Abstract: Dat journalistiek vertalen een vak apart is, blijkt uit de gesprekken die Annegret Bottner en Caroline Meijer voerden met vijf vertalers: Marianne Korteweg, werkzaam op de Engelstalige redactie van Het Financieele Dagblad, Margreet de Boer, freelance vertaler voor de Volkskrant, Jerôme Inen, redacteur bij de Volkskrant, Leo Maat, hoofd van de Afdeling Buitenland van het ANP, en Cecilia Tabak, als vertaler in vaste dienst bij Het Parool. Hoe gaan de betrokken redacties met vertalingen en vertalers om? Is zoals te verwachten de tijdsdruk van grote invloed op hun werkwijze en wat zijn dan precies de gevolgen voor de teksten die in de media verschijnen?
Dat journalistiek vertalen een vak apart is, blijkt uit gesprekken die wij voerden met vijf vertalers die werken voor de algemene dagbladen Het Parool en de Volkskrant, de gespecialiseerde krant Het Financieele Dagblad en de om de seconde met het veeltalige wereldnieuws bestookte nieuwsdienst het ANP. Hoe gaan de betrokken redacties met vertalingen en vertalers om? Is zoals te verwachten de tijdsdruk van grote invloed op hun werkwijze en wat zijn dan precies de gevolgen voor de teksten die in de media verschijnen? We gaan ervan uit dat de vertaalde teksten aangepast worden aan het beoogde of te verwachten lezerspubliek, maar in hoeverre gebeurt dat en wat zijn de instructies?
De diverse dagbladen komen op verschillende manieren aan hun artikelen. Zo zijn de stukken die voor de Volkskrant worden vertaald voor het grootste deel afkomstig uit The Guardian en The International Herald Tribune. Het Parool heeft een contract met The Independent en met het Amerikaanse opinieblad The New Republic. Van de Süddeutsche Zeitung koopt Het Parool losse artikelen. Bij Het Financieele Dagblad is de situatie weer anders, omdat het vertaalwerk daar niet gescheiden is van het redigeren en juist bestaat uit het bewerken van artikelen die door redacteuren van de krant zijn geschreven, onder meer voor de engelstalige achterpagina van de krant. Het ANP, dat natuurlijk ook de kranten van internationaal nieuws voorziet, krijgt kopij van drie persbureaus, Agence France Press, Deutsche Presseagentur en Reuters, en heeft eigen correspondenten in dienst. De redacteuren van het ANP – onder hen een aantal native speakers – bewerken en vertalen de binnenkomende berichten.
Marianne Korteweg (1964) is sinds vijf jaar werkzaam op de engelstalige redactie van Het Financieele Dagblad (FD), waar ze uit het Nederlands in het Engels vertaalt. Ze is kind van Nederlandse ouders, geboren in Centraal-Afrika en al vrij jong verhuisd naar Londen. Daar heeft ze Duits gestudeerd. Eerst gaf ze in Londen Engelse les aan buitenlanders en deed incidenteel wat vertaalwerk. Dat beviel haar zo goed dat ze in Surrey nog een post-graduale degree in Translation Studies voor Duits heeft behaald. Vanaf 1986 vertaalde ze in Duitsland en Engeland voor verschillende nieuwsdiensten. In 1990 is ze, na een kort eerder verblijf, definitief naar Nederland verhuisd. In het begin had ze een deeltijdbaan bij het FD en bij een groot advocatenkantoor in Amsterdam, nu werkt ze full-time bij het FD. Korteweg is als redacteur verantwoordelijk voor de dagelijkse Engelstalige achterpagina van het FD en voor het economisch weekblad The Netherlander, dat ook onder de hoede van het FD verschijnt. Haar taken zijn de selectie van het nieuws en de bewerking van de informatie, waartoe ook het vertalen behoort. In The Netherlander staan onder andere compilaties van artikelen die in de loop van de week over het bedrijfsleven en over politieke onderwerpen zijn gepubliceerd. Ook