De Koran (Qur’ān) is een heet hangijzer tegenwoordig – overal ter wereld, en ook in Nederland en België, is het heilige boek van de Islam een soort fetisj geworden voor oppositioneel fundamentalisme. Zo meent de Nederlandse politicus Geert Wilders bijvoorbeeld dat de Koran, net als Hitlers Mein Kampf (Wilders 2007), verboden zou moeten worden en zijn er stromingen binnen de Islam – de zogenaamde Euro-islam – die beweren dat de tekst slechts op één manier geïnterpreteerd mag worden (Scarcia Amoretti 2009: 9). Beide opvattingen zijn, zacht uitgedrukt, problematisch te noemen. De eerste omdat dit boek, naast het fundament van de islamitische geloofsleer en van de rechtsspraak in veel landen, ook aan de basis ligt van eeuwen cultuur en literatuur in het Arabisch en in talen als het Perzisch, de moedertaal van de Nederlandse schrijver en Koranvertaler Kader Abdolah (pseud. van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani, in 1954 geboren in het Iraanse Arak en sinds 1988 woonachtig in Nederland). De tweede omdat ditzelfde boek zich al eeuwen vóor de migratiestromingen van de laatste decennia over de hele wereld, en dus ook over Europa, heeft verspreid: hoe is het dan mogelijk te beweren dat er maar één interpretatie mogelijk is? We weten dat alle teksten instabiel en polyinterpretabel zijn en dit geldt des te meer voor een historische tekst die onvermoeibaar gereisd heeft door uiteenlopende culturen. Het gaat om een ‘buitengewoon polysemische’ tekst met een eeuwenlange interpretatietraditie die ‘benijdenswaardig pluralistisch’ is (Scarcia Amoretti 2009: 9, 11). In het voorwoord tot zijn vertaling/bewerking merkt Abdolah dan ook op dat alle zinnen van de Koran ‘suggestief’ zijn: ‘je kunt ze op verschillende manieren vertalen’. En dan nog blijven er uiteraard ‘veel onduidelijkheden’ over (2008b: 7).
Daarmee zijn we als vanzelfsprekend aanbeland op het gebied van vertaling. Zoals bekend is het Arabisch de enige taal waarin er door moslims wordt gebeden: het letterlijke woord van Allah, gedurende drieëntwintig jaar aan zijn profeet Mohammad in heldere Arabische taal geopenbaard bij monde van de engel Gabriël. De beheersing van het klassiek Arabisch van veel moslims is echter ontoereikend. Ze moeten dus van een vertaalde versie gebruikmaken om de Koran begrijpelijk te kunnen lezen. Ik schrijf met opzet ‘versie’ (of ‘hertaling’ of ‘interpretatie’), waarmee deze tekst de status van een volledige vertaling ontzegd wordt – want volgens een dogma van de Islam (de i‘jāz) is de Koran onvertaalbaar. Deze opvatting wordt niet alleen door gelovigen maar zelfs door sommige westerse academici gepropageerd: Ida Zilio-Grandi, die doceert aan de Universiteit van Venetië, wringt zich in de verantwoording van de nieuwste Italiaanse Koran in talloze bochten om de lezer uit te leggen waarom haar werk, uit respect voor de islamitische traditie, niet als een ‘vertaling’ beschouwd mag worden (Zilio-Grandi 2010). Deze voorzichtigheid heeft waarschijnlijk ook met vrees te maken: nogal wat Koranvertalers zijn geïntimideerd in het verleden, iets dat bijvoorbeeld de Bosnische vertaler van Kader Abdolahs fictionele biografie van de Profeet overkwam (Smet 2008).
Tot voor kort werd de Koran buiten de moslimgemeenschappen, en volgens Abdelkader Benali ook onder moslims (Benali 2008), nauwelijks gelezen. In het Nederlands kon men aan het begin van de eenentwintigste eeuw over een paar gerenommeerde vertalingen beschikken, steeds herdrukt en circulerend in verschillende milieus: enerzijds de vertalingen door islamologen – vooral de wat ouderwets aandoende van Kramers, in 1992 door Hans Jansen geactualiseerd, en die van Frederik Leemhuis – en anderzijds de woordelijke vertalingen door en voor moslims. Dit landschap is in de laatste tijd drastisch veranderd. Alleen al tussen 2012 en 2015 zijn er maar liefst vijf nieuwe vertalingen bijgekomen, van die van de salafistische stichting As-Soenna tot die van theoloog, predikant en bijbelvertaler Eduard Verhoef – zie voor al deze vertalingen de site van Robert H. van Gent (1). Blijkbaar is zowel bij islamitische groeperingen als bij het brede publiek de vraag gerezen naar nieuwe bemiddelingen en interpretaties. En zijn er instanties en personen die bereid zijn in die behoeftes te voorzien en aan de nieuwsgierigheid, vragen en preoccupaties van lezers tegemoet te komen.
