Vertaling in tijden van censuur   08-02-2016

Over de zichtbaarheid van vertalers en uitgevers

Guillermo Sanz Gallego
 

Censorship ends in logical completeness when nobody
is allowed to read any books except the books nobody can read
– George Bernard Shaw

 

Censura2


Inleiding

Het citaat van George Bernard Shaw waarmee dit artikel opent, verwijst naar het meerzijdige karakter van toegankelijkheid: de uiterste vorm van censuur impliceert een beperking van toegang tot alle boeken behalve tot onleesbare werken. De Ierse auteur benadrukt hoe in de meest autoritaire regimes censuur bestaat uit het verbieden van alle boeken behalve die welke niet helder verwoord zijn of slechts door weinigen worden begrepen. Met andere woorden, informatie is ontoegankelijk en versleuteld in repressieve regimes; en wat beschikbaar is, is niet enkel schaars, maar ook onbegrijpelijk.

Sinds enkele jaren is er binnen de vertaalwetenschap een groeiende interesse voor het fenomeen van censuur en vertaling (Lázaro 2001, 2004 en 2005; Billiani 2007; Santaemilia 2008; Rundle & Sturge 2010; Merkle, O’Sullivan, van Doorslaer & Wolf 2010; Sanz Gallego 2013). Newmark wijst erop dat vertalen een bron van toegang is tot nieuwe woorden en feiten, een waardevol middel om kennis te verspreiden tussen personen, groepen, instellingen en landen, alsook een overdrachtsmiddel van cultuur en informatie (1991: 64). Censuur, daarentegen, is voor Michaela Wolf, cultural blockage. Het concept impliceert dus het tegenovergestelde van toegang tot informatie, want bepaalde burgerlijke rechten – zoals de persvrijheid of de vrijheid van meningsuiting – worden door repressieve regimes met voeten getreden (2002: 45). Uit de definities van vertalen en censuur blijkt dat toegankelijkheid tot informatie een gezamenlijk concept is voor deze twee processen.

Censuur kan gezien worden als een historische context waarin interessante vertaalfenomenen plaatsvinden. Binnen vertaalethiek kan de zichtbaarheid van de vertaler (Koskinen 2000) of ‘agency’ (Paloposki 2009) worden bestudeerd. Daarvoor moet een analyse gemaakt worden op drie lagen: op tekstueel, paratekstueel en extratekstueel niveau. Op tekstueel niveau kan de stem van de vertaler bestudeerd worden – zijn sporen, zijn opzettelijke manipulatie, zijn stilistische voorkeuren en zijn gewoontes –, op paratekstueel niveau wordt geëvalueerd in welke mate de vertaler voetnoten en voorwoorden kan toevoegen aan de tekst, en op extratekstueel niveau wordt de rol van de vertaler bij de selectie van de te vertalen boeken bestudeerd (Koskinen 2000: 99; Paloposki 2009: 191). Het onderscheid tussen deze drie niveaus lijkt coherent en overtuigend, maar duidelijk is dat deze auteurs zeer veel belang hechten aan de rol van de vertaler ten opzichte van andere actoren zoals de uitgever. Misschien is de invloed van de vertaler zichtbaar op tekstueel niveau, maar bij de andere twee niveaus is voornamelijk de uitgever betrokken. Op extratekstueel niveau is te zien hoe de verantwoordelijkheid van de selectie van de te vertalen werken bij de uitgever ligt. De uitgever is eveneens verantwoordelijk voor de toevoeging en weglating van parateksten die het werk voorstellen, zoals voorwoorden. Deze  bevatten vaak belangrijke informatie over het werk, over het narratieve discours en over het schrijf- en vertaalproces. De betrokkenheid van de verschillende bemiddelaars van de vertaling – zoals de uitgever en de vertaler – is in het bijzonder zichtbaar op deze drie niveaus bij het vertalen van subversieve teksten in tijden van censuur, en daarom zal hier worden ingegaan op twee vertalingen die werden gepubliceerd tijdens de Francodictatuur: Ulysses van James Joyce en The Spanish Civil War van Hugh Thomas.

Vertaling en censuur: bepalende factoren in het Spanje van Franco
De vertaler die een opdracht krijgt in een context waar censuur van kracht is moet een subtiele evenwichtsoefening maken. Het spreekt vanzelf dat ‘onschadelijke’ teksten geen extra uitdaging vormen voor de vertaler omdat er geen delicate zaken vermeld worden. Bij de vertaling van subversieve teksten ligt dat anders. Als een vertaling gepubliceerd wordt in een land waar censuur van kracht is, kunnen de desbetreffende autoriteiten eisen dat de originele boodschap van de auteur aangepast wordt aan de geldende maatschappelijke normen van de doelcultuur, zodat de vertaling geen uitgangspunten hanteert die het regime als beledigend beschouwt. De vertaler is dan wel de toegangsverlener die de auteur helpt bij het overbrengen van zijn boodschap naar de doelcultuur, maar tegelijkertijd kan hij ook als helper of zelfs medeplichtige gezien worden van de autoriteiten als hij de boodschap aanpast aan de richtlijnen van de censoren.

