De metamorfosen van Nooteboom    74-83

Ina Rike

Abstract: Ina Rike laat in dit artikel zien wat in Nederland en in het buitenland de reacties waren op Cees Nootebooms Het volgende verhaal, het boekenweekgeschenk van 1991. Voor het buitenland hebben de reacties betrekking op de vertalingen ervan (in het Duits, het Frans en het Engels).

 

Het komt zelden voor dat een auteur evenveel aandacht trekt in vertaling als in het origineel, laat staan dat een boek door de kritiek in de ontvangende cultuur hoger wordt gewaardeerd dan in het land van herkomst. Het succes van Cees Nootebooms korte roman Het volgende verhaal in het buitenland is alleen daarom al opmerkelijk. Nooteboom is een van de meest vertaalde Nederlandse auteurs van het moment (zestien titels en dertien talen). In Het volgende verhaal behandelt hij zijn vertrouwde thema’s: reizen, tijd en werkelijkheid, liefde en verandering. Het boek beschrijft de (gedroomde?) zeereis van een leraar in de klassieke talen, die na een liefdesaffaire met een collega van school verwijderd wordt en verder als schrijver van banale reisgidsen in zijn onderhoud voorziet.

Ontvangst in Nederland
De novelle verscheen in 1991 als boekenweekgeschenk, en werd ook als zodanig gerecenseerd. De ontvangst door de kritiek in de gezaghebbende Nederlandse dag- en weekbladen was overwegend negatief.1 De aanval wordt ingezet door Arnold Heumakers in de Volkskrant (1-3-1991). Zijn toon is sarcastisch. Hij ziet allemaal raadsels, en ‘dat zijn veel raadsels voor een Boekenweekgeschenk’. De zelfspot die de auteur tentoonspreidt vindt hij wel aardig, maar: ‘Het verhaal blijft een willekeurig en gekunsteld spel met de diepere geheimen des levens.’ Hij verzucht: ‘De schrijver heeft zich in alle mogelijke bochten gewrongen om van zijn verhaal een mysterie te maken,’ en hij vat zijn afkeer samen in de woorden: ‘Nooteboom schrijft sjieke kitsch’. Reinjan Mulder vindt het boek in NRC Handelsblad (1-3-1991) ook onnodig ingewikkeld en moest daarom ‘geregeld de aanvechting onderdrukken het voorgoed dicht te slaan.’ Carel Peeters vindt het maar niks in Vrij Nederland (9-3-1991): ‘O nee, niet weer, dacht ik op pagina 1,’ het is hem ‘niet gegeven zich er in te verdiepen, hoe luchtig Nooteboom het verhaal ook heeft geschreven’, en hij concludeert: ‘Misschien is het wel die luchtigheid (en zelfspot) die hem hier de das omdoet.’

Het buitenland
Een halfjaar later komt de Duitse vertaling van Helga van Beuningen uit bij Suhrkamp Verlag. In Duitsland verschijnen lange stukken in kranten en weekbladen, louter lovende recensies. Literatuurpaus Marcel ReichRanicki doet zijn geruchtmakende uitspraak dat het misschien wel het belangrijkste boek is dat hij dat jaar gelezen heeft. Recensenten maken vol bewondering gewag van de ‘metaphysische Intentionen’ van de auteur, reppen van een ‘kleiner zauberischer Roman’ die ‘aus dem Leben gegriffen’ is, of prijzen Nooteboom om zijn ‘Raffinement’ en ‘Meisterschaft’. Het boek, waarvan de ‘eigentliche Hauptfigur die Poesie selbst ist’, wordt aanbevolen als ‘sehr emster Scherz’.2