Kader Abdolah was deze vertalers voor. Reeds in 2008, in een turbulente periode van heftige discussies over de Euro-islam, ook in Nederland (2) en zelfs binnen de academische gemeenschap – denk aan de affaire rondom Tariq Ramadan (3) – bracht hij een tweeluik op de markt, bestaande uit De boodschapper, een fictionele biografie van de profeet, en een vertaling/bewerking van de Koran, of zoals wij in de paratekst lezen: Een wandeling door de Koran. Voor het Nederlandse publiek kwam het boek niet helemaal als een verrassing. Een paar jaar eerder had Abdolah al een zeer succesvolle roman gepubliceerd, Het huis van de moskee (Abdolah 2005), met een citaat uit de Koran als motto. Het heilige boek speelt er een belangrijke rol in: misbruikt door de fundamentalisten die het islamitische regime van ayatollah Khomeini voorbereiden, vergezelt de Koran het dagelijkse leven van de mensen in het vreedzame ‘huis van de moskee’ van de gematigde oude bazarleider Aga Djan. Zo’n vredige voorstelling van de Islam kon men in het vroege werk van Abdolah echter niet vinden. In zijn eerste Nederlandstalige boeken, waar hij op slag mee beroemd werd, werd de Islam meestal geconstrueerd als een obscurantistische religie waar de politieke vluchtelingen, zoals de hoofdpersoon in De reis van de lege flessen (1997), voor op de vlucht sloegen. Na 2001 tekende zich een kentering af in Abdolahs werk: zoals hij zelf aangaf in columns, ging hij zijn culturele bagage en identiteit herontdekken. Langzamerhand gaf hij de Islam en de culturele betekenis van zijn heilige boek – voor de literatuur maar ook voor het dagelijkse leven van de mensen – een plek in zijn fictionele wereld, met name door middel van lange citaten uit de Koran in vertaling (Moenandar 2014: 60).
In dit artikel wil ik stilstaan bij deze interessante bemiddeling van de Koran door Kader Abdolah, vooraanstaand Nederlands schrijver van Perzische afkomst. Na dit werk kort getypeerd te hebben zal ik de rol van herhaling in deze vertaling/bewerking belichten. Herhaling speelt een essentiele, structurerende rol zowel in het origineel als in Abdolahs vertaling. Maar Abdolah heeft dit stijlmiddel op een bijzondere, intercultureel relevante manier toegepast. Mede daardoor krijgt zijn vertaalwerk een nieuw gezicht.
De boodschapper en de Koran: op zoek naar de mens Mohammad
De groeiende belangstelling voor de Koran bracht Abdolah op het idee het boek in zijn geheel te vertalen. Hij voelde echter de noodzaak om zich eerst in de persoon van de Profeet te verdiepen, wat resulteerde in een tweeluik: een vertaling en een vertelling. De fictionele biografie kan biofiction worden genoemd. De auteur waarschuwt ons in de paratekst: ‘Hoewel de verhalen en de gebeurtenissen in De boodschapper gebaseerd zijn op historische feiten, mag alles volgens de wetten van de literatuur gelezen worden’.
In het personage van de verteller Zeeëd of Zayd (4) worden twee historische figuren samengesmeed: Mohammads zoon en zijn kroniekschrijver, degene die na zijn dood alle fragmenten van de Koran verzamelde en daarmee het boek optekende (Abdolah 2008a: 266). Zeeëd valt moeiteloos te beschouwen als een dubbelganger van Abdolah en zijn werk als een mise en abyme van dat van Abdolah zelf: beiden worden vergeleken met de kroniekschrijver (de katīb) van de Abdolah zeer dierbare kroniekschrijvers der oude Perzische koningen, zoals de dichter Ferdowsī (id.: 33). Zeeëd beseft, net als Abdolah: ‘Toen ik met het verzamelen van de Koran begon, besefte ik: je kunt de Koran niet begrijpen als je Mohammad niet begrijpt’. Hoewel hij Mohammad zijn leven lang als een schaduw zag, begint Zeeëd hem nu pas te zien ‘als mens, een nieuwsgierig mens’, niet alleen als ‘een vader, een baas, een krijgsheer, een profeet’.
