Poesie der Nachbarn    13-17

Frans Budé
Vertaling: Gregor Laschen

Abstract: In het Künstlerhaus Edenkoben in de Duitse deelstaat Rheinland-Pfalz vindt sinds 1988 jaarlijks een ontmoeting plaats tussen zes dichters uit een Europees land en zes Duitse dichters, de laatsten vertalen met behulp van een intermediair de eersten. Dit bijzondere initiatief is afkomstig van de in Utrecht woonachtige Duitse dichter-vertaler Gregor Laschen, die ook de redactie voert over de tweetalige dichtbundel die na afloop van de jaarlijkse bijeenkomst verschijnt; Deense, Hongaarse, Spaanse, IJslandse, Nederlandse en Bulgaarse poëzie zijn reeds aan bod geweest. Bij het jubileum in 1998 wordt aan de cassette met tien delen Europese poëzie een bundel toegevoegd waarin allen die ooit betrokken waren bij het project een hommage zullen brengen aan het vertalen en de vertalers. Filter publiceert alvast een paar van die teksten: het gedicht ‘In deze kamer’ van Frans Budé en de vertaling ervan door Gregor Laschen, en het gedicht ‘Den Fährleuten in ferner Nähe’ van Johann P. Tammen en de vertaling ervan door Ton Naaijkens (zie pagina 16-17).

 

IN DEZE KAMER

voor mijn vertalers

1

Woorden waarin ik zoek en roep,
het herinnerde nader. Hoor mij
denken, zeggen, in de stilte van de kamer
dicht bij andermans handen, andermans geluid

kiezels dragen naar de draden van mijn tong.

ben jij het of ik die rondspringt
en zingt, zich uitstrekt ergens
waar een woord moet staan,

vandaag buiten deze kamer
verwelkt met de bladen in het gras?

2

We hebben ze geteld, de klanken –
dithyrambisch de lach die komt duizelen,
gespaard uit beider mond: adem die 

wil fluisteren. Zoveel langer
ben ik ik, word ik uitgestort – 

ingeschapen groei ik in mij terug,
vergeet de beelden die mij maakten: 

veld van gras en kiezelregen (streepje):
woordentaal.

3

voor onze lezers

Dit is de betekenis niet van gras –
gras moet waaien, geen stoten krijgen
van een kop om eindeloos
te sterven. Er wordt gevochten

om een woord de avond dat het
stormt, wij het bloed
van ons gezicht wassen. Golven
taal die langzaam stollen. Wij zijn het
die verschijnen, bladzijdes omslaan,
lezers tot doodse stilte manen –

in ieder woord een waan.

 

IN DIESEM ZIMMER

meinen Übersetzern

1

Wörter, in denen ich suche, rufe,
dem Erinnerten näher. Hör mich
denken, sprechen, in der Stille des Zimmers
anderen Händen nahe, anderem Ton 

die Kiesel tragen auf die Fasern meiner Zunge.

Bist du’s, bin ich’s, der im Kreis springt
und singt, sich ausstreckt nach
wo das Wort hin muß, 

heute außerhalb des Zimmers,
mit den Blättem im Gras verwelkt? 

2

Wir haben sie gezählt, die Töne –
dithyrambisches Gelächter, schwindelig,
gesammelt aus zwei Mündem: Atem, der 

will flüstern. Soviel länger
bin ich Ich, werd ausgestülpt –           

und eingestülpt, wachse in mich zurück,
die Bilder, die mich machten, vergesse ich: 

Feld aus Gras, aus Kieselregen (Gedankenstrich):
Wörtersprache. 

3

unsern Lesern

Dies ist die Bedeutung nicht von Gras –
muß wehen, Gras und keine Stöße kriegen
vom Kopf, um endlos lang
zu sterben. Den Abend wird 

gekämpft um ein Wort, das es so
stürmt, wir das Blut
vom Gesicht uns waschen, Wogen
aus Sprache langsam frieren lassen. 

Wir sind es, die erscheinen,
die Seiten umblättern, die Leser
zu tödlicher Stille mahnen –
in jedem Wort der Wahn.