De Armeense cyclus van Osip Mandelstam    52-61

Osip Mandelstam
Vertaling: Peter Zeeman

Abstract: Voorpublicatie uit de door Zeeman samengestelde en vertaalde bloemlezing Vier Peterburgers (De Bezige Bij). Zeeman schreef voor Filter een korte inleiding bij de cyclus die Mandelstam in het Georgische Tbilisi schreef in de herfst van 1930 na een acht maanden durende reis door Armenië. ‘Het merendeel van de tekst spreekt voor zich. De lezer wordt echter met klem aangeraden verder te kijken dan zijn neus lang is. Kleurrijke reisimpressies zijn vervlochten met cultuurhistorische terugblikken, persoonlijke motieven en (nauw met zijn persoon verbonden) toespelingen op de harde sovjetrealiteit.’

 

Met de Russische dichter Osip Mandelstam (1891-1938) heb ik mij in een vorig, academisch, leven geruime tijd beziggehouden. Maar ik heb heel lang geaarzeld om iets van hem te vertalen. Die aarzeling had – laat ik er niet omheen draaien – vooral te maken met de beruchte moeilijkheidsgraad van Mandelstams werk. Hij was een dichter op wiens poëzie de formule dichten condensare bij uitstek van toepassing is, het­geen de vormgetrouwe vertaler doorgaans bijzonder weinig ruimte tot manoeuvreren laat. Daar komt nog een morele dimensie bij, wanneer je bedenkt dat er iemand aan het woord is die het schrijven van poëzie met de dood heeft moeten bekopen: Mandelstam werd slachtoffer van de Stalin-terreur. Met name die wetenschap legt een zware last op de schou­ders van de vertaler – zo ervaar ik het althans – en trekt een voortdurende wissel op zijn integriteit, op zijn instelling om het origineel zo goed mo­gelijk en naar beste eer en geweten om te zetten.

De onderstaande Armeense cyclus schreef Mandelstam in het Georgi­sche Tbilisi in de herfst van 1930 na een acht maanden durende reis door Armenië. Die trip werd geregeld door Boecharin, Mandelstams be­schermheer in de partijtop (die overigens in 1937 zelf ook in Stalins ge­haktmolen belandde), en was bedoeld om de dichter tijdelijk te vrijwaren voor de toenemende druk op diens persoon. Bij druk denke men heel concreet aan openlijke lastercampagnes in de pers en het blokkeren van publicatiemogelijkheden. De rondreis kwam op een moment dat Man­delstam de totale ontreddering nabij was. Vijf jaar lang had hij, gemaltrai­teerd en als een paria verstoten uit de literaire kringen, geen letter poëzie meer op papier kunnen krijgen. Uit het contact met de christelijke Ar­meense cultuur, voor hem behorend tot de mediterrane bakermat van de Westerse beschaving, putte hij nieuwe kracht en inspiratie. De neerslag wordt gevormd door de gedichtenreeks en het prozastuk Reis naar Arme­nië (Het Wereldvenster, 1993), het laatste dat Mandelstam van zichzelf gepubliceerd zag, in 1933 verschenen in het Sovjetblad Zvezda,wat de verantwoordelijke redacteur prompt zijn baan kostte.

De vertaling van de cyclus, een voorpublicatie uit de bloemlezing Vier Petersburgers die in december bij De Bezige Bij verschijnt, is een vormgetrouwe weergave van het Russisch. Het merendeel van de tekst spreekt voor zich. De lezer wordt echter met klem aangeraden verder te kijken dan zijn neus lang is. Kleurrijke reisimpressies zijn vervlochten met cul­tuurhistorische terugblikken, persoonlijke motieven en (nauw met zijn persoon verbonden) toespelingen op de harde sovjetrealiteit, waarvan Armenië al sedert de annexatie door de bolsjewieken in februari 1921 te­gen wil en dank deel uitmaakte.