En dat is nu juist het beeld van Mohammad dat uit deze biografie naar voren komt: dat van een mens zoals men ook in de Koran kan lezen (Bausani 1988: XIV). Niets wonderbaarlijks aan deze persoon, geen wonderen (die je vaak tegenkomt in de overlevering over de Profeet en zijn leven, de hadīth, zie Ali 2014: 41), behalve dan het schrijven van de Koran (Bausani 1988: XXX). We lezen de biografie van een mens met eigen drijfveren, angsten en passies, die zich jarenlang door God verlaten voelt en een lange strijd moet voeren tegen de ongelovigen die hem voor gek verklaren en beschimpen (Benali heeft het over ‘de menselijke kant’ van Mohammad en de Koran, 2008: 21). In zijn strijd voelt hij zich vooral gesterkt door zijn eerste vrouw Ghadidje [Khadija]. Abdolah geeft een aantal accenten aan het groeiproces van Mohammad. Ten eerste wordt hij in zijn vroege jaren sterk beïnvloed door het christelijke ethos van nederigheid en is hij oprecht en onkreukbaar; daardoor wordt de sterke band tussen Christendom en Islam onderstreept (5). Ten tweede wordt hij gefascineerd door de taal van de dichters (een passie die hij later helemaal zal loslaten). Ten derde bepleit hij de sociale emancipatie van vrouwen en slaven. Dit is historisch nauwkeurig (Ventura 2010: 482, 682), maar wordt door Abdolah sterk uitvergroot en telkens herhaald (over slavernij: 2008a: 21-22, 58, 93, 112-119, 135, 159). Dit zal de niet-moslimse lezer, die doorgaans over Mohammad hoort praten als over een sociale onderdrukker en een monster van zinnelijkheid, ongetwijfeld verrassen. Volgens Abdolahs interpretatie verandert Mohammads houding pas als hij naar de macht grijpt, oorlog voert en de vrouwenzeden steeds meer gaat reguleren, terwijl hij zelf steeds losbandiger wordt. Ten slotte is hij intercultureel competent, want dankzij zijn vrouw reist hij langs de zijderoute en vertoeft hij in karavanserais, waar tolken en vertalen aan de orde van de dag zijn. Zo wordt hij vanaf zijn vroege jaren gevormd door reizen en ontmoetingen met andere mensen en culturen (id.: 58): in de allereerste plaats de superieure cultuur van de buren van het Perzische Rijk, hun religie, taal en cultuur, waar Mohammad veel aan gehad heeft om zijn volk en zijn taal te emanciperen (id.: 35, 48-50). Er spreekt enorm veel Perzische trots uit dit boek, dat bovendien, net zoals de Koranvertaling, een Perzische kleur krijgt door de manier waarop de namen worden weergegeven.
Wat de Koran zelf betreft wordt men onmiddellijk getroffen door de veelvoud aan parateksten, voor- en achterin het boek, naast de inleiding tot elke soera. Het zijn intrigerende teksten die de vertaling vergezellen. Blijkbaar voelde Abdolah de behoefte aan extra uitleg en verantwoording en de urgentie om zichzelf te positioneren ten opzichte van dit delicate werk. De vertaler heeft zijn taak ‘met veel liefde’ vervuld, ‘want het was het boek van het huis van mijn vader en van geliefde mensen die ik persoonlijk gekend heb’. En hij heeft het gedaan uit ‘liefde voor het proza van Mohammad’ (2008b: 7). Om emotionele en esthetische gronden a sentimental journey en een literaire reis dus. Let wel, hij schrijft: ‘het proza van Mohammad’. Strikt genomen is deze uitspraak blasfemisch: niets in de Koran is van Mohammad, het is woordelijk door God gedicteerd, anders dus dan de Bijbel. Ook elke verwijzing naar de esthetische waarde van de Koran wordt in de islamitische traditie meestal vermeden om de afstand te benadrukken tot de pre-islamitische dichters (Bausani 1988: LIV). Abdolah vindt het echter onjuist om Mohammad het auteurschap over dit werk te ontzeggen – Mohammad en bijgevolg zichzelf als vertaler of liever medeauteur: ‘het proza van deze vertaling is het proza van Mohammad ebne Abdollah en Kader Abdolah samen’ (id.: 10). Het omslag spreekt in deze zin boekdelen: zijn naam pronkt op de plek waar normaal gesproken de auteursnaam staat. Hoewel Abdolahs positionering in eerste instantie nederig overkomt (‘Allah is alwetend, zegt Mohammad. Kader Abdolah is onwetend’, ‘Het is onmogelijk om de Koran te vertalen’, id: 7), treedt hij dus uitermate zelfbewust naar voren.
De vertaling is telkens deels gelokaliseerd door middel van een klein tekeningetje vóór elke soera: een koe, een tulp, een windmolen, regen en een klomp. Op deze manier wordt de nieuwe, Nederlandse identiteit van het boek aangegeven. Want zo’n vertaling was ‘op deze manier alleen hier mogelijk’ (id.: 9), aldus de vertaler. Deze tekeningetjes vormen een soort interculturele talisman die de vertaler zijn werk meegeeft.