De Franse vertaling verschijnt ook in 1991. Ze werd gemaakt door Philippe Noble en verscheen bij Actes Sud onder de titel l’Histoire suivante. De uitgave is in verschillende opzichten opmerkelijk: de naam van de vertaler staat op het omslag en het boek is voorzien van tien noten van de vertaler; verder is opvallend dat de achterflaptekst verwijst naar Ovidius en nadruk legt op het filosofische aspect van de roman. Het boek lijkt in Frankrijk met meer gewichtigheid te worden gepresenteerd dan elders. De recensies in Frankrijk, waar heel wat minder vertaalde fictie verschijnt dan in Duitsland, zijn ook uitgesproken positief, zij het minder talrijk dan de Duitse. ‘Sonnez trompettes!’ wordt geroepen naar aanleiding van deze ‘vraie perle’. Men prijst deze ‘écrivain des extrêmes, poète élégiaque’ om zijn ‘profonde fantaisie qui est un vrai bonheur de lecture’.3

Het is al met al geen wonder dat toen eind 1991 de handelseditie van het boek in Nederland verscheen, de wervende tekst op het omslag voornamelijk uit citaten van Duitse en Franse critici bestond. Sinds het verschijnen van de Duitse en Franse edities is het boek in nog eens acht talen vertaald. In 1993 werd de Aristeion-prijs voor Europese literatuur aan Het volgende verhaal toegekend. Merkwaardig is dat het boek pas twee jaar na verschijning door het ministerie van WVC werd voorgedragen ‒ ná het grote succes in Duitsland, niet alleen van Het volgende verhaal maar ook van Berlijnse notities.

Kort na de toekenning van de Aristeion-prijs verscheen de Engelse vertaling van Ina Rilke bij Harvill. De aandacht in de pers was overweldigend, zeker gezien de geringe belangstelling in het Engelse taalgebied voor vertaalde literatuur. Het boek wordt zeer lovend besproken. ‘Sharp, elegant prose (...). lt recalls, in tone, Vladimir Nabokov. The language is delicately allusive and rich, even ripely comic’, is bijvoorbeeld de mening van een van de meest gezaghebbende critici in Engeland, D.J. Enright (Times Literary Supplement, 21-1-1994). Nootebooms stijl wordt ook door anderen geroemd: ‘His prose is clean and precise’ en ‘Nooteboom writes beautifully’. Hij is een ‘master of ironie wisdom’, zijn ‘virtuoso little curiosity’ is ook nog eens ‘formally perfect’.4 

De teneur van de reacties in Duitsland, Frankrijk en Engeland ( en de Verenigde Staten) staat dus in scherp contrast met die in Nederland. Vooral springt in het oog dat een en hetzelfde aspect van de roman tot geheel uiteenlopende beoordelingen aanleiding kan geven. In alle vier de taalgebieden wijzen nogal wat recensenten er bijvoorbeeld op dat de auteur het de lezer niet makkelijk maakt. Maar waar de Nederlandse recensenten blijk geven van hun irritatie, merkt een Duitse recensent juist op: ‘ein weiteres Vergnügen ist die meisterhafte Irritation des Lesers.’ Men is het eens dat een tweede lezing nodig is. In Nederland wordt dat als nadeel gezien (‘tegen herlezing is het slecht bestand’), maar de Engelse versie bijvoorbeeld ‘will still be delivering after many readings’. Terwijl men in Nederland de auteur onduidelijkheid verwijt over wie er aan het woord is en wie wordt aangesproken, roemt Michael Ignatieff in de Sunday Times (6-2- 1994) nu net ‘the subtle sliding of perspectives from third person to first’. Hij vindt, zoals vele anderen, dat Nooteboom juist helder schrijft: ‘Normally I am allergie to clever European navels, but (...) his prose has such clarity, charm and lightness that you take to disorientation with pleasure.’ Ook in Frankrijk wordt zijn stijl gewaardeerd: ‘Ce livre aux thèmes apparemment ardus, se savoure par sa qualité d’écriture’ en ‘une écriture plaisante et soignée, au service d’un roman philosophique moderne’. En wordt er in Nederland getwijfeld aan zijn diepgang (‘het stortbad van antieke symbolen en allusies moet maar garant staan voor de diepgang’), elders is de auteur in zijn ambitieuze opzet geslaagd: ‘a book that gently shoulders wonderfully large themes.’ Ook in Duitsland wordt het gedachtegoed van Nooteboom serieus genomen: ‘Er is ein Philosoph (...) es kommt bei Nooteboom noch etwas hinzu: die Überwältigung der Wirklichkeit durch die Einbildungskraft, die Kunst,’ en in Frankrijk is zijn boek ‘un éblouissant roman philosophique’.