Het meest openlijk komt Mandelstams kritische houding jegens de ‘verworvenheden’ van de heilstaat tot uitdrukking in het achtste gedicht. Het vergt immers weinig fantasie om het gevoel van kou bij de roos en de spreker, de huiveringwekkende close-up van de patrouillerende forellen en de sinistere, als een niet nader genoemd wild beest voorgestelde berg te zien als verwijzingen naar de toenemende sfeer van onderdrukking die Mandelstam in het Sovjet-imperium bespeurde en die hij zelf aan den lijve ondervond. In een dagboekje dat Mandelstam op zijn rondreis bij­hield noteerde hij verbolgen: ‘Werkelijk overal waar ik kwam stuitte ik op de kordate, harde hand van de bolsjewistische partij. De socialistische opbouw was zoiets als een tweede natuur voor Armenië geworden.’ Dat Mandelstam van die vermeende opbouw weinig heil verwachtte, moge blijken uit bijvoorbeeld de laatste twee regels van het vierde gedicht: ‘Nu lig je op een drogerijensponde / En nemen ze van jou een dodenmasker.’ Degenen die geen Russisch kennen mag ik er bovendien op wijzen dat het Russische woord voor drogerijen (het komt ook voor in de tweede strofe van het tweede gedicht) moskatelny luidt, waarvan de stam moska bijna hetzelfde klinkt als Moskva (Moskou). Ga ik hier te ver? Ik denk van niet.

Een aantal verklarende noten kan nog van nut zijn. Hafiz is de schrij­versnaam van Sjemseddin Mohammed (1300-1389), de grootste lyrische dichter van Perzië. Met ‘Ver achter de berg geposteerd’ is Centraal-Ar­menië bedoeld, dat deel van Armenië dat westelijk en zuidelijk van de Ararat ligt; Mandelstam schreef de cyclus zoals gezegd in Tbilisi, dat ten noorden van de Ararat ligt. Een ‘sardar’ is een Perzisch landvoogd of mi­litair bestuurder. ‘Lawasj’ is een brood in de vorm van een pannenkoek. In 5 gebruikt Mandelstam ‘sorbet’ in de oorspronkelijke, van het Arabische sarbat afgeleide betekenis van frisdrank, bereid uit onder andere de bloemblaadjes van een roos. Het zevende gedicht is een beschrijving van de ruïne van de kathedraal van Zvartnots, in de buurt van Etsjmiadzin, van oudsher het geestelijke en culturele centrum van Armenië. Nummer 10 is geïnspireerd op een bezoek aan Asjtarak, een op de zuidoostelijke helling van de Aragaz gelegen bergdorp. 

АРМЕНИЯ

1

Ты розу Гафиза колышешь
И нянчишь зверушек-детей,
Плечьми осьмигранными дышишь
Мужицких бычачьих церквей. 

Окрашена охрою хриплой,
Ты вся далеко за горой,
А здесь лишь картинка налипла
Из чайного блюдца с водой.

ARMENIË

1

Je troetelt je diertjes van kindren,
En koestert Hafiz en zijn roos,
Je ademt door krachtige kerken,
Achtzijdig, massief, weergaloos.

Je ligt, ingekleurd met schor oker,
Ver achter de berg geposteerd.
Er blijft hier van jou weinig over,
Een ansicht is al wat resteert.

Ты красок себе пожелала –
И выхватил лапой своей
Рисующий лев из пенала
С полдюжины карандашей.

Страна москательных пожаров
И мертвых гончарных равнин,
Ты рыжебородных сардаров
Терпела средь камней и глин. 

Вдали якорей и трезубцев,
Где жухлый почил материк,
Ты видела всех жизнелюбцев,
Всех казнелюбивых владык.

И, крови моей не волнуя,
Как детский рисунок просты,
Здесь жены проходят, даруя
От львиной своей красоты.

Как люб мне язык твой зловеший,
Твои молодые гроба,
Где буквы – кузнечные клещи
И каждое слово – скоба...

2

Je wenste jezelf volop kleuren.
De schetsende leeuw werd niet boos,
Maar greep met zijn klauw zonder zeuren
Een potlood of zes uit zijn doos. 

O bergland van drogerijbranden,
Van aardewerkvlakten en steen,
Sardaren met rossige baarden
Betraden je bodem van leem. 

Ver weg van Neptunus en ankers,
In ’t hart van een droog continent,
Aanschouwde je minnaars en drinkers
En heersers aan doodstraf gewend.

En wars van de kunst van verleiden,
Gewoon, als een tekenend kind,
Gaan vrouwen voorbij en verspreiden
Een schoonheid als leeuwen omringt.

Ik hou van je jeugdige zerken,
Je taal onheilspellend en gram,
Waar letters als smeedstangen werken
En ieder woord oogt als een kram...

Ах, ничего я не вижу, и бедное ухо оглохло,
Всех-то цветов мне осталось лишь сурик да хриплая охра. 