De Spaanse censoren moesten werken beoordelen volgens een sjabloon met vragen over vier onderwerpen. Politieke opinies mochten niet gepubliceerd worden als ze kritiek bevatten tegen het franquisme, zijn ideologie, zijn inspiratiebronnen of zijn wetten. Godsdienst was ook een prioriteit voor het regime, en kritiek op het katholicisme was ook niet aanvaardbaar. Seksuele moraal was eveneens delicaat en er mochten geen verwijzingen verschijnen naar abortus, scheidingen, buitenechtelijke relaties en homoseksualiteit. Ten slotte mocht het werk in kwestie geen onfatsoenlijk of niet-passend taalgebruik bevatten. In dit artikel zal verwezen worden naar twee case study’s, de eerste met taboetaal en de tweede met een taboeonderwerp, namelijk een historiografische verwijzing naar  de Spaanse Burgeroorlog. 

Tekstuele zichtbaarheid van de vertaler: taboetaal en taalvariatie
Fragmenten van boeken moesten vaak geschrapt of aangepast worden voordat de franquistische autoriteiten hun fiat voor publicatie gaven aan de uitgeverij. Regelmatig was het zo dat er een rist aanbevelingen en wijzigingen aangebracht moest worden alvorens een boek op de markt kon worden gebracht. Veel succesvolle Engelstalige werken trokken de aandacht van Spaanstalige uitgevers, die daarna met lede ogen moesten aanzien hoe het regime zich tegen de uitgave ervan verzette.

Over het algemeen zijn er aanzienlijke verschillen aan te wijzen tussen de censuur zoals die bedreven werd in het conservatieve Spanje van Franco en die van de liberale Engelstalige wereld. Hoewel obsceniteit voor beide culturen een heikel thema was, waren de Spaanse autoriteiten onder Franco extra gevoelig voor wat zij percipieerden als gevaren voor de franquistische nationale identiteit, zoals kritiek op de katholieke Kerk, kritiek op het regime, of allerlei verwijzingen naar sociale verschijnselen die zij verwerpelijk/ontoelaatbaar vonden, zoals homoseksualiteit, echtscheidingen en abortus. Ten tweede werd de censuur in de VS en het VK in gang gezet door particulieren en belangengroepen. Potter beschrijft hoe douaneambtenaren en postbodes er tussen 1900 en 1940 verantwoordelijk waren voor het toezien op de moraal en hoe magistraten pas optraden na klachten en verklaringen onder ede van burgers of pressiegroepen (2013: 20–21). Dit in tegenstelling tot wat er in Spanje gebeurde, waar een corps censoren in opdracht van het regime toezicht hield op de boeken waarvoor toestemming voor publicatie werd aangevraagd.

1024px -james _joyce _with _sylvia _beach _at _shakespeare __co _paris _1920                                 Joyce met Silvia Beach bij The Shakespeare Company

Ulysses van James Joyce is een intrigerende case die een specifiek licht werpt op de verschillende censuur- en uitgeefstrategieën. Het werk werd lange tijd gecensureerd in de Engelstalige wereld, maar kon zonder problemen verschijnen in Spanje. De censuur van Ulysses in de VS wordt vaak geïnterpreteerd als een strategie van de uitgever van Joyce, Sylvia Beach. Het boek werd door de Amerikaanse autoriteiten beschreven als pornografisch en de taal als ongepast, waardoor het niet mocht verschijnen in de VS. Beach gaf het daarom uit in haar Parijse uitgeverij Shakespeare and Company, en door zijn reputatie van verboden boek trok het veel meer de aandacht. Ulysses kon uiteindelijk pas in respectievelijk 1934 en 1936 verschijnen in de VS en het VK (Vanderham 1998: 84).

