Een aantal jaren geleden vatte de toenmalige hoofdredacteur van De Arbeiderspers Martin Ros het plan op om de acht bij deze uitgeverij verschenen Nietzsche-vertalingen scherp tegen het licht te laten houden door een driekoppige redactie en ze daarna in golfjes van twee titels per jaar als Nietzsche-bibliotheek te laten verschijnen. Te beginnen in het najaar van 1997, zodat op Nietzsches 100-jarige sterfdag, eind augustus van het magische jaar 2000, het laatste deel ‘gevierd’ zou kunnen worden. Een loffelijk initiatief, want met name bij de vier vertalingen van Pé Hawinkels, verschenen tussen 1969 en 1977 (het jaar van Ha winkels’ vroege dood op 34-jarige leeftijd), waren in de loop van de tijd wel zoveel kritische kanttekeningen gemaakt dat een geduchte check-up op zijn plaats leek. Een vroegere collega van Hawinkels, de publicist, vertaler en inmiddels op Ter Braak gepromoveerde Michel van Nieuwstadt, werd aangezocht om de vier vertalingen van Hawinkels te herzien: Ecce Homo (1969), De antichrist (1973), De vrolijke wetenschap (1976) en Morgenrood (1977). Na de dood van Hawinkels had Thomas (‘Tom’) Graftdijk de fakkel overgenomen, en in vier jaar tijd vertaalde hij Voorbij goed en kwaad (1979), Genealogie der moraal (1980), Menselijk, al te menselijk (1980) en Oneigentijdse beschouwingen (1983), welke twee laatste zeer omvangrijke teksten zijn. Aangezien ook Graftdijk in 1992 op 42-jarige leeftijd was overleden, werd de schrijver van dit artikel aangezocht voor de herziening van zijn vier vertalingen. Als eindredacteur en coördinator van het hele project zou fungeren Hans Driessen, die na vertalingen van kleinere filosofische werken van Schopenhauer, Nietzsche en Sloterdijk in 1997 lauweren oogstte met zijn vertaling van Schopenhauers hoofdwerk De wereld als wil en voorstelling.
Alleen Graftdijks laatste Nietzsche, de Oneigentijdse beschouwingen, had ik in vertaling gelezen, niet lang na verschijnen, en ik bewaarde er goede herinneringen aan. Ik had me in die tijd voorgenomen successievelijk de hele Nietzsche te gaan lezen en had me daartoe de Kritische Studienausgabe van Colli en Montinari aangeschaft (die uiteraard nu ook als basis voor onze herziening dient). Altijd met een potloodje gewapend had ik bij de vertaling hier en daar wat kanttekeningen gemaakt, maar het boek was nieuw voor mij en het vaak gruwelijk moeilijke Duits werd naar behoren ontsloten.
De werkwijze bij de herziening was als volgt: Graftdijks vertaling werd mij op een gescande print-out aangeleverd, en deze werd zin voor zin aandachtig gelezen. Al gauw werd bevestigd dat de vertaling betrouwbaar was, consciëntieus gedaan, en dat de correcties vooral van stilistische aard zouden moeten zijn. Maar deze bleken veel groter in aantal dan verhoopt (alleen al in elke zin één of meerdere komma’s). Dus telkens als mijn stijlgevoel protesteerde, werd de Duitse tekst geraadpleegd om naar een nieuwe, betere oplossing te zoeken. Mijn ervaring was inmiddels al lang dat als je bij geconcentreerde lezing van een tekst inhoudelijk noch stilistisch op vraagtekens stuit, je er bijna vanuit kunt gaan dat het in orde is. En dat bij grove vormen van onlogica en lelijkheid het origineel je haast altijd gelijk geeft in je twijfel.
De correcties werden tussen de ruime interlinies aangebracht, het begrote tempo van drie boekpagina’s per uur werd bij lange na niet gehaald, het werden er twee per uur. Erger was dat de pagina’s er zo zwaar geamendeerd uitzagen, dat ze in deze staat niet ter controle aan de eindredacteur ter hand konden worden gesteld, zodat alle correcties ook nog eens op de meegeleverde floppy werden aangebracht; de eindredacteur kreeg vervolgens zowel ‘vuile’ uitdraai als ‘schone’ floppy, waarna hij op beide weer zijn correcties aanbracht. De resterende problemen van de vier hoofdstukken van dit boek werden tenslotte in vier gezamenlijke sessies doorgesproken. Zowel redacteur als eindredacteur hebben aan dit boek tweemaal zoveel tijd besteed als aanvankelijk begroot, terwijl de begroting in financiële zin onwrikbaar bleek...