Er zijn ook aspecten die alleen in vertaling of alleen in het origineel commentaar aan de critici ontlokken. De zelfspot, waarvoor de Nederlandse recensenten wel enige waardering hebben (er wordt in het boek een denigrerende beschrijving gegeven van reisboekenschrijvers), blijkt in vertaling niet opgemerkt te worden ‒ maar in het buitenland is Nooteboom ook niet bekend als schrijver van reisverhalen. De ironie en de humor van de auteur vallen in alle drie de doeltaalgebieden op, maar worden niet of nauwelijks genoemd in eigen land. Herhaaldelijk wordt er door de buitenlandse kritiek op de toon van het boek gewezen. In Duitsland schrijft hij met ‘melancholischer, dichterischer Phantasie’, in Frankrijk als ‘poète élégiaque’. Zo ook in Engeland en Amerika, waar het adjectief ‘elegiac’ vaak in de besprekingen voorkomt, maar aan iets als weemoed wordt in Nederland niet gerefereerd. De typering ‘stylishly sad’ is overigens de enige die doet denken, weliswaar heel in de verte, aan ‘sjieke kitsch’.

Vertalers en redacteuren
Zoals hij duidelijk laat blijken in zijn recente verzameling essays De ontvoering van Europa, rekent Nooteboom zichzelf tot ‘de eerste echte Europeanen’. Ook internationaal vindt hij erkenning als schrijver in een Europese traditie. Maar niettegenstaande deze internationale allure geeft deze ‘major European writer’ zelf toe dat het hem dwars zit dat zijn boek zo ongunstig is beoordeeld in de Nederlandse pers, ‘want hoe prachtig de vertalingen ook zijn, mijn boeken hebben toch hun eerste leven in Nederland’ (de Volkskrant, 4-2-1992). Nu heeft Nooteboom er herhaaldelijk blijk van gegeven, in interviews en zelfs in een lezing getiteld ‘Same Translators are Saints’, zijn vertalers serieus te nemen. Hij kiest ze met zorg en controleert hun werk. Al vóór Het volgende verhaal was een aanzienlijk aantal van zijn boeken in de drie talen vertaald, vrijwel zonder uitzondering door gerenommeerde vertalers. Vier van hen wonnen de Nijhoffprijs: Philippe Noble, Helga van Beuningen, Rosemarie Still en Adrienne Dixon. Deze vertalers hebben ongetwijfeld door de kwaliteit van hun werk bijgedragen aan de internationale beeldvorming van Nooteboom als serieus te nemen Europees auteur. Maar ook de opvattingen van de buitenlandse redacteuren ‒ die meestal geen Nederlands kennen ‒ kunnen een rol spelen. Onlangs berichtte de Volkskrant (18-11-1994) dat een deelnemer aan een bijeenkomst van vertalers, georganiseerd door het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, had geroepen: ‘Een auteur verbeteren? Daar ben ik erg voor!’ Deze sensationele uitspraak werd gedaan door een Duitse redacteur, niet door een vertaler. Teksten worden wel vaker door redacteuren ‘afgevlakt, ontleukt, “opgewaardeerd”,’ zo werd tijdens de bijeenkomst gesteld. Als voorbeeld diende een passage in Nootebooms roman Mokusei die ‘door een redacteur wel drie stijl-niveaus omhooggekrikt was tot zulk fantastisch klassiek literair Duits’ dat de auteur, geconfronteerd met de vertaling, het haast niet herkende als van hem. Dit kan natuurlijk niet de bedoeling zijn, maar de buitenlandse redacteur wil nu eenmaal vooral een boek uitbrengen dat in de smaak valt bij het lezerspubliek, dat leest alsof het in de doeltaal geschreven is, dat niet te zeer afwijkt van de heersende opvattingen over stijl ter plaatse, kortom dat ‘niet-vertaald’ overkomt. Het gaat hem niet om inhoudelijke zaken maar om literaire kwaliteit en overtuigingskracht, om een vlotte, leesbare tekst. Hoe wordt de verlangde vlotheid, of fluency, verkregen? Is er in de vertalingen van Het volgende verhaal afgevlakt, geëxpliciteerd, gladgestreken, opgewaardeerd, ontleukt? Twee typische Nooteboompassages kunnen als voorbeeld dienen. Beide komen voor in het fragment van de roman dat onlangs gepubliceerd is in het Amerikaanse literaire kwartaalblad Grand Street.