Abdolah staat verder stil bij zijn belangrijkste ingrepen als vertaler. De Koran in de canonieke volgorde begint met de langste soera en eindigt met de kortste, uit ontzag voor de langste en dus gewichtigste teksten. Dat zijn de soera’s die Mohammad in zijn laatste jaren schreef toen hij heerste in Mekka en zich manifesteerde als rechter en veldheer. Het resultaat is dat de verhaallijn van de Koran ondoorzichtig wordt (Noja 1991: 34). Abdolah zet de soera’s terug in hun historische volgorde, maar wordt daar niet toe bewogen door positivistische nauwkeurigheid, anders dus dan westerse Koranexegeten als Richard Bell of Régis Blachère (Küng 2004: 92-94). Hij schuift de langere en vaak saaie soera’s met vermaningen, verboden, wetten (bijvoorbeeld voor vrouwen), aansporingen tot jihād en aantijgingen tegen Joden (nadat de Profeet verraden is door de Joodse stammen in Medina) naar achteren in de tekst en plaatst vooraan de korte, lyrische soera’s die Mohammad in zijn jeugd voordroeg, vol ontzag en ontroering voor de natuurelementen. Daarbij zorgt hij voor een zeker primacy effect op de lezer, die eerst in aanraking komt met de twijfelende en weifelende ziel van de jonge Mohammad, zijn ‘bijzondere kijk op de wereld’ (Abdolah 2008b: 188) en bewogen verhouding tot God. Op deze manier kan de lezer ‘de ontwikkeling van Mohammad en zijn Koran beter volgen’ (2008b: 9), dat wil zeggen: beter begrijpen welke ontwikkeling hij doormaakt, van onstuimige geestelijke leider met een beperkte aanhang naar een gerespecteerd staatsman en veldheer. Dankzij deze ingrepen wordt de Koran genarrativeerd, tot een vertelling gesmeed, met Mohammad en zijn God als hoofdpersoon. Er wordt zelfs een korte, laatste soera toegevoegd, met Mohammads dood in de armen van zijn beminde Ajeshe [Aïsja]. Zodoende wordt de Koran een vertelling waar de lezer zich mee kan identificeren, waar een bepaalde zin aan kan worden toegekend.
Abdolah ‘bekent’ dat hij veel ‘fouten’ heeft moeten maken. Manipulatie was voor hem als ‘cultural go-between’ (Venuti 2004) dus noodzakelijk om van de Koran iets te maken, om te bemiddelen, het boek in een andere vorm te gooien, het over te planten in een andere taal, tijd, cultuur, met als gevolg dat er eerder van een bewerking dan van een vertaling in strikte zin sprake lijkt te zijn. Abdolah wilde de tekst ‘een beetje duidelijker maken’, en dat betekent, zoals elke vertaler weet: enigszins overbelichten (zie Van den Broeck 2010: 342 die Gadamer citeert) om hem over een afstand in tijd en ruimte heen te loodsen en in een bepaalde richting te buigen. Daarbij nu speelt de omgang met herhaling een beslissende rol.
Herhaling en vertaling
In de Koran komen veel herhalingen voor. Dat hoort bij het karakter van het boek. De Koran is een vertelling en mede bedoeld voor analfabete mensen. Herhaling was noodzakelijk in die tijd.
‘Hoewel ik veel herhalingen heb weggehaald, bleef een deel van de herhalingen onvermijdelijk,’ zegt hij (Abdolah 2008b: 8-9).Veel herhalingen zijn in deze vertaling ook gesneuveld, zoals ookin het voorwoord wordt aangekondigd. In bijna elke soera hebben we te maken met zowel kleine chirurgische ingrepen als het weglaten van hele passages: inhoudelijke herhalingen dus. Voornamelijk de langere soera’s hebben een nogal losse, grillige structuur met aanroepingen, verboden, aanmaningen en veel vertellingen – van microfragmenten tot breed uitgesponnen verhalen:
This stylistic feature serves to reinforce the message, to persuade and to dissuade. This technique may appear to bring repetition of the same themes or stories in different suras but […] each sura adds to the fuller picture and to the effectiveness of the guidance (Abdel Haleem 2004: XIX).
Ook Abdolah spreekt van ‘chaos’ in het boek (2008b: 9) en grijpt zwaar in. Hij probeert enige structuur in de soera’s aan te brengen door de tekst onder te verdelen in alinea’s en herhalingen te schrappen. De keuze wordt als volgt gerechtvaardigd: de Koran draagt veel sporen van een mondeling overgeleverde tekst, bedoeld in eerste instantie om te worden voorgedragen, met een hoge mate van redundantie die de huidige lezer zou kunnen vervreemden en op den duur vervelen. Als rasverteller weet Abdolah natuurlijk hoe je je lezers bij de les moet houden. Hij heeft deze archaïsche tekst ook dichter bij de smaak van het huidige Nederlandstalige publiek willen brengen (wat Venuti zoals bekend een domesticating strategy noemt) en deels willen aansluiten bij de verwachtingen van dat publiek met betrekking tot de definitie van een ‘goed leesbare tekst’. Het is niet toevallig dat Abdelkader Benali’s voornaamste bezwaar tegen de culturele operatie van zijn collega-schrijver, los van het vrijmoedige schrappen van hele passages, luidt dat de Koran ‘geen proza [is], zeker geen boek’ (2008: 22).