Dit ter inleiding. Voor het vergelijkend warenonderzoek, dat nu gaat volgen, heb ik gekozen voor Nietzsches ‘Zweites Stück’: ‘Vorn Nutzen und Nachtheil der Historie für das Leben’, en wel omdat er, eveneens in 1983, nog een andere vertaling van was verschenen bij de Historische Uitgeverij te Groningen (herdrukt in 1994). Deze staat op naam van een Vertalerscollectief en kwam tot stand onder supervisie van Frank Ankersmit, die ook het Nawoord schreef. Deze vertaling staat zo ver af van die van Graftdijk, is zovele malen vrijer ‒ soms bevrijdend, soms vrijpostig-, dat het leerzaam is ze naast elkaar te leggen, én om vervolgens te laten zien hoe ‘wij’ de hopelijk gulden middenweg bewandelen.
De titel. Waar Graftdijk ‘gewoon letterlijk’ vertaalt: ‘Tweede stuk’ van de Oneigentijdse beschouwingen, vertaalt Groningen: ‘Tweede traktaat tegen de keer’. ‘Wij’ volgen Graftdijk, voegen hier meteen aan toe dat wij, als herzieners van zijn vertaling, alleen maar daar veranderden waar wij dit ook echt nodig vonden. Wel hebben we overwogen de boektitel te wijzigen in het zoveel aantrekkelijker klinkende Tegendraadse beschouwingen, maar omdat de term ‘unzeitgemäß’ in de teksten zelf regelmatig terugkeert en daar beslist’ oneigentijds’ moet zijn tegenover ‘eigentijds’, hebben we ons niet laten verleiden.
Zoals ik al zei (van nu af spreek ik namens mezelf): waar Graftdijk betrouwbaar overkwam kon ik me haast altijd op hem verlaten, waar ‘het belletje ging rinkelen’ was er werk aan de winkel. Het spreekt vanzelf dat in een stuk als dit nu juist deze passages aan de orde zullen komen. Al in de eerste zin van het Voorwoord stuit ik op het woord ‘onderricht’, dat me daar niet bevalt: ‘Overigens verafschuw ik alles wat mij alleen maar onderricht, zonder...’ voor het Duitse ‘belehrt’. Groningen vertaalt hier hedendaagser met ‘wat slechts mijn kennis vergroot’, terwijl ik koos voor ‘wat mij alleen maar kennis bijbrengt’. Een pagina verder stuit ik op ‘de chorografie van mijn gevoelen’, een mij volkomen onbekende term, ik denk zelfs aan een zetfout voor choreografie. Maar tot mijn verbazing heeft Nietzsche hier ‘Naturbeschreibung’, en ik betrap Graftdijk voor het eerst maar niet voor het laatst op een ‘duur’, gymnasiaal woord waar dat onnodig is. Groningen vertaalt hier met ‘natuurgetrouwe beschrijving van mijn gevoel’, terwijl ik geen bezwaar heb tegen ‘natuurbeschrijving van mijn gevoelen’. Om het verschil in stijl tussen de drie vertalingen te laten zien citeer ik de volledige zin.
Nietzsche: Nun wird jedenfalls dadurch, dass ich mich mit der Naturbeschreibung meiner Empfindung hervorwage, die allgemeine Wohlanständigkeit eher gefördert als beschiidigt, dadurch dass ich Vielen Gelegenheit gebe, einer solchen Zeitrichtung, wie der eben erwähnten, Artigkeiten zu sagen.
Groningen: Nu is het algemeen fatsoen er in ieder geval meer bij gebaat dan geschaad dat ik met een natuurgetrouwe beschrijving van mijn gevoel voor de dag kom, omdat ik velen zo de gelegenheid geef allerlei aardigs te zeggen over die tendens.
Graftdijk: Nu wordt althans door het feit dat ik met de chorografie van mijn gevoelen voor de dag durf te komen, de algemene welvoeglijkheid eerder bevorderd dan geschaad, daar ik velen de gelegenheid geef om aan het adres van een tijdgeest als de zojuist genoemde hoffelijkheden te debiteren.
Herziening: Nu wordt in elk geval door het feit dat ik met de natuurbeschrijving van mijn gevoelen voor de dag durf te komen, het algemeen fatsoen eerder bevorderd dan geschaad, daar ik velen de gelegenheid geef om aan het adres van genoemde tijdgeest hoffelijkheden te debiteren.
Voorbeelden als deze ‘vreten’ ruimte, en daar kunnen er natuurlijk niet te veel van volgen. Maar alleen zo kan men het verschil tussen de vertalingen werkelijk ‘proeven’. Dat Groningen in hetzelfde jaar 1983 een veel frissere vertaling maakte dan Graftdijk is duidelijk, maar de schaduwzijde van hun wel zeer losse benadering is dat Nietzsches stijl soms onherkenbaar is geworden. Een soort proef op de som van een getrouwe vertaling vind ik dat je bij terugvertalen van het Nederlands in (bijvoorbeeld) het Duits minstens in de buurt zou komen van de oorspronkelijke tekst. Dat zou bij Graftdijk in hoge mate het geval zijn, bij onze herziening zeker ook, maar bij Groningen zeker niet. Zij gaan verder dan nodig, dan nog verantwoord is. Een voorbeeld.