Ovidius voor de klas
Het merendeel van de recensenten, in alle talen, refereert aan de liefde van de hoofdpersoon voor de klassieken, met name voor de Metamorfosen van Ovidius. Gabriele Annan stelt in de New York Review of Books (1-12- 1994): ‘Nooteboom’s style is pared down and laid back, quite deceptively casual, because in fact it is up to great set pieces of imaginative descriptive writing.’ Zo’n ‘set piece’ is het verhaal van Phaeton, naverteld door de leraar oude talen aan zijn leerlingen.

(...) de landen, de bergen, alles schiet langs me als een baan van verwarring, het vuur dat ik uitstraal zet de bossen in brand, ik zie het zwarte, giftige zweet van de reusachtige Schorpioen die zijn staart naar me optilt, de aarde vliegt in brand, de velden verzengen tot witte as, de Etna spuit vuur naar me terug, het ijs smelt op de bergen, de rivieren stromen kolkend over, ik trek de weerloze wereld in mijn noodlot mee, de wagen onder me bijt van de hitte, de Babylonische Eufraat brandt, de Nijl vlucht in doodsangst en verbergt zijn bron, al het bestaande jammert, en dan slingert Jupiter zijn dodende bliksem die mij doorboort en verzengt en uit de wagen van het leven slingert, de paarden breken los en ik stort als een brandende ster naar de aarde, mijn lichaam slaat neer in een sissende stroom, mijn lijk als een verkoolde steen in het water... Plotseling merk ik hoe stil het in de klas is.

Wat iedere vertaler meteen zal opvallen in deze lyrische beschrijving is de herhaling van branden (4 x), verzengen (2), slingeren (2). De vraag is of herhaling als zodanig hier een bewust toegepast stijlmiddel is, of dat er ingegrepen kan of moet worden. De Duitse vertaler heeft de minste noodzaak daartoe gevoeld: brennen komt drie keer voor in de Duitse versie tegen vier keer in het origineel. De Engelse en Franse vertaler zijn drastischer te werk gegaan: het aantal keren dat het werkwoord burn/brûler voorkomt is gehalveerd. De herhaling van verzengen en slingeren wordt aangehouden door de Duitse vertaler, de Engelse en Franse werken die weg.

De Franse vertaler verklaart in een noot: ‘Pour la traduction des passages d’Ovide, (...) (l’épisode de Phaéton), je me suis inspiré de la traduction de Georges Lafaye.’ Zijn vertaling luidt:

(...) les terres, les montagnes, tout fuit à mes côtés comme la trace même du chaos, Ie feu que je darde enflamme les forêts, j’aperçois la sueur noire et venimeuse du Scorpion qui, gigantesque, courbe sa queue pour m’en frapper, ta terre s’embrase, les pátures tombent en cendres blanches, l’Etna en ripostant crache vers moi son feu, les glaces fondent au sommet des montagnes, les fleuves en ébullition débordent, j’entraîne dans ma catastrophe une terre impuissante, le char incandescent me consume les pieds, l’Euphrate babylonien brûle, le Nil épouvanté s’enfuit au bout du monde et y cache sa source, toute la création gémit et se lamente, et Jupiter alors brandit son foudre meurtrier qui me transperce, me calcine et me jette à bas du char de la vie, les chevaux se libèrent du joug et je me précipite telle une étoile filante vers la terre, mon corps s’abat dans une traînée de vapeur brûlante, mon cadavre, météorite carbonisée, tombe dans l’eau... Soudain je m’aperçois du profond silence qui plane dans la classe.