hier vindt selectie, combinatie en bewerking van artikelen plaats. De stukken waarop voor beide kranten wordt teruggegrepen, zijn voor het grootste gedeelte geschreven door de redacteuren van het FD. ‘Dat is heel handig met artikelen over specialistische onderwerpen waar ik minder in thuis ben, want veel tijd om iets uit te zoeken is er nooit,’ aldus Korteweg. Bewerken houdt vaak in dat de artikelen moeten worden aangevuld met informatie voor de niet-Nederlandse lezer: ‘Als het bijvoorbeeld gaat over de stadsprovincies, zal je eerst een inleidend stukje moeten schrijven over de achtergrond voor je op de actuele ontwikkelingen kunt ingaan.’ De artikelen moeten businesslike en beknopt worden geformuleerd en, waar mogelijk, ingekort. ‘De stijl van het FD en The Netherlander kun je nog het meest vergelijken met die van de Financial Times. In Nederlandse artikelen staat het eigenlijke nieuws vaak middenin of achteraan, dat haal ik dan naar voren. Mijn werk bestaat voor rond tien procent uit zelfstandig journalistiek werk, van de selectie van onderwerpen tot de uitwerking van de artikelen. Ik moet wel zeggen dat ik het werk zeer inspannend vind, omdat er continu onder tijdsdruk wordt gewerkt en mijn afdeling structureel onderbezet is.’
Bij de Volkskrant staan tempo en urgentie ook hoog in het vaandel. Margreet de Boer (1949) werkt zo’n vier jaar als free-lance vertaalster Engels en Duits, in het begin alleen voor de Volkskrant, later ook voor andere bladen. Ze is opgeleid als historica, werkte als corrector bij De Groene en is daar begonnen met vertalen, min of meer bij toeval dus. Over de honorering van haar werk is ze redelijk tevreden, ‘hoewel het uiteraard altijd hoger zou mogen’. Het honorarium bij de Volkskrant ligt tussen dat van uitgeverijen en van het commerciële circuit in. Haar naam staat altijd onder de vertalingen vermeld. Zonder van te voren het hele stuk te lezen begint Margreet de Boer altijd onmiddellijk met vertalen; ze maakt ook geen kladversie: ‘Ik vertaal direct elke zin zo goed mogelijk en pak er meteen de woordenboeken bij, zodat ik uiteindelijk na die eerste versie niet meer zo vreselijk veel hoef te veranderen.’ Ook redactionele ingrepen, zoals inkorten, aanvullen en het verklaren van de inhoud voor de Nederlandse lezer, vinden in deze fase plaats. Daar is men niet flauw in. Als De Boer in een onderwerp niet zo goed thuis is, doet ze zelf het nodige onderzoek, wat gezien de tijdsdruk soms heel moeilijk is. Ze vertaalt voornamelijk beschouwende stukken die met de actuele politiek te maken hebben. Om op de hoogte te blijven houdt ze de dag- en weekbladen bij. Natuurlijk loopt ze een vertaling voordat ze die inlevert nog wel een aantal keren door.
Ze vindt Engelse krantenartikelen vaak slordig geformuleerd, waarschijnlijk door de tijdsdruk: de belangrijkste opdracht is dan ook er goed Nederlands van te maken en de tekst waar nodig te bewerken. De normen waarop De Boer zich baseert zijn overwegend impliciet: ‘Na verloop van tijd weet je als vertaler wel wat er bij de krant van een tekst wordt verwacht.’ De Volkskrant is volgens haar de afgelopen jaren gelukkig iets kritischer geworden wat de kwaliteit van vertalingen betreft. Bij de krant wordt haar vertaling nog geredigeerd, maar ze ziet haar voor publicatie niet meer terug. De werkdruk is heel wisselend en een wekelijks gemiddelde kan ze dan ook niet aangeven. Een stuk van 4000 woorden in anderhalve week te moeten vertalen vindt ze een normale termijn; 1500 woorden per dag beschouwt ze als zwaar. Het werk zelf ervaart ze als inspannend, maar toch vooral als creatief en boeiend.