Het is moeilijk te verklaren hoe een boek dat volgens de Amerikaanse autoriteiten niet acceptabel was toch niet gecensureerd werd door het strenge Spaanse regime van Franco. De eerste helft van de Francoperiode werd gekenmerkt door preventieve censuur. De perswet was al van kracht sinds 22 april 1938, precies een jaar voor het einde van de Spaanse Burgeroorlog. Als gevolg daarvan moesten alle teksten voorgelegd worden aan de Spaanse autoriteiten. De geïnteresseerde uitgevers dienden de betreffende tekst in, samen met een verzoek en al de nodige informatie over de publicatie van het boek, zoals de oplage waarin het zou verschijnen, de aankoopprijs per exemplaar, een korte motivatie om het werk te publiceren en een bespreking van de inhoud. De hiertoe aangestelde beoordelaars moesten daarna een verslag bezorgen met hun visie over het boek. Zoals eerder vermeld werd speciale aandacht besteed aan decorum, dogma, godsdienst en politiek. Op basis van deze criteria werd uitspraak gedaan over de mogelijkheid van publicatie van het boek.

In het Ulysses-dossier was de uitspraak volgens Lázaro niet eenduidig, want in plaats van ‘denegado’ stond er ‘suspendido’, wat verwees naar uitstel en niet naar een weigering om het boek in vertaling uit te brengen. In 1947, twee jaar na de publicatie van de Spaanse vertaling in Buenos Aires circuleerde het boek in Spanje (2001: 44–45). Als bewijs vermeldt Lázaro  een recensie die dat jaar verscheen in het Spaanse literaire tijdschrift Ínsula. Het was namelijk zo dat niet alleen boeken maar ook artikels in kranten en tijdschriften beoordeeld moesten worden door de Spaanse autoriteiten. Indien de publicatie van het artikel in Ínsula werd goedgekeurd, mogen we daaruit afleiden dat ook het boek niet gecensureerd was. Er is weinig informatie voorhanden over het censuurdossier van de eerste druk van de vertaling door de Argentijn Salas Subirat voor Editorial Rueda te Buenos Aires. Toch is er nog een beoordeling van de tweede druk van diezelfde vertaling voor een Spaanse uitgeverij te vinden. In 1962 was Editorial Planeta van plan om een reeks uit te geven onder de naam Maestros ingleses (Engelse meesters) en Ulysses van Joyce werd hiervoor geselecteerd. Vervolgens werd een verzoek gestuurd naar de autoriteiten. In zijn studie laat Lázaro zien dat het oordeel van de Spaanse censoren wederom niet overeenstemde met de eerste uitspraak door de Amerikaanse autoriteiten:

Con fragmentos verdaderamente incomprensibles, el ‘Ulises’ de James Joyce tiene páginas consideradas por la crítica literaria como antológicas, dentro de las nuevas líneas de expresión propias de nuestro siglo. . . . Por todo ello considero que PUEDE PUBLICARSE1 (Archivo 1219 – 62, Caja 13,815).

Nogal wat lezers vinden de Ulysses van Joyce ‘onbegrijpelijk’. De vraag is nu of de censor bedoelde dat de volledige tekst ontoegankelijk was vanwege de revolutionaire manier waarop de auteur het verhaal vertelde of vanwege de woordenschat gebruikt door de vertaler. Een andere vraag is hoe het origineel zo’n zware kritiek kon krijgen in de Engelstalige wereld, samen met een publicatieverbod, terwijl het Spanje van Franco zo mild was voor de vertaling. Om deze vragen te beantwoorden kan het best een vergelijking worden gemaakt tussen de gecensureerde fragmenten van de oorspronkelijke tekst en de Spaanse vertaling. De resultaten zijn merkwaardig zoals we hieronder zullen zien. De gemarkeerde Engelstalige tekst staat vol met taboetaal. De Spaanse tekst ook. Waarin zit het verschil?

Slang en taboetaal hebben te maken met register en taalvariatie. Bij de eerste Spaanse vertaling van Ulysses treft de lezer een Argentijnse taalvariant aan. Deze lexicale elementen zijn hoofdzakelijk te vinden in die fragmenten die in de oorspronkelijke tekst door de Amerikaanse autoriteiten waren aangemerkt als bedenkelijk vanwege het gebruik van taboetaal of expliciete seksuele verwijzingen. Door het gebruik van de Argentijnse taalvariant wordt de vertaling minder toegankelijk voor gebruikers van andere taalvariaties, zoals blijkt uit de reactie van de Spaanse censoren, die in hun oordeel uitdrukkelijk verwijzen naar de onbegrijpelijkheid van de tekst. Hadden woordkeuze en streekgebonden taalvariatie van de vertaler in fragmenten waar de originele tekst taboetaal bevatte een doorslaggevend effect op de beoordeling van de tekst? Nogal wat elementen wijzen in die richting, wat zou kunnen verklaren waarom een tekst die zo lang gecensureerd bleef in de liberale Engelstalige wereld niet hetzelfde lot onderging tijdens het strenge regime van Franco.