Er blijkt te zijn toegevoegd, geëxpliciteerd en opgewaardeerd. ‘Verwarring’ wordt ‘chaos’; ‘de wagen onder me bijt van de hitte’ wordt ‘le char incandescent me consume les pieds’; ‘de Nijl vlucht in doodsangst en verbergt zijn bron’ is vertaald als ‘le Nil epouvanté s’enfuit au bout du monde et y cache sa source’; ‘jammert’ is uitgebreid tot ‘gémit et se lamerite’: ‘steen’ is ‘méteorite’ geworden.

Maar ook in de Duitse vertaling, die wat de herhalingen betreft dichter bij de brontekst blijft, is iets toegevoegd.

(...) Länder, Berge, alles schießt in einer Bahn der Verwirrung an mir vorüber, das Feuer, das ich ausstrahle, setzt die Wälder in Brand, ich sehe den schwarzen, giftigen Schweiß des riesenhaften Skorpions, der den Schwanz nach mir reckt, die Erde steht in Flammen, die Felder werden zu weißer Asche versengt, der Ätna speit Feuer nach rnir, das goldene Samt des Tejo schmilzt, das Eis schmilzt auf den Bergen, die Flüsse treten schäumend über die Ufer, ich ziehe die wehrlose Welt in mein Schicksal hinein, der Wagen unter mir glüht vor Hitze, der babylonische Euphrat brennt, der Nil flieht in Todesangst und verbirgt seine Quelle, alles Seiende wehklagt, und dann schleudert Jupiter seinen todbringenden Blitz, der mich durchbohrt und versengt und aus dem Wagen des Lebens schleudert, die Pferde reißen sich los, und ich stürze wie ein brennender Stern zur Erde, mein Körper schlägt in einen zischenden Strom, meine Leiche ein verkohlter Stein im Wasser... Plötzlich merke ich, wie still es in der Klasse ist.

De uitbreiding hier bestaat uit ‘das goldene Samt des Tejo schmilzt’. Is dit een toevoeging van de auteur, die ongetwijfeld ook deze vertaling in manuscript gelezen heeft? De Taag speelt een belangrijke rol in de gedachten van de hoofdpersoon, wanneer hij in Lissabon is en denkt aan Slauerhoffs gedicht over sterven aan de Taag.

De Engelse vertaler is, net als de Franse, voortvarender te werk gegaan dan de Duitse. Herhaling wordt vermeden en verschillende expliciteringen komen voor.

(...) countries, mountains, everything shoots past me in a bolt of confusion, my flames set forests ablaze, I see the poisonous, black sweat of the gigantic Scorpion as it raises its tai! to sting me, the earth catches fire, the meadows burn to white ashes, Mount Etna spits fire back at me, the ice melts on mountaintops, rivers boil over their banks, I pull the vulnerable world with me in my fate, the incandescent chariot sears my body, the Babylonian Euphrates is alight, the Nile flees in mortal terror and hides its source, all existence laments, and then Jupiter hurls his lethal bolt of lightning which bores right through me, burning me and dashing me out of the chariot of life, the horses break free and I am flung Jike a blazing star to earth, my body implodes in a hissing stream, my corpse like a charred rock in the water... Suddenly I notice how quiet it is in the classroom.

Net als in de Franse is in de Engelse versie de staart die de Schorpioen naar de spreker optilt uitgebreid met ‘to sting me’, en is ‘incandescent’ toegevoegd (Ovidius zelf gebruikt hier candescere). En ‘implodes’ doet denken aan de meteoriet in de Franse versie.

De verschillen tussen de Duitse, Franse en Engelse vertaling van deze passage komen erop neer dat de Duitse, afgezien van de toevoeging over de Taag, dicht bij het origineel blijft, dat de Engelse meer variatie kent dan het origineel, en dat aan de Franse versie, die ook meer variatie kent, het meest is toegevoegd. Er is ontegenzeglijk sprake van ‘opwaardering’, vooral in het Frans en Engels.