Jerôme Inen (1965) is van oorsprong journalist en werkt voor de Volkskrant, waar hij met drie andere redacteuren verantwoordelijk is voor de opiniepagina ‘Forum’. Daarnaast schrijft hij fictie en vertaalt hij zijn verhalen zelf in het Engels. Na de School voor Journalistiek schreef hij freelance artikelen maar ook brochures en rapporten voor bedrijven en vertaalde deze desgewenst in het Engels. ‘Die vaardigheid heb ik me voornamelijk zelf eigen gemaakt door veel Engels te lezen en ook in die taal te schrijven. Eigen teksten en vertalingen in het Engels laat ik altijd nalezen door een native speaker.’ De free-lance tarieven vielen hem mee. Inen vertaalt, anders dan Margreet de Boer, voornamelijk ter plekke op de redactie: artikelen voor de opiniepagina en voor de zaterdagbijlage ‘Het Vervolg’. Zijn voorkeur gaat uit naar journalistieke verhalen. Bij al zijn vertalingen werkt hij ‘integraal’. Daarmee bedoelt hij dat hij tegelijk leest, vertaalt en typt. En uiteraard helpt het dat hij precies weet welke stijl een artikel voor zijn krant moet hebben: ‘Er moet op een vrij directe manier worden geformuleerd, en als er een mogelijkheid is om ruimte te besparen, moet die altijd worden benut. Een actieve zin, bijvoorbeeld, wordt altijd als prettiger ervaren dan een passieve constructie.’ Hij vertaalt, net zoals hij zelf ook schrijft, niet zin voor zin, maar ‘denkend vanuit de alinea’, vanuit een bepaalde invalshoek; op die manier wordt de informatie gerangschikt. Pas in de tweede ronde, na deze eerste ‘rampetamp-versie’, worden de woordenboeken erbij gepakt. Als hij een onderwerp minder onder de knie heeft, raadpleegt Inen een collega bij de krant. In de tweede fase controleert hij ook of hij niets vergeten is en alle betekenissen goed heeft weergegeven. In de derde ronde leest hij zijn vertaling nog eens puur op het Nederlands door. In alle stadia werkt hij alleen op het scherm, zonder tussendoor een uitdraai te maken.
De artikelen die worden vertaald, zijn voor het grootste deel afkomstig uit kranten waarvan volgens Inen de stijl niet zoveel anders is dan in Nederlandse kranten gebruikelijk is. Bovendien zijn opiniestukken volgens hem altijd al en ongeacht herkomst ‘vrij feitelijk’. Wel is het zo dat informatie moet worden herschikt of aangevuld voor de Nederlandse lezers.
Hoeveel hij gemiddeld per week vertaalt, kan hij niet zeggen. Hij vertaalt wel met plezier en ervaart het werk niet als zwaar: ‘Dat komt omdat ik het niet altijd doe en er niet van hoef te leven.’ Drieduizend woorden in twee dagen vindt hij heel goed te doen, maar dat heeft natuurlijk ook met zijn manier van werken te maken en met het feit dat de meeste stukken actuele onderwerpen behandelen, waar hij naar eigen zeggen goed in thuis is. Het vertalen wordt op de redactie wel degelijk gewaardeerd. In Nederland hebben mensen doorgaans veel minder talenkennis dan ze zelf denken, en met journalisten is dat niet anders. ‘Dat is jammer,’ zegt Inen, ‘want goede journalisten zouden ook zelf kunnen vertalen als hun talenkennis beter was.’ Dat zou ook wenselijk zijn, want er is volgens hem een tekort aan vertalers die een gedegen kennis hebben van de actuele politiek. Een voorwaarde waaraan een vertaler moet voldoen, een goede schrijfvaardigheid in de moedertaal, is bij journalisten normaal gesproken toch al vervuld. De School van Journalistiek zou meer aan vreemde-talenonderwijs moeten doen.