In de eerste Spaanse vertaling van Ulysses zijn talloze voorbeelden waar de keuze van de Argentijnse taalvariant in aanstootgevende fragmenten voor verwarring zorgt bij de Spaanse lezer, zoals bij de vertaling van cunt met concha (dat niet vulgair is in Spanje en geen seksuele connotaties heeft), verwijzingen naar een erectie met het werkwoord parar (dat in tegenstelling tot de Argentijnse betekenis – opstaan, rechtop zetten –, in Spanje begrepen wordt als ‘stoppen’), en de vertalingen van to pull off met terminar en to fuck met trincar (woorden die in Argentinië taboe zijn, maar in Spanje geen seksuele connotaties hebben). Het gevolg was dat de Spaanse lezer niet vond dat de Argentijnse taalvarianten expliciet verwezen naar seks of taboetaal. Of, zoals de censor die de tekst moest beoordelen schreef, dat de tekst onbegrijpelijk was, en dus ontoegankelijk. Dit voorbeeld toont hoe de toegankelijkheid van een tekst enerzijds afhankelijk is van de schrijver of vertaler, maar anderzijds ook van de lezer of, in dit geval, de censor die hem moest beoordelen.

Bovendien zijn er voorbeelden die op zelfcensuur wijzen, zoals de neutralisering bij de herhaaldelijke vertaling van whore met prostituta in plaats van puta (verandering van register) of de vertaling van het werkwoord to come in contexten waar het naar een ejaculatie verwijst als venir (dat geïnterpreteerd wordt als een beweging in de richting van de spreker, zonder verdere seksuele connotaties) (Sanz Gallego 2013). Zulke gevallen van neutralisering zijn begrijpelijk als het publicatieproces van de vertaling in ogenschouw genomen wordt. De vertaler begon zijn werk in 1937 (Ríos 2004). Op dat moment was nog maar kortgeleden toestemming verkregen om het originele werk in de Engelstalige wereld te publiceren. Bovendien bestond er noch in Argentinië, noch in Spanje censuur. Maar op het moment van publicatie, acht jaar later, was die er wel, in beide landen (vanaf 1938 in Spanje, en vanaf 1943 in Argentinië). Het is daarom begrijpelijk dat neutralisering en zelfcensuur opduiken in de vertaling van een werk dat zo veel opschudding veroorzaakte, vooral omdat de twee landen waar de vertaling gepubliceerd zou worden een streng censuurbeleid kenden.

Het geval van Ulysses is opmerkelijk, want in tegenstelling tot andere Spaanse vertalingen gemaakt door Argentijnse vertalers en uitgegeven in Latijns-Amerika – zoals Lolita van Nabokov, gecensureerd in zowel Argentinië als Spanje en vertaald door de Argentijn Enrique Tejedor, pseudoniem van Enrique Pezzoni (Larkosh 2007: 65) –, was het werk van Joyce nooit gecensureerd in Spanje. De verantwoordelijkheid en werkwijze van de vertaler Salas Subirat – met talloze voorbeelden van neutralisering, en, vooral, gebruik van Argentijnse taalvariatie voor taboetaal – is zichtbaar op tekstueel niveau en zorgde toen voor een verrassende uitspraak bij de censoren. De twee latere vertalingen van Ulysses werden gemaakt door Spanjaarden – die van Valverde (1976) en die van Tortosa en Venegas (1999) – en ze werden gepubliceerd na de dood van Franco. In beide gevallen vindt de Spaanse lezer een meer expliciete tekst dan die van Salas Subirat. 

Paratekstuele zichtbaarheid van de uitgever: politiek en historiografie in ballingschap
De censoren van Franco waren niet alleen bezorgd over taboetaal. Ook politiek en geschiedenis waren onderwerpen die veel aanpassingen vereisten. Twee treffende voorbeelden hiervan zijn de gevallen Homage to Catalonia van George Orwellen The Spanish Civil War van Hugh Thomas. De autoriteiten eisten veel aanpassingen in het dossier uit 1971 over de vertaling van Éditions Ruedo ibérico van The Spanish Civil War, dossiernummer 179-71, dat ik kon raadplegen in het Archivo General de la Administración te Alcalá de Henares. Hierin is informatie te vinden over de aanvraag van de uitgever gedateerd op 11 januari 1971. De uitgever was van plan om 20.000 exemplaren op de markt te brengen in Spanje voor 250 pesetas elk. In zijn antwoord voegde de censor Castillo een lijst toe met 209 pagina’s die geschrapt moesten worden. Hij vermeldde ook dat de verwijzingen naar ‘rebeldes’ (opstandelingen) vervangen moesten worden door ‘nacionales’ (nationalisten, de franquistische opstandelingen tijdens de Spaanse Burgeroorlog). In zijn rapport verklaarde Castillo dat ‘rebelión’ (opstand) een ‘erkend misdrijf’ was volgens het Spaans Wetboek van Militair Strafrecht. Hij voegde eraan toe dat het woord ‘leales’ geschrapt diende te worden wanneer het gebruikt werd om te verwijzen naar de Republikeinen. Aan het eind van zijn rapport benadrukte hij dat het noodzakelijk was om publicatie van het werk goed te keuren vanwege de ‘enorme populariteit’ ervan, maar eerst moesten alle aanbevelingen en schrappingen worden uitgevoerd. De tweede censor, Martos, was strenger en beschouwde het boek als onaanvaardbaar omdat het een eindeloze lijst leugens en verwerpelijke alinea’s over ‘onze Kruistocht’ bevatte. In zijn rapport voegde Martos eraan toe dat de bronnen van Thomas voornamelijk ‘rode auteurs’ waren en dat er daarom constant verwezen werd naar het bloedvergieten in de nationalistische zone, terwijl de moorden in de republikeinse zone ‘vergeeflijk’ waren.