Nietzsche schrijft op p. 254: ‘Wie der Handelnde, nach Goethes Ausdruck, immer gewissenlos ist, so ist er auch wissenlos...’ Graftdijk vertaalt: ‘Zoals de handelende mens, volgens Goethe’s gezegde, altijd gewetenloos is, zo is hij ook altijd weten-loos...’ (p. 92). Dat is niet mooi, maar wel duidelijk. Groningen vertaalt hier echter: ‘gedachteloos’, het hele woordspel met ‘wissen’ overboord gooiend (p. 22/3). Zou Driessens oplossing ‘onwetend’ hier die gulden middenweg zijn?
Even verder op deze pagina valt mijn oog op correctie- en uitroeptekens bij Graftdijk. Het betreft de volgende zin: ‘(de opvatting:) dat men weet dat ook de grootste en hoogste geesten van ons menselijk ras niets weten, dat hun oog toevallig de vorm heeft aangenomen middels welke zij zien en middels welke te zien zij van iedereen met geweld eisen...’ Aandachtige lezing van deze zin doet meteen de wenkbrauwen fronsen: zouden ook de grootste geesten niets weten? Maar er staat in het Duits: ‘nicht wissen, wie’, dus ‘niet weten hoe’. De komma achter ‘niets weten,’ is extra ongelukkig omdat het daaropvolgende ‘dat’ (de vertaling dus van ‘wie’) nu op één lijn gelezen wordt met het voorgaande ‘dat’. En het vervolg: ‘dat hun oog toevallig de vorm heeft aangenomen middels welke zij zien en middels welke te zien zij van iedereen met geweld eisen...’ (p. 92) kan natuurlijk niet zo blijven. Het Duits van Nietzsche schemert er al te opzichtig doorheen: ‘wie zufällig ihr Auge die Form angenommen hat, wodurch sie sehen und wodurch zu sehen sie von Jedermann gewaltsam fordern...’De zin werd herzien als: ‘hoe toevallig hun oog de vorm heeft aangenomen waardoor zij zien en waardoor zij ieder ander met geweld dwingen te zien...’
Wat Groningen hier heeft gedaan lezen we op p. 23: ‘dat men weet dat ook de grootste en meest verheven geesten van ons menselijk geslacht niet weten hoe toevallig hun oog die vorm heeft aangenomen waardoor zij zien en waardoor ieder van ons gedwongen wordt te kijken...’ Goed dus, al vind ik het jammer dat ‘sehen’ ook de tweede keer niet door ‘zien’ is vertaald.
De vertaling van Groningen doorbladerend stuit ik regelmatig op mijn uitroep ‘zeer goed’, tot ik een golvende= negatieve onderstreping zie bij: ‘Dat is nou niet bepaald de toestand...’(p. 41). Zo’n stijlbreuk wil ik nou bepaald niet in een Nietzsche-vertaling aantreffen, en bij Graftdijk zal dat ook zeker niet gebeuren: ‘Dit is nu niet de toestand...’ voor het Duitse: ‘Das ist nun freilich nicht der Zustand, in dem der Mensch am meisten befähigt wäre, die Vergangenheit in reines Wissen aufzulösen’ (p. 267). Groningen vertaalt het slot met’...in zuivere kennis om te zetten’, Graftdijk heeft ‘tot zuivere kennis te herleiden’, terwijl ik koos voor ‘in zuivere kennis te doen opgaan’.
Een foutje van het soort dat Groningen niet vaak maakt: ‘de boom voelt meer wortels dan hij kan zien’ (p. 42), waar het Duits heeft ‘Der Baum fühlt seine Wurzeln mehr als class er sie sehen könnte’ (p. 267). Graftdijk vertaalt stellig met opzet: ‘de boom voelt zijn wortels eer dan dat hij ze kan zien’, maar ik heb er toch maar meer van gemaakt, met een accentje op vóelt, want waarom zouden we dit typisch Nederlandse hulpmiddel, dat de Duitsers en Fransen ontberen, niet af en toe te baat nemen: ‘de boom vóelt zijn wortels meer dan dat hij ze kan zien.’
Op p. 56 en 57 ben ik weer een en al lof voor Groningen en schrijf in de kantlijn ‘precies, intelligente vertaling’ bij de zin: ‘Hij ruilt de goddelijke lust van het scheppen en helpen in voor het diepe inzicht in zijn noodlot en eindigt in eenzame wetenschap, in bezadigde wijsheid.’ Dit voor: ‘so tauscht er die tiefe Einsicht seines Schicksals gegen die göttliche Lust des Schaffenden und Helfenden ein und endet als einsamer Wissender, als übersatter Weiser’ (p. 278). Graftdijk heeft hier: ‘zo verruilt hij het diepe inzicht in zijn lot voor de goddelijke lust van de scheppende en helpende, en eindigt als eenzame wetende, als oververzadigde wijze’ (p. 114). Dat lijkt hetzelfde, maar is het niet. Binnen de context van de hele passage lijkt Groningen het hier bij het juiste eind te hebben.