De leraar Nederlands
Maar Nooteboom schrijft niet alleen in lyrische bewoordingen over erudiete zaken. Soms schrijft hij ook heel luchtig, informeel. Een vermakelijke beschrijving van de rivaal van de hoofdpersoon wordt door veel critici opgemerkt, inclusief de Nederlandse. De passage werd in zijn geheel (250 woorden) afgedrukt in The Independent toen het boek de tweemaandelijkse ‘Foreign Fiction Award’ won. Onderwerp is een verafschuwde leraar Nederlands ‘met een kop die voortdurend op grijnzen stond, alsof hij altijd bezig was koekjes rond te brengen’.

(...) de natuurlijke wildgroei van die taal bederven, (...) dat is één ding, maar eruitzien als een slecht gebakken kotelet en het over poëzie hebben, dat gaat ver. En hij had het er niet alleen over, hij schreef het ook. Om de paar jaar verscheen er een minimaal bundeltje met berichten uit de lauwe provincie van zijn ziel, regels zonder tanden, woordreeksen die zo’n beetje los in de pagina dreven. Als ze ooit in aanraking kwamen met één regel Horatius zouden ze oplossen zonder een spoor na te laten.

Opvallend aan deze typering is het informele, ontspannen taalgebruik, het terloopse van het erover hebben, dat gaat ver, en zo’n beetje los. Is die losse toon in de Duitse vertaling van het fragment terug te vinden?

(...) den natürlichen Wildwuchs dieser Sprache (...) zu stutzen ist eine Sache, aber auszusehen wie ein schlecht gebratenes Kotelett und von Poesie zu sprechen, das geht zu weit. Und er sprach nicht nur von Poesie, er schrieb auch welche. Alle paar Jahre erschien ein winziges Bändchen mit Berichten aus der lauen Provinz seiner Seele, Zeilen ohne Biß, Wortreihen, die irgendwie zusammenhanglos auf der Seite schwammen. Sollten sie je in Berührung mit auch nur einer einzigen Zeile von Horaz kommen, so würden sie sich auflösen, ohne eine Spur zu hinterlassen.

De herhaalde frase het erover hebben is weergegeven door het minder gekleurde sprechen. ‘Zo’n beetje los’ is het neutralere ‘irgendwie zusammenhanglos’ geworden.

De Franse versie is hier, net als bij het Phaeton-fragment, uitgebreider dan de Duitse:

(...) pervertir Ie foisonnement naturel de cette langue (...), passe encore, mais avoir l’air d’une cötelette mal cuite et parler poésie, c’est aller un peu loin. Et il ne se contentait pas d’en parler, il en écrivait. Tous les deux ou trois ans paraissait un minuscule recueil de bulletins météorologiques de la tiède province de son âme, vers édentés, trains de mots qui flottaient à vau-l’eau sur le blanc de la page. Une collision avec un seul vers d’Horace les eût fait se dissoudre sans laisser de traces.

De vertaler neemt met ‘parler poésie’ de informele toon over, hoewel er niet herhaald wordt; het spreektaal-effect van ‘een beetje los’ wordt niet behouden in ‘à vau-l’eau’: ‘le blanc’ is toegevoegd; de ‘berichten’ zijn ‘bulletins météorologiques’ geworden, en de ‘aanraking’ is met het meer dramatische ‘collision’ weergegeven.

In de Engelse versie blijkt er ook nogal veel te zijn versterkt, maar er is niet toegevoegd:

(...) stunting the natural growth of that language (...) is bad enough, but to look like an underdone cutlet and pontificate about poetry, that’s a bit much. And not only did he lay down the law about poetry, he wrote it too. Every few years he would spawn yet another anaemic assembly of messages from the lukewarm provinces of his soul: toothless lines, strings of words casting aimlessly about on the page. If they ever happened to brush against a single line of Horace they would disintegrate without a trace. 

Het erover hebben wordt weergegeven door ‘pontificate about’ en ‘lay down the law’. Aangezien de Engelse vertaling door mij werd gemaakt, weet ik dat deze dubbele opwaardering door de redacteur tot stand is gebracht (er stond eerst discuss). Het verschijnen van de minimale bundeltjes is actiever geworden met ‘spawn’, en in combinatie met ‘anaemic’ houdt deze weergave ook een verschuiving naar meer beeldend taalgebruik in. Met ‘casting aimlessly about’ is de terloopsheid van ‘zo’n beetje los’ vervangen door een meer literaire oplossing, en ‘brush against’ is iets poëtischer dan in aanraking komen.