Thomas 1961Guerra 1961                  De Engelse tekst en de Spaanse vertaling van 1961

Zoals eerder gezegd was de publicatie van vertalingen van subversieve teksten in Spanje tijdens de dictatuur geen evidente zaak. Uitgevers waren zich daarvan bewust en zochten mogelijke andere kanalen om toegang te verlenen tot werken die ze wilden publiceren. In het Spanje van Franco waren dergelijke kanalen echter schaars. Een boek dat afgekeurd werd voor publicatie betekende voor een uitgeverij onder meer derving van inkomsten. In die context ontstonden er alternatieven, zoals uitgeverijen in ballingschap.

In deze categorie neemt Éditions Ruedo ibérico een prominente plaats in. Deze uitgeverij was volgens Forment (2000: 260), Preston (2009: 351) en Dreyfus-Armand (2010: 294) de belangrijkste anti-Franco uitgeverij in ballingschap. Éditions Ruedo ibérico werd opgericht in Parijs door een groep Spanjaarden onder leiding van José Martínez, en richtte zich voornamelijk op historische en politieke publicaties, tijdens de Spaanse dictatuur delicate onderwerpen. Deze uitgeverij beantwoordt volledig aan de definitie van een instelling in ballingschap. Daarvoor moeten, volgens Shain, de leden betrokken zijn geweest in acties tegen het regime of beschuldigd van ordeverstoring vóór hun vertrek in ballingschap (1994: 826). Vier van de vijf oprichters – José Martínez, Nicolás Sánchez-Albornoz, Ramón Viladás en Vicente Girbau – hadden tijdens het Francoregime gevangen gezeten. De eerste drie waren vluchtelingen en de laatste was geschorst als diplomaat (Forment 2000: 181).

Het concept ballingschap dat ik hanteer in ‘uitgeverij in ballingschap’ is gebaseerd op dat van Brubaker. Het betekent niet gewoon ‘verplaatsing van de activiteiten gemotiveerd door ideologie’  zoals bij Shain, maar verwijst naar een instelling met politieke macht om de identiteit van een sociale groep te creëren. Daarvoor maakt de instelling in ballingschap gebruik van diasporische projecten die niet streven naar de beschrijving maar naar het herschrijven van een realiteit (2006: 12). Éditions Ruedo ibérico profileerde zich als anti-Franco-instelling in ballingschap door een bepaald project te steunen, namelijk het openstellen van een gecensureerd narratief discours voor de Spaanse lezers. Toch rijst de vraag of de verantwoordelijke uitgever van Ruedo ibérico zich alleen bezighield met het verlenen van toegang tot een gecensureerde beschrijving van de Spaanse Burgeroorlog. Een analyse van de parateksten kan uitwijzen of hij niet nog een stap verder ging door een historiografische referentie te herschrijven. In dat geval zou de vertaling van De Spaanse Burgeroorlog een bevestiging zijn van de theorie van Brubaker, want in plaats van het conflict te beschrijven, zou de uitgeverij in ballingschap zich het werk toe-eigenen om de oorlog vorm te geven in functie van de eigen politieke ideologie.