Heel mooi is ook ‘bezadigde’. Ik vond het echter te ver gaan om dit van Groningen te ‘stelen’ en heb het bij het oude gehouden. Goed fout zit Groningen met ‘Is het verleden dan niet groot genoeg om er iets uit te nemen zonder daarmee zo’n belachelijk willekeurige indruk te maken?’ (p. 65). Hier had het Nederlands de eindredacteur van het collectief al moeten waarschuwen. Er staat: ‘Ist denn nicht die Vergangenheit gross genug, urn etwas zu finden, wobei ihr selbst euch nicht so lächerlich beliebig ausnehmt?’ (p. 283/ 4) ‘Sich ausnehmen’ = een bepaalde indruk maken, eruitzien. Dus met Graftdijk: ‘Is het verleden soms niet groot genoeg om iets te vinden waarbij jullie niet zo een belachelijk eigendunkelijke indruk maken?’ (p. 119) Door mij gewijzigd in: ‘waarbij jullie niet zo’n belachelijk willekeurige indruk maken’, en vervolgens door de eindredacteur: ‘waarbij jullie niet zo’n belachelijk willekeurig figuur slaan’. Waarmee Hans Driessen bewijst dat hij altijd nog een stapje verder gaat in het ‘up-daten’ van klassieke teksten.
Tot zover. Het aantal voorbeelden is natuurlijk eindeloos uit te breiden, maar dit gaf een voldoende indruk. Uit enkele voorbeelden bleek al dat er bij de herziening van Graftdijks vertaling vooral ook gestreefd is naar een hedendaagser en helderder taalgebruik. ‘Eens iegelijks schrijflessenaar’ wordt natuurlijk ‘ieders’; ‘wanneer gij dat wildet’ wordt ‘wanneer u dat wilde’; ‘deszelfs’ kan niet meer; ook ‘oneigentijdse’ woorden werden vervangen: ‘oordeelaarster’ wordt ‘rechter’; ‘treeft’ wordt ‘rookstel’; ‘heffe’ wordt ‘kliek’. Er bleek bij nader inzien veel meer aan Graftdijks vertaling te mankeren dan ik aanvankelijk had gedacht. De stijl was vaak te stroef en lag te dicht bij het Duits, het woordgebruik was ook al in 1983 ‒ hoelang is dat niet geleden! ‒ onnodig archaïserend. Dat neemt niet weg dat de vertaling van deze uiterst lastige tekst, die nog van de vroege, professorale en allerminst van de latere, aforistische Nietzsche stamt, een respectabel werkstuk is waarop kon worden voortgebouwd. Wat ik bij het moeizaam redigeren van Graftdijks tekst steeds sterker heb ervaren, is dat hij eigenlijk pas onderweg was, zeg op driekwart. Zijn werk lijkt vaak nog een ruwe vertaling, dat wil zeggen dat het leeuwendeel van de omzetting is geschied, in grote lijnen foutloos ook en meestal bijzonder consciëntieus ‒ maar wat ontbreekt is het fijnere werk, het proeven van de tekst op zijn Nederlandse kwaliteit.
Maar wie weet wat het volgende boek, het mammoetachtige maar literair zoveel aantrekkelijkere Menselijk, al te menselijk nog voor aangename verrassingen te bieden heeft. Schreef Cornelis Verhoeven niet op de flaptekst van dit boek: ‘Het werk van Nietzsche is een zo flonkerend kristal dat het vanuit allerlei kanten en met behulp van allerlei brillen kan worden bekeken. De vertaling van Graftdijk is een van die brillen. Ik voel het als een tekort dat ik niet in staat ben aard en kwaliteit van dit instrument minder vaag te omschrijven dan als hedendaags Nederlands.’(!) En K. van Berkel schreef indertijd in NRC Handelsblad ‘dat de literaire kwaliteiten van het boek in het Nederlands voor een niet onbelangrijk deel te danken zijn aan de vertaalkunde van Graftdijk.’
Laat ook ik daarom met een eresaluut besluiten. Schreef ik immers niet bij weer zo’n hondsmoeilijke passage in ‘Richard Wagner in Bayreuth’ in de kantlijn: ‘knap vertaald’? En richtte ik me onderaan die pagina 246 (van de 269) niet als volgt tot mijn eindredacteur: ‘mijn bewondering voor Graftdijk wordt weer steeds groter’?