‘Een deel van de herhalingen bleek onvermijdelijk’: Abdolah lijkt zich daarvoor te willen verontschuldigen. In feite zet hij herhaling juist stelselmatig in om zijn tekst beter te structuren, als middel om de vaak grillig verlopende verhaal- en betooglijnen duidelijker te laten uitkomen: een cohesiemiddel dat men in de (orale) doeltekst al vindt maar dat in de vertaling sterk benut wordt voor het scheppen van ‘tekstualiteit’ (6). Door het wegvallen van sommige passages, vooral uitweidingen en zijpaden, komen andere thematische aspecten naar voren. In de lange soera’s over de oude profeten uit de Bijbel, die net als Mohammad hun volkeren probeerden te bekeren maar geen gehoor vonden, krijgen die oude verhalen en de rol van die profeten als Mohammads voorgangers scherpere contouren door de onderverdeling in alinea’s en het behoud van bepaalde herhalingen, met een soort refreinfunctie, aan het begin en aan het einde van elke alinea:
5. Salam zij met Noeh en alle bewoners van de wereld.
Ibrahim was een volgeling van hem. […]
6. Salam zij met Ibrahim!
En wij kondigden hem goed nieuws aan van Ishaaq, een boodschapper […]
7. Salam zij met Elias! Hij was een van onze beste volgelingen.
Ook Loet was een van onze boodschappers […]
9. En salam zij met de boodschappers.
En lof aan Allah, de Maker van de wereld (soera 56, Rij aan rij, Abdolah 2008b: 172-174).
4. Voor het hun tijd was, had het volk van Noeh hun boodschapper voor leugenaar verklaard [...]
Wij hebben de Koran als vermaning in een simpele taal gezonden.
Maar is er iemand die ernaar wil luisteren? [...]
5. Het volk Ad verklaarde Onze boodschapper voor leugenaar [...]
Wij hebben de Koran als vermaning in een simpele taal gezonden.
Maar is er iemand die ernaar wil luisteren? [...]
6. Het volk Thamoed verklaarde hun waarschuwer ook voor leugenaar [...]
Wij hebben de Koran als vermaning in een simpele taal gezonden.
Maar is er iemand die ernaar wil luisteren? [...]
7. Het volk van Loet verklaarde hun boodschapper voor leugenaar [...]
Wij hebben de Koran als vermaning in een simpele taal gezonden.
Maar is er iemand die ernaar wil luisteren? [...] (soera 37, De maan: Abdolah 2008b: 61-62, passim).
In de eerste soera’s, met lange lijsten van natuurelementen die Mohammad met verwondering vervullen en van Allahs almacht getuigen, schrapt Abdolah veel minder. De korte āyāt – strikt gesproken proza noch poëzie, maar wel vol klankeffecten als alliteratie – worden door hem krachtig weergegeven, eenvoudig en hiëratisch tegelijk, met behoud van de anaforische herhaling, van voorzetsels en voegwoorden tot zelfs hele zinsdelen, met telkens kleine variaties. Daarbij lukt het Abdolah om een stilistische eigenschap van de brontekst én een typologische eigenaardigheid van de brontaal (in het Arabisch komt herhaling vaker voor dan in het Nederlands, zie Károly 2010: 41, 43-44; Pos 2011: 227) in zijn vertaling overtuigend toe te passen:
Bij de vroege morgen.
Bij de tien nachten.
Bij even en oneven.
En bij de nacht wanneer hij verdwijnt.
Is daarin geen teken voor hen die verstand hebben? (soera 12, Vroege morgen, Abdolah 2008b: 29).
Bij de zon en wanneer hij schijnt.
En bij de maan wanneer hij hem volgt.
En bij de dag wanneer hij wordt belicht.
En bij de nacht wanneer hij alles bedekt.
En bij de hemel en bij wie hem zo hoog heeft gebouwd.
En bij de aarde en bij wie hem zo weids heeft gemaakt (soera 28, De zon, Abdolah 2008b: 47).
Mohammad! Je Schepper heeft je niet verlaten en is je niet vergeten [...]
Heeft Hij jou niet als wees gevonden en onderdak gegeven?
Heeft Hij jou niet als verdwaald gevonden en begeleid?
Heeft Hij jou niet behoeftig gevonden en voorspoed gegeven? (Soera 13, De stralende dag, Abdolah 2008b: 31).
In dit laatste citaat spreekt Allah zijn Profeet rechtstreeks toe. Dat gebeurt in de Koran voortdurend: Allah maant hem aan, troost hem, geeft hem advies, aanwijzingen en verboden. Elke keer herhaalt Abdolah de naam ‘Mohammad’, die in het origineel ontbreekt. Honderden keren keert deze naam in de Nederlandse vertaling dus terug. Op deze manier wordt de ontmoeting tussen God, die in de Islam absoluut transcendent is, en zijn Profeet sterk benadrukt – de haast intieme band tussen de twee ‘hoofdpersonen’ van deze vertaling én vertelling.