И почему-то мне начало утро армянское сниться;
Думал – возьму посмотрю, как живет б Эривани синица, 

Как нагибается булочник, с хлебом играющий в жмурки,
Из очага вынимает лавашные влажные шкурки... 

Ах, Эривань, Эривань! Иль птица тебя рисовала,
Или раскрашивал лев, как дитя, из цветного пенала? 

Ах, Эривань, Эривань! Не город – орешек каленый,
Улиц твоих большеротых кривые люблю вавилоны.

Я бестолковую жизнь, как мулла свой коран, замусолил,
Время свое заморозил и крови горячей не пролил. 

Ах, Эривань, Эривань, ничего мне больше не надо,
Я не хочу твоего замороженного винограда!

3

Zien kan ik helemaal niets, en mijn schamel gehoor wordt al dover,
Van al jouw kleuren zijn rood-bruin en ’t schor klinkend oker nog over. 

En ik begon van een ochtend in Jerevan zomaar te dromen;
Kom, dacht ik, laat ik eens kijken hoe of nu de mezen daar wonen, 

Hoe er een blozende bakker zich haast om met deeg te jongleren,
Dan zich weer bukt om de dampende vellen lawasj om te keren. 

Ach, Jerevan, Jerevan! Ben jij door een vogel geschilderd
Of heeft een leeuw je gekleurd, als een kind dat zijn tekendoos plundert? 

Ach, Jerevan! Geen stad, maar een nootje, gebrand en gezouten.
’k Hou van de bochtige babylons van je grootmondige straten. 

Ik heb mijn warm stromend bloed niet vermorst, heb mijn tijd ingevroren,
Ik heb het leven beduimeld, zoals menig mollah zijn koran. 

Ach, Jerevan, Jerevan, ik heb verder niets meer van node,
Hou ze, de druiven, bevroren, verijsd, die je mij hebt geboden!

4

Закутав рот, как влажную розу,
Держа в руках осьмигранные соты,
Все утро дней на окраине мира
Ты простояла, глотая слезы. 

И отвернулась со стыдом и скорбю
От городов бородатых востока;
И вот лежишь на москательном ложе
И с тебя снимают посмертную маску.

4

Je mond als een bedauwde roos omsluierd,
Octagonale raten in je handen,
Zo bleef je lange jaren aan de grenslijn
Van onze wereld staan, je leed verbijtend. 

Je hebt je afgewend, bedroefd, volschaamte,
Van de bebaarde steden in het oosten;
Nu lig je op een drogerijensponde
En nemen ze van jou een dodenmasker.

5

Руку платком обмотай и в венценосный шиповник,
В самую гущу его целлулоидных терний
Смело, до хруста, ее погрузи. Добудем розу ножниц.
Но смотри, чтобы он не осыпался сразы –
Розовый мусор – муслин – лепесток соломоновый –
И для шербета негодный дичок, не даюший ни масла, ни запаха.

 

 

5

Wikkel een doek om je hand, dring daarmee door in de struikroos,
Diep in het kroondragend hart van de celluloid dorens,
Wees resoluut en ga door als het kraakt. Je delft een roos zonder snoeischaar.
Maar pas op dat de bloem niet onmiddellijk uitvalt –
Afvalder roos – moesselien en een Salomo’s bloemblad –
Wildeling, nog niet geschikt voorsorbets, is nog geurloos en geeft nog geen olie.

 

6

Орущих камней государство –
Армения, Армения!
Хриплые горы к оружью зовущая –
Армения, Армения!
К трубам серебряным Азии вечно летящая –
Армения, Армения!
Солнца персидские деньги щедро раздаривающая –
Армения, Армения!

6

Koninkrijk van schreeuwende stenen –
Armenië, Armenië!
De schorre bergen steeds te wapen roepende –
Armenië, Armenië!
Eeuwig naar de zilveren hoorns van Azië ijlende –
Armenië, Armenië!
De Perzische munten van de zon met gulle hand wegschenkende –
Armenië, Armenië!

7

Не развалины – нет,– но порубка могучего циркульного леса,
Якорные пни поваленных дубов звериного и басенного христианства,
Рулоны каменного сукна на капителях как товар их языческой разграбленной лавки,
Виноградины с голубиное яйцо, завитки бараньих рогов
И нахохленные орлы с совиными крыльями, еще не оскверненные Византией.