Ook bij het ANP dringt de vraag zich op waar de grens ligt tussen journalistiek bedrijven en vertalen. Leo Maat (1955) is hoofd van de afdeling buitenland van het ANP, die twintig redacteuren telt. Oorspronkelijk is hij twintig jaar geleden opgeleid voor het lager onderwijs. Daar kon hij destijds alleen als invalkracht terecht. Hij besloot politieke wetenschappen te gaan studeren, maar werd na een half-serieuze sollicitatie bij de Haagse Courant tegen zijn verwachting in aangenomen en is zo in de journalistiek terechtgekomen.
Inmiddels werkt hij negen jaar bij het ANP, waarvoor hij achtereenvolgens parlementsredacteur, justitieverslaggever en correspondent in Brussel is geweest. Toen hij naar Brussel werd uitgezonden, heeft hij een intensieve cursus Frans bij de nonnen in Vught gevolgd. Verder heeft hij zijn talen altijd door zelfstudie bijgespijkerd. Het ANP wordt zoals gezegd van kopij voorzien door verschillende persbureaus en correspondenten. Van de redacteuren op het ANP die de binnenkomende berichten bewerken en vertalen, wordt verwacht dat ze op zijn minst het Duits, Frans en Engels beheersen. Een talenopleiding is niet vereist en een journalistieke vooropleiding is evenmin een must. Gevraagd zijn gezond verstand, brede interesse en taalgevoel. De binnenkomende teksten worden onmiddellijk bewerkt en gaan ‘binnen een minuut’ weer de deur uit. Er vindt een voorselectie van belangrijke items plaats, terwijl ook door de aanleverende persbureaus al wordt aangegeven wat ‘urgent’ is. De geselecteerde berichten belanden op het bureau van de redacteuren, die er vervolgens vanuit een Nederlandse invalshoek een nieuw bericht van maken. ‘In een stukje over de Europese Commissie zal vooral de nadruk worden gelegd op wat Van den Broek heeft gezegd. Het belangrijkste nieuws wordt vooraan geplaatst. De redacteuren moeten van veel onderwerpen op de hoogte zijn. Tijd om dingen uit te zoeken is er meestal niet, hooguit kun je even iets aan een collega vragen, behalve op zaterdag, dan sta je er alleen voor.’ Vaak wordt in plaats daarvan ‘om iets heen gezeild’ of wordt er gewoon geschrapt. Voor het wordt doorgezonden, wordt het bericht door een collega geredigeerd. Over langere stukken, van maximaal 900 woorden, kan wel een uur worden gedaan. Deze ‘sfeerverhalen’ worden meestal ‘echt vertaald: dat is veelal moeilijker dan een bewerking of een vertaling waarbij je zelf de informatie selecteert.’ Incidenteel komen er uiteraard ook berichten in andere talen dan Duits, Engels en Frans binnen. Een collega houdt bijvoorbeeld de teletekst van RAI Uno bij. Het werk is zwaar. Het ANP doet ook aan eigen verslaggeving en heeft met het oog daarop variabele werktijden. Officieel wordt er 37,5 uur per week gewerkt, maar de aard van het werk brengt permanent overwerk met zich mee. Leo Maat zelf komt gemiddeld op 50 uur.
Van de door ons geïnterviewden is alleen Cecilia Tabak (1958) een afgestudeerde van een vertaalopleiding, en wel die van de Universiteit van Amsterdam. Het Parool is een van de weinige kranten die een vertaler in vaste dienst hebben. Cecilia Tabak werkt er sinds 1988, de laatste jaren in een hele baan na in deeltijd begonnen te zijn. Haar loopbaan begon een jaar of tien geleden tijdens het derde jaar van haar studie (vertaalkunde, later vertaalwetenschap), toen zij als free-lancer voor Uitgeverij Elsevier romantische damesverhalen ging vertalen. Daarna vertaalde ze een horror-boek en voor In de Knipscheer en Agathon serieuze literatuur. Ze is ingeschaald in de CAO voor administratief personeel – niet in die voor journalisten – en verdient ongeveer evenveel als een directie-secretaresse, wel opmerkelijk gezien het verschil in opleiding. Haar werk wordt door collega’s bij de krant heel verschillend gewaardeerd. Sommigen weten haar werk op waarde te schatten. Anderen hebben niet zo’n idee wat vertalen precies inhoudt en zien haar als een veredeld typiste, getuige ook de vraag die haar werd gesteld toen ze net in dienst kwam: ‘En bevalt het hier beter dan op een gewoon kantoor?’