Het eerste boek dat Éditions Ruedo ibérico uitgaf was de Spaanse vertaling van The Spanish Civil War van Hugh Thomas. De originele versie werd gepubliceerd in Londen in 1961. Verrassend genoeg slaagde Ruedo ibérico erin om nog datzelfde jaar ook de Spaanse vertaling gepubliceerd te krijgen in Parijs. Het werk van Hugh Thomas was dan ook een uitstekende keuze om de doelstellingen van deze uitgeverij in ballingschap te realiseren. De publicatie van deze vertaling in Parijs kan dan ook gezien worden als symptomatisch voor de strategie van de uitgever van Ruedo ibérico. De Spaanse Burgeroorlog was geschreven door een niet-rechtstreeks betrokken Britse auteur die tot de groep schrijvers behoort die de meeste ergernis veroorzaakten bij de Franco-autoriteiten. Andere namen waren Gerald Brenan, Pierre Broué, Emile Témime, Herbert R. Southworth, Manuel Tuñón de Lara, Gabriel Jackson, Stanley G. Payne, Ramón Tamames en Max Gallo (Reig Tapia 1986: 47). De Engelstalige auteurs waren de invloedrijkste en het was voor de autoriteiten veel moeilijker om te vechten tegen hun werken dan tegen anti-Francopropaganda omdat het onafhankelijke studies waren, geschreven door onderzoekers en professoren met een uitstekende reputatie in het buitenland. Uiteraard waren de uitgevers van Éditions Ruedo ibérico zich hiervan bewust toen ze de lijst samenstelden voor de reeks España contemporánea. Als antwoord hierop riep het ministerie van Informatie en Toerisme, onder leiding van Manuel Fraga Iribarne, de zogeheten Sección de Estudios sobre la Guerra de España in het leven. Dit was een speciale afdeling van de censuur die werd toegewezen aan Ricardo de la Cierva en die, volgens Southworth, de bedoeling had de intellectuele en morele invloed van deze auteurs te ondermijnen, alsook de Spaanse historiografische orthodoxie te bewaken (Southworth 2002: ix).

De publicatie van de Spaanse vertaling van De Spaanse Burgeroorlog was strategisch gepland door de uitgevers van Ruedo ibérico en profiteerde van de netwerken in ballingschap en hun contacten met de gastcultuur. De historicus Eric Hobsbawn was een sleutelfiguur in dit netwerk, en hij gaf de uitgevers toegang tot het manuscript. Hij kende Thomas en bezat, als proeflezer, een kopie van het boek. Deze informatie is terug te vinden in een paratekst, te weten in het voorwoord bij de eerste druk van de originele versie. Daarin bedankt de auteur Hobsbawn voor zijn revisie van de tekst (Thomas 1961: 13). De link tussen Hobsbawn en de uitgevers van Ruedo ibérico blijkt ook uit latere documenten, zoals zijn autobiografie (Hobsbawn 2003) en die van José Martínez (Forment 2000). Hobsbawn deelde zijn flat in Bloomsbury met Vicente Girbau en kende ook Nicolás Sánchez-Albornoz, die toen eveneens in Londen woonde (Hobsbawn 2003: 343; Forment 2000: 188).

Zodra de uitgevers van Ruedo ibérico de rechten van het werk van Thomas verkregen hadden, namen ze zich voor de Spaanse vertaling vóór augustus 1961 uit te geven. Bedoeling was die te kunnen verkopen aan het aanzienlijke aantal Spanjaarden dat naar Frankrijk reisde om daar hun vakantie door te brengen (Forment 2000: 188). Deze lezersgroep was een belangrijke markt voor de uitgeverij in ballingschap en er moest voordeel gehaald worden uit het feit dat Spaanse staatsburgers, in tegenstelling tot onderdanen van andere autoritaire regimes, het land mochten verlaten tijdens hun vakantie. Forment wijst er ook op dat de verkoopcijfers van de Spaanse vertaling veel hoger lagen dan oorspronkelijk verwacht (2000: 199).

Op de vertaling van het werk van Thomas volgden voor Ruedo ibérico nog een aantal andere vertalingen van auteurs als Gerald Brenan (El laberinto español, 1962), Stanley G. Payne (Falange, 1965; en Los militares y la política en la España contemporánea, 1968), Ian Gibson (La represión nacionalista de Granada en 1936 y la muerte de Federico García Lorca, 1971; en La muerte de García Lorca, 1975), en Herbert R. Southworth (La destrucción de Guernica, 1977).

Capa
                          De Spaanse burgeroorlog, foto Robert Capa

De vertaling van het werk van Thomas was zo succesvol dat de uitgeverij Grijalbo de rechten kocht om de Spaanse versie te publiceren in Spanje. Daarvoor moest het werk aan de Spaanse autoriteiten worden voorgelegd. Dat gebeurde driemaal. Forment verwijst nog naar een bijkomende aanvraag uit 1963 (2000, 229), maar er zijn geen documenten voorhanden in het Archivo General te Alcalá de Henares die dit staven. Bij de eerste poging, in 1971, werd de aanvraag niet goedgekeurd door de censoren. Ook drie jaar later mislukte het. De Spaanse vertaling van De Spaanse Burgeroorlog werd uiteindelijk pas in 1976 goedgekeurd voor publicatie in Spanje, een jaar na de dood van Franco. Tegen die tijd circuleerde de editie van Ruedo ibérico die in Parijs uitgegeven was al vijftien jaar.