En Allahs 99 schone namen? Abdolah gaat daar soepel mee om: niet ‘de alwetende’ (al-Khabīr), maar ‘God weet alles’ (275). Niet ‘de almachtige’ (al-Qadīr), maar ‘hij kan alles’ (88), en zo voort. Een enkele keer, als de Koran verschillende namen van God opstapelt (al-Azīz, al-Ghafūr), schrijft Abdolah in een elan van enthousiasme, waarschijnlijk met een knipoog naar het jongere publiek dat zijn vertaling zal lezen, zowel moslims als niet-moslims: ‘Hij is geweldig!’ (id.: 93). (7)
Bijzonder interessant – en veelzeggend – is de manier waarop Abdolah de basmala vertaald heeft, de spreuk die voorafgaat aan (haast) elke soera en dus elke keer in dezelfde vorm herhaald wordt: ‘In naam van God, de Barmhartige, de Genadevolle’. Het is een soort uitroep waarmee een soera begint. ‘Barmhartig’, ‘genadevol’: in het Arabisch zijn dat twee verwante woorden (rahmān, rahīm), afgeleid van dezelfde stam (r-h-m) die moederlijke zorg en compassie aangeeft (Ventura 2010: 426). Hier de vertaling van Abdolah:
In de naam van Allah
Hij is lief
Hij geeft en vergeeft
Dezelfde stam, zoals in het Arabisch, maar nu creatief omgebogen in de richting van ‘geven’ en ‘vergeven’. Allah is barmhartig ten opzichte van jonge meiden, slaven, dieren, gehandicapten, ouderen: Allah de barmhartige die geeft en vergeeft. Van alle gezichten van Allah komt dit het vaakst voor in de Koran, terwijl het in het westerse discours over de Islam en de Koran bijna helemaal wordt verdoezeld. Juist dit gezicht wordt door Abdolah geselecteerd, geëxpliciteerd en getoond aan het Nederlandse publiek, mede door middel van die herhaalde basmala, een soort mantra: ‘Hij is lief’. Zoals Benali opmerkt: ‘Dat klinkt minder koddig dan het is. Perzische soefi’s hebben eeuwenlang de lieve kant van Allah bezongen’ (2008: 21). Abdolah schrijft zijn vertaling/bewerking in de lange traditie van (vooral Perzische) literatuur en cultuur die door de schoonheid van de heilige tekst van de Islam is geïnspireerd.
Ontvangst van het boek
De vertaling werd over het algemeen vrij goed ontvangen, ook door arabisten, en stuitte niet op het onbegrip onder moslims dat sommigen hadden voorspeld (Breedveld 2008).(8) Michel Hoebink schreef bijvoorbeeld:
Mr Abdolah’s translation calls on us to view the book not as a manual of laws, but as poetry. Using simple and poetic language, he explains with ease that which many scholars fail to elucidate using many more words: that this text was written by a highly inspired man, the Poet-Prophet Muhammad who lived in a primitive society and who spoke to his people in a way which suited their harsh, primitive, nomadic existence (geciteerd in Smet 2008).
Kritiek betrof de duidelijke pacifistische insteek van deze ‘interpretatie’ van de Koran waarin de verwijzingen naar het vuur in het hiernamaals en de straffende Allah maar al te vaak verwijderd zijn. Een aan Abdolah verwante geest, schrijver Abdelkader Benali, merkte dit op, maar tegelijkertijd gunde hij Abdolah zijn interpretatie van de tekst en de Perzische touch van zijn vertaling: ‘Nieuw is dat Kader Abdolah die historische verworvenheid weer terug laat vloeien in de Koran. De stroom verrijkt de bron’ (2008: 21).
Een heel andere reactie kwam van een andere prominente schrijver van Marokkaanse afkomst, Hafid Bouazza, en van islamoloog Hans Jansen (tot aan zijn dood in 2014 Europarlementariër voor de PVV van Geert Wilders). Zowel Bouazza als Jansen zijn faliekant tegen de naar hun mening schijnheilige houding van de elite in Europa ten opzichte van de moslimmigratie in Europa. Daarnaast bekritiseren ze auteurs als Tahar Ben Jelloun (9) – of Kader Abdolah dus – die zich als pacifisten, verzoeners en bruggenbouwers tussen moslims en niet-moslims opstellen en een positieve waarde toekennen aan interculturele ontmoeting en confrontatie, zoals ook Abdolahs recente roman Salam, Europa! laat zien. Bouazza en Benali verwijten Abdolah (‘Dr. Abdolala’ volgens Jansen 2008a) de constructie van een smiling Islam. Volgens Bouazza heeft Abdolah voor zijn Koranvertaling bovendien veeleer het Teheran van zijn jeugd in gedachten dan het Arabië van de zevende eeuw. Hij durft in twijfel te trekken dat de auteur rechtstreeks uit het Arabisch vertaald heeft en ergert zich mateloos aan de Perzische vertekening van diens filter (Bouazza 2011: 272). (10)
Abdolah beweert in zijn parateksten uit het Arabisch te hebben vertaald, maar geeft toe schatplichtig te zijn geweest aan de Nederlandse en Perzische vertalingen van zijn voorgangers, aan de eeuwenlange traditie van commentaren (in het bijzonder de tafsīr van Al-Tabarī) en aan door de Koran geïnspireerde literatuur. Ook oude mensen – een oom vooral – in zijn familie voorzagen hem steeds van advies uit Iran via de telefoon (Abdolah 2008b: 8). Zijn vertaling/bewerking draagt een eigen stempel: vrijmoedig en sterk interpreterend, een vertaling die waarschijnlijk enkel een gezaghebbende schrijver zich kan permitteren. Abdolah had duidelijk geen filologisch verantwoorde vertaling voor ogen: filologische Koranvertalingen zijn vaak zo exotiserend en vol weetjes en eruditie dat ze al snel onleesbaar worden voor de doorsnee lezer (Abdel Haleem 2004: XXXI). Abdolah wilde daarentegen gelezen worden en van zijn Koran een inspiratiebron maken voor de Nederlandse literatuur, zoals dat voor zoveel andere culturen door de eeuwen heen het geval is geweest, de Perzische in de eerste plaats.
