit en vormen van overdracht in een multiculturele wereld wordt geplaatst. Het boek van Luise von Flotow, Tradition and Gender, behandelt globaal dezelfde thema’s, maar is wat beknopter, mogelijk vanwege het programmatische doel dat het dient. Volgens Von Flotow is de vertaalwetenschap vooral gegroeid in de meertalige culturen van Europa en Canada, waar vertaling alomtegenwoordig is, terwijl genderstudies voornamelijk in Noord-Amerika groot zijn geworden en van daar zijn geëxporteerd (vertaald) naar Europa. Von Flotow wil dan ook met haar boek een ontmoeting tussen vertaalwetenschap en genderstudies aan weerszijden van de Atlantische Oceaan tot stand brengen en de mogelijkheden schetsen voor een uitbreiding van feministisch vertaalonderzoek.
De titel van Simons boek laat zich op minstens drie verschillende manieren lezen, en alle drie die lezingen doen recht aan de inhoud van het boek, dat de vele manieren waarop gender en vertaling met elkaar zijn verweven als thema heeft. Niet alleen gaat het over de manier waarop vanuit feministische theorieën vertaling kan worden beschouwd, maar ook over de gendermetaforen waarmee de relatie van vertalingen tot hun origineel worden beschreven. Bovendien gaat het over de vertaling van feministische literatuur waarin genderkwesties uiteraard een centrale rol innemen en over de manier waarop gender in het vertalen kan worden overgebracht in een doeltekst. Kortom, de titel is een samenvatting van het gehele, complexe gebied van vertaling in feministisch perspectief.
Het eerste en het laatste hoofdstuk geven de bredere kaders: van de secundaire en afgeleide status die zowel vrouwen als vertalingen traditioneel wordt toebedeeld, tot de meer complexe cultuurfilosofische noties van ‘verschil’ en ‘culturele identiteit’ die in zowel het feministische gedachtengoed als in het denken over vertaling een belangrijke rol spelen. De drie tussenliggende hoofdstukken gaan dieper in op drie gebieden van feministisch vertaalonderzoek. Hoofdstuk twee behandelt het historisch onderzoek naar de levens en vooral de sociale rollen van vertalende en schrijvende vrouwen en hun teksten. Het derde hoofdstuk gaat over de vertaling en overbrenging van het Franse feminisme naar Noord-Amerika en hoofdstuk vier beschrijft het onderzoek naar bijbelvertalingen en de manier waarop die constitutief zijn voor het vrouwbeeld in christelijke samenlevingen, en gaat in op de uit dit onderzoek voortkomende projecten van hervertaling van de bijbel in feministisch perspectief.
Voor historisch onderzoek naar de relatie tussen de rol van vertaling en van vrouwen bestaan verschillende invalshoeken. De beschrijving van leven en werk van vertalende vrouwen is van belang voor een mogelijke herinterpretatie van de rol van vrouwen en van vertaling. Dergelijk onderzoek kan er volgens Simon op gericht zijn aan te tonen dat de literaire activiteit van vrouwen door de eeuwen heen is beperkt tot ‘slechts’ vertalen en dat hen de mogelijkheid werd onthouden zich als auteurs te manifesteren in het literaire leven. Hoewel dit ook wel waar is, kiest Simon er toch voor te benadrukken dat juist die vertalende activiteit vrouwen in staat stelde zich te ontwikkelen en een rol te vervullen in het politieke, maatschappelijke of literaire leven van hun tijd en contacten aan te knopen met schrijvers.