Ruedo ibérico slaagde er dus in om vanuit ballingschap de Spaanse lezer toegang te verlenen tot een boek dat de officiële visie op  een bepaald onderwerp in twijfel trok, iets wat in Spanje zelf onmogelijk was. Maar we kunnen ons afvragen of het narratieve discours van de vertaling even onpartijdig was als het originele werk in het Engels. Parateksten laten zien dat dit niet het geval was, en dat de verantwoordelijkheid van de algemene uitgever van Ruedo ibérico, José Martínez, zich niet beperkte tot de selectie van het werk van Thomas om er vervolgens toegang toe te verlenen. Een vergelijking tussen het origineel in het Engels en de Spaanse vertaling toont een merkwaardig verschil aan op het niveau van de parateksten. Ik baseer me hierbij op de tweede edities, aangezien de tweede Spaanse editie aan de Spaanse autoriteiten voorgelegd werd.

Het contrast tussen beide versies toont aan dat bij de vertaling een paratekstueel element weggelaten werd. De tweede editie in het Engels bevat twee inleidingen van de auteur, het voorwoord van de eerste editie en het voorwoord van de Penguineditie. De Spaanse tweede editie bevat enkel een sectie met als titel ‘Introducción’. Die inleiding komt overeen met het voorwoord van de eerste Engelse editie. Het voorwoord van de tweede editie in het Engels werd dus weggelaten, een weglating die de verantwoordelijkheid was van de uitgever van de Spaanse vertaling, José Martínez. Met die weglating werd een verklaring van de auteur achtergehouden voor de lezers van de vertaling, namelijk een zin die als volgt luidt: ‘Ik zou graag Mr Herbert Southworth en Señor José Martínez willen bedanken omdat ze zo vriendelijk waren om de drukproef te lezen’ (Thomas 1965: 15)2. Deze laatste zin van het voorwoord toont aan dat José Martínez niet enkel de rol van uitgever van de vertaling op zich nam, maar ook dat hij actief betrokken was bij de proeflezing van de originele tekst in het Engels. In dit verband is het opportuun om eraan te herinneren dat hij een politiek balling was en daarom beschouwd wordt als een belanghebbende partij in het conflict, waardoor zijn neutraliteit als proeflezer te betwisten valt. De weglating van dit paratekstuele element verbergt essentiële informatie met betrekking tot de objectiviteit van de tekst, aangezien de lezer van de vertaling niets te weten komt over de dubbele rol van José Martínez als uitgever van de vertaling en als proeflezer van het origineel.

De paratekstuele vergelijking tussen de vertaling en de brontekst laat zien dat de Spaanse uitgever in ballingschap niet enkel verantwoordelijk was voor de selectie van het werk van Thomas, maar ook voor de informatie die de lezer van de vertaling kreeg. Hij verleende toegang tot de vertaling in ballingschap, maar hij hield ook achter dat hij betrokken was bij de redactie van het origineel. Dit hoeft geen verbazing te wekken: anders konden de franquistische censoren immers gemakkelijker beweren dat het werk van Thomas propaganda was omdat het beïnvloed was door een partijdige uitgever. De weglating van dit paratekstuele element bevestigt bijgevolg de diasporische theorie van Brubaker (2006). De uitgever in ballingschap past de vertaling aan zodat zijn betrokkenheid bij het origineel verborgen blijft. Op die manier konden de censoren niet beweren dat het werk van Thomas besmet was door de betrokkenheid van een politieke balling. 

Besluit
Voor vertaalwetenschappers is het van belang om de invloed van censuur op vertalingen vanuit verschillende invalshoeken te bestuderen. De studie van concrete voorbeelden leert ons hoe een vertaalopdracht aangepakt wordt onder autoritaire regimes. Tegelijkertijd kunnen ook onderzoekers van andere disciplines – cultuurwetenschappen, geschiedenis, antropologie en imagologie – voordeel halen uit de vertaalanalyses, aangezien vertalers en uitgevers verantwoordelijk zijn voor de bemiddeling tussen verschillende maatschappijen en culturen, alsook voor de beeldvorming van identiteiten. Zouden we zo’n belangrijke taak laten afhangen van de druk van repressieve regimes, dan zullen, overeenkomstig de woorden van George Bernard Shaw, enkel nog onleesbare vertalingen het recht hebben te verschijnen.