Uiteraard ging het ook om een politieke daad, hoewel Abdolah dit aspect volkomen verzwijgt in zijn parateksten. Maar zoals Lawrence Venuti opmerkt, is elke vertaling uit het Arabisch op zich al een politieke daad (Venuti 2004) en eens te meer is dat het geval voor de heilige tekst van de Islam, vandaag de dag het epicentrum van het gepolariseerde politieke discours rondom de Euro-islam. Abdolah heeft sinds de jaren negentig een prominente rol verworven als public intellectual in Nederland, vooral dankzij zijn columns voor de Volkskrant tussen 1998 en 2011: ‘He stresses the enriching, refreshing influence the presence of different cultures has on Dutch culture’ (Dynarowicz 2018: 87). Dit geldt dus ook voor de Islam en zijn heilige tekst, die hij besloten heeft op zijn eigen manier in het Nederlands te herscheppen: zijn persoonlijke bijdrage tot een diverse en multilevensbeschouwelijke samenleving.
Abdolahs omgang met herhaling in deze vertaling/bewerking bleek van groot belang om zijn werk van cultureel bemiddelaar en de nieuwe identiteit van zijn boek te doorgronden: hij laat herhalingen weg die het begrip in de weg zouden komen te staan of de lezer hadden kunnen vervreemden, maar ook de in Koran steeds herhaalde uitingen van de wraakzuchtige en straffende Allah; hij behoudt herhalingen die de tekst beter helpen structureren en tot een boeiende vertelling omsmeden; hij voegt herhalingen toe die in de Nederlandse tekst cohesie scheppen. Herhalingen onderstrepen bovendien de intieme band tussen Allah en zijn Profeet Mohammad en de nieuwe identiteit die Abdolah de Koran, zijn eigen vertaling, en de hoofdpersoon – Mohammad – wilde meegeven.
Noten
1 webspace.science.uu.nl/~gent0113/islam/koran.htm. In de meeste vreemde talen werd alleen De boodschapper vertaald. Enkel in het Noors verscheen er de vertaling van Abdolahs Vandring gjennom Koraenen, door Guro Dimmen (2009).
2 ‘Although less than half of all non-Western allochtonen in the Netherlands are Muslims, many autochtonen now consider Islam and its perceived expansiveness and oppressiveness as a root for all evil. They see the growing presence of Islam as a threat to the Dutch liberal and permissive attitudes on issues such as sexuality, equal rights, freedom of religion, and freedom of expression’ (Entzinger 2014: 282).
3 De controversiële docent Islamologie, sinds 2006 gasthoogleraar ‘Identiteit en Burgerschap’ aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tevens adviseur van de gemeente Rotterdam op het terrein van integratie, kreeg de leerstoel ‘Islam in de Westerse wereld’ in Leiden aangeboden. Mede vanwege de door Wilders geuite kritiek (hij zou met dubbele tong spreken) besloot Ramadan echter om zich terug te trekken (Benneker 2007).
4 Ik citeer alle namen in de door Abdolah verkozen spelling die meestal de Perzische versie is van de oorspronkelijke Arabische namen (die ik steeds tussen haakjes toevoeg).
5 Zijn vrouw leest hem uit de Koran voor en Omar roept tegen hem: ‘Zo kunnen we niet verder, Mohammad. Weg met die slappe houding. Je bent Jezus niet, die als hij een klap kreeg, de andere kant van zijn gezicht aanbood' (Abdolah 2008a: 130). De hanīf (zuivere monotheïst) Wargad [Waraqa], familie van Mohammads eerste vrouw, wordt omschreven als een onorthodoxe christen (Abdolah 2008a: 36).
6 Ik verwijs naar het uitstekende artikel van collega Arie Pos over herhaling en vertaling (Pos 2011).
7 Een vergelijkbare houding treffen we aan bij een van de laatste Engelse vertalers van de Koran: ‘The intention is to make the Qur’an accessible to everyone who speaks English, Muslims or otherwise, including the millions of people all over the world for whom the English language has become a lingua franca. The message of the Qur’an was, after all, directly addressed to all people without distinction as to class, gender, or age’ (Abdel Haleem 2004: xxix).
8 ‘Bij Pauw & Witteman kreeg de vertaler ook al een flinke dosis scepsis te verstouwen en vermoedelijk zal de kritiek uit de meer orthodoxe moslimhoek ook niet mals zijn. Misschien krijgt Kader Abdolah wel te maken met de fatwa een hypocriet te zijn’ (Breedveld 2008).
9 Als reactie op Ben Jellouns bekende boek L’Islam expliqué aux enfants (2002) schreef Jansen Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten (Jansen 2008b).