7

Geen ruïne, nee, maar de houthak van een machtig bos, beschreven door een passer,
Ankerstronken van de gevelde eiken van een dierlijk, fabelachtig christendom,
Rollen versteend linnen op de kapitelen, als koopwaar van een leeggeroofde, heidense winkel,
Druiven ongeveer zo groot als duiveëieren, krullen van ramshorens
En adelaars met opgezette uilevleugels, nog niet bezoedeld door Byzantium.

8

Холодно розе в снегу:
На Севане снег в три аршина...
Вытащил горный рыбак расписные лазурные сани,
Сытых форелей усаты морды
Несут полицейскую службу
На известковом дне. 

А в Эривани и в Эчминадзине
Весь воздух выпила огромная гора,
Ее бы приманить какой-то окариной
Иль дудкой приручить, чтоб таял снег во рту. 

Снега, снега, снега на рисовой бумаге,
Гора плывет к губам.
Мне холодно. Я рад...



8

Kou lijdt een roos in de sneeuw:
Drie meter sneeuw op het Sevanmeer...
Een bergvisser trok zijn azuren beschilderde slede naar buiten,
Vette forellen met besnorde koppen
Patrouilleren als agenten
Op de verkalkte bodem.

En in Jerevan en Etsjmiadzin
Heeft de kolossale berg de lucht geheel verzwolgen,
Je zou hem moeten lokken met een ocarina
Of temmen met een fluit, zodat de sneeuw smelt in zijn muil. 

En sneeuw en sneeuw en sneeuw bedekt het rijstpapier,
De berg stroomt naar mijn lippen.
Ik heb het koud. Ben blij...

9

О порфирные цокая граниты,
Спотыкается крестьянская лошадка,
Забираясь на лысый цоколь
Государственного звонколо камня.
А за нею с узелками сыра,
Еле дух переводя, бегут курдины,
Примирившие дьявода и бога,
Каздому воздавши половину...

 

9

Op de purperen granietrotsen kleppend,
Gaat half struikelend een mager boerenpaardje,
Dat omhoogklimt langs de kale sokkel
Die bestaat uit niets dan galmend staatssteen.
En daarachter met bundeltjes weikaas
Rennen, snakkend naar adem, haastig de Koerden,
Die de duivel met god hebben verenigd,
Elk van beiden voor de helft belonend...

10

Какая роскошь в нищенском селенье – 
Волосяная музыка воды!
Что это? пряжа? звук? предупрежденье?
Чур-чур меня! Далеко ль до беды!
И в лабиринте влажного распева
Такая душная стрекочет мгла,
Как будто б гости водяная дева
К часовщику подземному пришла.

10

Hoe rijk doet in een arme nederzetting
De harige muziek van water aan!
Is dit geluid of spinsel? Een voorzegging?
Het einde is nog ver! Jij daar, blijf staan!
En in het vochtig labyrint van klanken
Tjirpt een benauwend dichte duisternis,
Alsof te gast de waternimf, de ranke,
Bij d’onderaardse klokkenmaker is.

11

Я тебя никогда не увижу,
Близорукое армянское небо,
И уже не взгляну прищурьяс
На дорожный шатер Арарата,
И уже никогда не раскрою
В библиотеке авторов гончарных
Прекрасной земли пустотелую книгу,
По которой учились первые люди.

11

Nimmermeer zal ik jou nog aanschouwen,
Mijn Armeense, myopische hemel,
Zal niet langer met kierende ogen
Naar de tent van de Ararat kijken,
In de leeszaal der aardewerkschrijvers
Zal ik nooit en te nimmer meer opslaan
Het galmende boek van de prachtige aarde,
Waar de mensen in oorsprong uit leerden.

12 

Лазурь да глина, глина да лазурь,
Чего ж тебе еще? Скорей глаза сощурь,
Как близорукий шах над перстнем бирюзовым,
Над книгой звонких глин, над книжною землей,
Над гнойной книгою, над глиной дорогой,
Который мучимся, как музыкой и словом. 

16 октября – 5 ноября 1930



12

Lazuur en leem, en leem weer en lazuur,
Wat wil je verder nog? Doe als een sjah en tuur
Bijziend naar een turkoois die aan een vinger gloort,
Naar ’t boek van galmend leem en naar de boekenaarde,
Naar ’t etterende boek en naar het leem van waarde,
Waarmee we worstelen, als met muziek en woord.

16 oktober – 5 november 1930