 

Noten
1 ‘Ondanks werkelijk onbegrijpelijke passages bevat Ulysses van James Joyce ook pagina’s die door de literaire kritiek beschouwd worden als exemplarisch voor de nieuwe expressievormen van onze eeuw… Om al deze redenen vind ik dat het werk GEPUBLICEERD MAG WORDEN’; vertaling SG.
2 ‘I would like to thank Mr Herbert Southworth and Señor José Martínez for kindly reading the proofs. 1 April 1964 H.T.’ (Thomas, 1965, p. 15).

Bibliografie
Billiani, F. 2007. Modes of Censorship and Translation: National Contexts and Diverse Media. Manchester: St Jerome Publishing.

Brubaker, R. 2006. ‘The 'diaspora' diaspora’. Ethnic and Racial Studies 28 (1): 1–19.

Dreyfus-Armand, G. 2010. ‘París, ¿otra capital del exilio republicano?’, in: F. Martínez, J. Canal, & E. Lemus (eds.), París, ciudad de acogida: El exilio español durante los siglos XIX y XX. Madrid: Marcial Pons, Ediciones de Historia, p. 283–298.

Forment, A. 2000. José Martínez: la epopeya de Ruedo ibérico. Barcelona: Anagrama.

Hobsbawn, E. 2003. Interesting Times: A Twentieth-Century Life. New York: Pantheon Books.

Koskinen, K. 2000. Beyond Ambivalence: Postmodernity and the Ethics of Translation. Tampere: Tampere University Press.

Larkosh, C. 2007. ‘The Translator’s Closet: Editing Sexualities in Argentine Literary Culture’, TTR: traduction, terminologie, redaction, 20:2, p. 63–88.

Lázaro, A. 2001. ‘James Joyce’s Encounters with Spanish Censorship, 1939–1966’, in: T. F. Staley (ed.), Joyce Studies Annual 2001. Austin: U of Texas, p. 38–54.

Lázaro, A. 2004. H. G. Wells en España: Estudio de los expedientes de censura (1939–1978). Madrid: Editorial Verbum.

Lázaro, A. 2005. ‘The Censorship of Orwell’s Essays is Spain’, in: S. Onega & A. Gomis (eds.), George Orwell: A Centenary Celebration. Heidelberg: Universitätsverlag Winter, p. 121–141.

Merkle, D., C. O’Sullivan, L. van Doorslaer & M. Wolf. 2010. The Power of the Pen: Translation & Censorship in Nineteenth-century Europe. Münster: Lit.

Newmark, P. 1991. About Translation. Clevedon: Multilingual Matters.

Paloposki, O. 2009. ‘Limits of freedom: Agency, choice and constraints in the work of the translator’, in: J. Milton & P. Bandia (eds.), Agents of Translation. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins, p. 189–208.

Potter, R. 2013. Obscene Modernism: Literary Censorship & Experiment 1900–1940. Oxford: OUP.

Reig Tapia, A. 1986. Ideología e historia: sobre la represión franquista y la Guerra Civil. Madrid: Ediciones AKAL.

Ríos, J. 2004. ‘Joyce, por ejemplo’, in: C. García Santa Cecilia (ed.), Joyce y España. Madrid: Círculo de Bellas Artes.

Rundle, C. & K. Sturge 2010. Translation under Fascism. London/New York: Palgrave Macmillan.

Santaemilia, J. 2008. ‘The Translation of Sex-Related Language: The Danger(s) of Self-Censorship(s)’, TTR: traduction, terminologie, redaction, 21:2, p. 221–252.

Sanz Gallego, G. 2013. ‘Translating taboo language in Joyce's Ulysses: a special edition in Spanish for Franco and Perón’, Atlantis, 35:2, p. 137–154.

Shain, Y. 1994. ‘Ethnic diasporas and U.S. foreign policy’, Political Science Quarterly, 109:5, p. 811–841.

Southworth, H. R. 2002. Conspiracy and the Spanish Civil War: The brainwashing of Francisco Franco. London/New York: Routledge.

Thomas, H. 1961. The Spanish Civil War. London: Eyre & Spottiswoode.

Thomas, H. 1961. La guerra civil española. Paris: Éditions Ruedo ibérico.

Thomas, H. 1965. The Spanish Civil War. Middlesex: Penguin Books.

Thomas, H. 1967. La guerra civil española. Paris: Éditions Ruedo ibérico.

Vanderham, P. 1998. James Joyce and Censorship: The Trials of ‘Ulysses’. London: MacMillan.

Wolf, M. 2002. ‘Censorship as Cultural Blockage: Banned Literature in the Late Habsburg Monarchy’, TTR: traduction, terminologie, redaction, 15:2, p. 45–61.