Het Parool heeft met een Engelse krant, The Independent, en een Amerikaans weekblad, The New Republic, een contract, waarbij voor een vast bedrag artikelen van bepaalde vaste redacteuren en correspondenten kunnen worden overgenomen. Voor ingezonden stukken en artikelen die door buitenstaanders geschreven zijn (zoals bijvoorbeeld een open brief in The Independent van de hand van Ian McEwan) wordt apart betaald. Deze journalistieke teksten zijn het die door Cecilia Tabak worden vertaald, maar ook de vertaling van de cartoon ‘The Far Side’ van Gary Larson behoort tot haar vaste bezigheden. Haar dag begint om half negen met het snelle werk: de vertaling van stukken die nog dezelfde dag moeten verschijnen en om half elf klaar moeten zijn. In deze eerste twee uren vertaalt zij gemiddeld een kolom. ‘Ik begin met een ruwe versie, krijg in de loop van de ochtend te horen hoe lang de tekst uiteindelijk moet worden en houd daar dan rekening mee bij de laatste versie. Om vijf over half elf moet de vertaling worden doorgegeven, maar voor die tijd wordt er nog snel door iemand anders naar gekeken, worden tikfouten gecorrigeerd en onzekerheden besproken. Dit laatste gebeurt overigens vaak al tijdens het vertalen, als het over dingen gaat waar anderen meer van afweten dan ik, wapensystemen bijvoorbeeld. Na half elf kom ik toe aan de vertaling van minder actuele stukken waaraan ik meer tijd kan besteden, met een lengte van gemiddeld zo’n twee kolommen per dag, en lees ik de buitenlandse kranten op zoek naar nieuwe, interessante dingen. Interviews vertalen vind ik leuk omdat ik dan mensen sprekend moet opvoeren.’ In de boeken die Cecilia Tabak vertaalde, lagen de dialogen haar ook altijd het best. Maar ook aan de gewone nieuwsberichten beleeft ze plezier; deze zijn taalkundig misschien minder uitdagend, maar ze gaan altijd over belangrijk wereldnieuws.
Een van de vragen die wij ook Cecilia Tabak voorlegden, was of de journalistieke normen die in buitenlandse kranten en Het Parool gehanteerd worden erg verschillen. Als de berichtgeving in bijvoorbeeld Engeland heel anders is, hoe gaat ze daar dan mee om? Het antwoord luidde dat de verschillen eigenlijk niet zo groot zijn en zeker niet op het niveau van de tekst liggen. Wel beginnen Engelse krantenartikelen vaak met lange, wollige zinnen of een uitvoerige beschrijving, waar in Nederland de voorkeur wordt gegeven aan een kort wie-wat-waarom. ‘In de vertaling pas je dit aan, evenals cultuurgebonden elementen, verwijzingen naar televisieseries bijvoorbeeld, of vergelijkingen waarin specifiek Engelse gegevens en situaties worden opgevoerd. Ook valt mij op dat Britse journalisten bloedige details minder schuwen. Toch laat ik bijvoorbeeld de plastische beschrijvingen van lijken nooit weg, al vallen ze me soms rauw op het dak.’ De normen waaraan haar vertalingen moeten voldoen, zijn dezelfde als gelden voor elk journalistiek stuk: het moet een goed verhaal zijn. Bovendien mag de lezer niet merken dat het een vertaling is. Expliciete normen worden door de krant niet geformuleerd, maar over het algemeen kiest Het Parool ‘een taalgebruik dat niet alleen begrijpelijk is voor de academicus in Buitenveldert, maar ook voor de sigarenboer in de Pijp’.
(Interviews en tekst Annegret Böttner en Caroline Meijer)