Toch een meesterwerk?
Concluderend kan men zeggen dat Nootebooms proza zich in ieder geval goed laat vertalen. Er wordt afgevlakt, er wordt verfraaid, er wordt ook ontleukt, maar dat blijkt geen nadelige consequenties te hebben voor de receptie van het boek in het buitenland. Onvermijdelijk verlies wordt gecompenseerd, zou je kunnen zeggen, door de elegantie van de oplossingen. Aan de overheersende eis van fluency in de ontvangende culturen is, gezien de positieve recensies, blijkbaar voldaan ‒ de vertalers in kwestie worden nergens bekritiseerd, ze worden hier en daar zelfs genoemd en geprezen.

Toch kan de verklaring voor het enorme verschil in waardering voor deze novelle in het origineel en in vertaling niet uitsluitend in de kwaliteit van de vertalingen gezocht worden. Minstens even belangrijk is dat Nooteboom in eigen land nog steeds niet serieus genoeg wordt genomen als schrijver van literatuur. Hij is vooral bekend om zijn reisverhalen: keer op keer wordt er (nog steeds) door de kritiek met een zeker dédain gewezen op zijn verleden als schrijver voor Avenue. Daarbij komt, in het geval van Het volgende verhaal, dat het boek in enkele maanden en in opdracht werd geschreven. Van de schrijver van het boekenweekgeschenk 1991 werd eenvoudig geen meesterwerk verwacht.

Niettemin wijst alles erop dat het succès d’estime van Nooteboom in de rest van Europa en in het bijzonder de lovende ontvangst van Het volgende verhaal van invloed zijn geweest op de kritiek in Nederland. Heumakers, bijvoorbeeld, vond het drie jaar later nodig om zijn aantijging ‘sjieke kitsch’ terug te nemen: ‘Dat is te sterk uitgedrukt. Nootebooms vakmanschap is te groot om zo’n typering te rechtvaardigen.’ Nu prijst hij de schrijver om zijn ‘stilistisch vernuft’, nu heet het boek een ‘metafysisch amusement, een speelse exercitie die ook een heel wat zwaarder gewicht had kunnen krijgen’ (de Volkskrant, 4-2-1994). Reinjan Mulder was hem overigens al voorgegaan in deze zelfkritiek toen hij zich ten tijde van de Aristeion-prijsuitreiking afvroeg ‘of de kritiek destijds misschien wel erg vooringenomen is geweest’, en ‘of de Nederlandse kritiek wel op zijn taak berekend is’ (NRC Handelsblad, 30-11-1993). Hij herinnert eraan ‒ het lijkt een verontschuldiging ‒ dat Nooteboom zelf tijdens de presentatie had laten weten dat het niet het boek was geworden dat het had kunnen zijn. Het lijkt erop dat het dat boek wel geworden is in vertaling.

 

Noten
1 Uitzonderingen zijn de bespreking in De Telegraaf (‘een bijzonder mooi boekje’) en die van Tom van Deel in Trouw (7-3-1991): ‘Het mag door gaan voor een van de best denkbare boekenweekgeschenken.’
2 Geciteerd: Rüdiger Safranski in Die Zeit (3-10-1991), Hans Nöhbauer in Die Welt am Sonntag (8-12-1991), Rolf Brockschmidt in Der Tages Spiegel (13-10-1991), Jürg Scheuzger in de Neue Zûrcher Zeiiung (10-10-1991), Joachim Sartorius in de Frankfurter Allgemeine (18-1-1992).
3 Onder anderen André Rollin in Le canard enchaîné (25-12-1991), Michel Braudeau in Le Monde (20-12-1991) en Catherine Argand in Lire (1-4-1992). Verder Géomètre (jan. 1992) en Le Ligueur (1-1-1992).
4 Besprekingen door onder anderen: Eileen Battersby in The Irish Times (8-1-1994), Ben Rogers in The Independent on Sunday (2-2-1994), Rebecca Adams in The Guardian (25-1-1994), Michael Dirda in de Washington Post (30-10-1994).