In het hoofdstuk over de vertaling en overbrenging van Franse feministische theorie in Noord-Amerika gaat Simon uitvoerig in op de problemen die zich voordeden bij de ontmoeting tussen twee denktradities. Het Amerikaanse feminisme kenmerkte zich door een helder taalgebruik en discussies over taal als (vrouw)onderdrukkend mechanisme. De Franse feministes daarentegen wijzen, voortbouwend op het deconstructiedenken, de opvatting van taal als eenduidig verwijzend systeem van de hand. Zij beschouwen taal als een identiteitsvormend principe dat in verschillende sociale of culturele contexten wordt ingezet om uitdrukking te geven aan betekenissen en waarden en daarmee bij te dragen tot het vormen en in stand houden van patriarchale verhoudingen. De drie bekendste Franse feministische filosofes zijn Julia Kristeva, Hélène Cixous en Luce Irigaray. Met hun experimentele schrijfstijl, écriture féminine, willen zij de in hun ogen fallocentrische systematiek van de taal, die gericht is op een eenduidige greep op de werkelijkheid, ondermijnen. Om hun vrouwelijke ervaring erin uit te kunnen drukken, vinden zij, moet de taal worden opgerekt en vermenigvuldigd. Iemand als Hélène Cixous doet dit door de meerstemmigheid van de taal uit te buiten. Naast de conventionele verwijzing van taal, dragen bij haar ook klank en polysemie bij tot de betekenis van woorden. Bovendien zet Cixous de taal naar haar hand door te manipuleren met het grammaticale geslacht van woorden en door middel van woordspelingen. Het vertalen van dit soort proza is een zware opgave en Simon gaat in op de verschillende strategieën die vertaalsters hiervoor hebben gevolgd. Een probleem van een andere orde is dat de receptie van met name Cixous volgens Simon sterk is beïnvloed door de beschikbaarheid van vertalingen van haar werk. Tussen 1976 en 1990 werden er maar drie van haar dertig boeken vertaald. Degenen die geen Frans lazen misten daardoor de ontwikkeling in het denken van Cixous, en bleven zich voor hun kritiek baseren op die enkele vertalingen van begin jaren tachtig.
Zowel Van Flotow als Simon gaan in op de nogal omstreden feministische vertaalpraktijk waarin vertaalsters ingrijpen in een tekst als deze te weinig recht doet aan vrouwen. Carol Maier, bijvoorbeeld, haalt in haar vertaling van het werk van de Cubaan Octavio Armand de moeder, die steeds in de schaduw van de vader wordt gehouden, meer naar de voorgrond, en Susan Jill Levine, liep bij het vertalen van Latijns-Amerikaanse auteurs aan tegen hun macho-houding ten aanzien van vrouwen en stelde zich de vraag wat je dan als feministisch vertaalster moet doen. Von Flotow geeft echter aan dat de problemen van deze vertaalsters meer in hun vertalersvoorwoorden dan in hun feitelijke vertalingen zichtbaar worden. Het interessante aan deze voorbeelden is niet zozeer het wel of niet ingrijpen in de vertaling, maar het feit dat de vertaler zichzelf een plaats geeft naast de auteur. De vertaling wordt hierdoor minder een afgeleide, gehoorzame tekst, en meer een nieuwe eigengereide tekst, het product van een gezamenlijk project van auteur en vertaler. Die ingrepen kunnen ook op een meer assertieve manier
zijn ingezet. Suzanne de Lotbinière-Harwood kiest er radicaal voor haar vertalingen een ‘rewriting in the feminine’ te laten zijn. Dat betekent voor haar in de eerste plaats dat zij alleen vrouwelijke auteurs wil vertalen omdat het vertalen van mannen haar voor de onverteerbare taak stelt mannelijke vormen te gebruiken. Voor De Lotbinière-Harwood is taal politiek, en waar haar (vrouwelijke) auteur in het Frans de generieke mannelijke vorm gebruikt, maakt zij het vrouwelijke zichtbaar in de taal door kunstgrepen als Québécois-e-s, of door wendingen als her and his, wamen and men, waarbij de gewoonlijke woordvolgorde wordt doorbroken om het vrouwelijke naar voren te halen.
Von Flotow hanteert een iets andere indeling dan Simon en heeft iets meer aandacht voor Europese verschijnselen. Haar boek beslaat ongeveer de helft van het aantal pagina’s van Simon en laat zich lezen als een zeer toegankelijke inleiding op het complexe en veelzijdige terrein van feministisch vertaalonderzoek. Een lijst van mogelijke onderzoeksvragen, de geannoteerde bibliografie en een beknopt glossarium dienen de lezer tot leidraad door dit wetenschapsgebied.
Hiermee zijn niet meer dan enkele tipjes van de sluier van het feministisch vertaaldenken opgelicht. Voor wie dit terrein nog terra incognita is, zoals dat voor mij het geval was, vormen beide boeken een intrigerende kennismaking die in eerste instantie grote verwarring zaait, maar ook prachtige perspectieven opent naar een genuanceerd, maar ook fragmentarisch denken, waarin zoveel dimensies en relaties een rol spelen, dat één beschrijving altijd tekort zal schieten.