10 In 2015 publiceerde Bouazza Vrede is deze nacht (Bouazza 2015), een bloemlezing winterse vertellingen in het Arabisch over de heilige nacht van de geboorte van Jezus. Bouazza, zelf arabist, volgt daarin de interpretatie van Hans Jansen: soera 97 van de Koran zou sporen van Syrisch-Aramese contaminatie vertonen, contaminatie dus met het Christendom. Hij citeert de Arabische tekst zonder diakritische leestekens. Het is een erudiete, tegendraadse lezing van de Koran. In de belezen inleiding ontbreekt elke verwijzing naar Abdolah.
Bibliografie
Abdel Haleem, M.A.S. 2004. ‘Introduction’, in: The Qur’an, a new translation by M.A.S. A.H., Oxford: Oxford University Press.
Abdolah, Kader. 1997. De reis van de lege flessen. Breda: De Geus.
Abdolah, Kader. 2005. Het huis van de moskee. Breda: De Geus
Abdolah, Kader. 2008a. De boodschapper. Een vertelling. Breda: De Geus.
Abdolah, Kader. 2008b. De Koran. Een vertaling. Breda: De Geus.
Abdolah, Kader. 2016. Salam, Europa! Amsterdam: Prometheus.
Ali, Kecia. 2014. The Lives of Muhammad. Cambridge (MA): Harvard University Press.
Bausani, Alessandro (ed). 1988. Il Corano. Milano: Rizzoli.
Benali, Abdelkader. 2008. ‘De Koran in Abdoliaans Nederlands. Notities bij een nieuwe Koranvertaling’, Ons Erfdeel, 51, p. 18-25.
Benneker, Bas. 2007. ‘Ramadan ziet af van Leidse islamleerstoel’, Elsevier, 28 november 2007.
Bouazza, Hafid. 2011. Heidense vreugde. Gepeins en gezang. Amsterdam: Prometheus.
Bouazza, Hafid. 2015. Vrede is deze nacht. Winterpoëzie. Amsterdam: Prometheus.
Breedveld, Willem. ‘Heeft Kader Abdolah de samenleving een dienst bewezen met zijn vertaalde Koran?’, De Volkskrant, 3 mei 2008.
Broeck, Raymond van den. 2010. ‘Mogelijkheden en grenzen van het vertalend interpreteren’, in: Ton Naaijkens e.a. (ed.), Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap, Nijmegen: Vantilt, p. 333-348.
Dimmen, Guro. 2011. Kader Abdolah, En vandring gjennom Koranen, vert. G. Dimmen, Oslo: Gyldendal.
Dynarowicz, Ewa. 2018. ‘A Mirgrant Writer’s Manifesto: Kader Abdolah as a Public Intellectual’, Dutch Crossing, 42, p. 77-95.
Entzinger, Han. 2014 (20101). Immigration and Diversity, in: Emmeline Besamusca & Jaap Verheul (ed.), Discovering the Dutch. On Culture and Society of the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press, p. 275-285.
Gent, R. H. van, Nederlandse vertalingen van de Koran. Een bibliografisch overzicht. Mathematical Institute Utrecht University (https://www.staff.science.uu.nl/~gent0113/islam/koran.htm)
Jansen, Hans. 2008a. Dr. Kader Abdolala, Liber, 7 november 2008.
Jansen, Hans. 2008b. Islam voor varkens, apen, ezels en andere beesten. Amsterdam: Uitgeverij Van Praag.
Károly, Krisztina. 2010. Shifts in Repetition vs. Shifts in Text Meaning. A Study of the Textual Role of Lexical Repetition in Non-literary Translation, Target, 22:1, p. 40-70.
Küng, Hans. 2004. Der Islam. Geschichte, Gegenwart, Zukunft. München-Zürich: Piper Verlag.
Moenandar, Sjoerd-Jeroen. 2014. ‘Transmitting Authenticity. Kader Abdolah and Hafid Bouazza as Cultural Mediators’, Journal of Dutch Literature, 5:1, p. 55-73.
Noja, Sergio. 1991. Il Corano più antico. Venezia: Marsilio.
Pos, Arie. 2011. ‘Herhalen en vertalen’, in: Dolores Ross, Arie Pos & Marleen Mertens (ed.), Ieder zijn eigen Arnon Grunberg. Vertaling, promotie en receptie in Italië, Spanje, Catalonië, Portugal en Roemenië, Gent: Academia Press, p. 213-241.
Scarcia Amoretti, Biancamaria. 2009. Il Corano. Una lettura. Roma: Carocci.
Smet, Philip. 2008. ‘The Qur’an Translated into Dutch’, Expatica, 28 april, www.expatica.co.uk.
Ventura, Alberto (ed.). 2010. Il Corano. Milano: Mondadori, LXXI-LXXII.
Venuti, Lawrence. 2004. ‘How to Read a Translation’, Words Without Borders, 2004.
Wilders, Geert. 2007. ‘Genoeg is genoeg: verbied de Koran’, De Volkskrant, 8 augustus 2007, p. 11.
Zilio-Grandi, Ida. 2010. Nota del traduttore, in: Alberto Ventura (ed.), Il Corano. Milano: Mondadori, LXXI-LXXII.