‘Ik ben niet zo’n soort schrijver die literatuur alleen ziet als een pakje dat aan de boom van de Nederlandse literatuur hangt. Ik zie het toch graag als iets groter.’ Dat vertelde Dimitri Verhulst heel toepasselijk aan de Hongaarse interviewer op een workshop over Nederlandse literatuur in Italië voor een publiek van een dozijn verschillende nationaliteiten. In dit dossier willen wij het inderdaad ‘als iets groter zien’: via de casus van Verhulsts De helaasheid der dingen (2006) zien we de Nederlandse literatuur uitwaaieren naar andere talen en culturen.
Toen het receptieonderzoek in de jaren 1960 en 1970 zowel in Europa (Konstanzer Schule) als in de VS (Reader Response Criticism) opgeld deed, trad het onderzoek daarmee nog niet meteen buiten de kaders van de nationale geschiedschrijving. De aandacht verschoof weliswaar van de auteur en de tekst naar de lezer, maar het ging toch vooral om het lezen (in ruime zin) binnen de eigen taal en cultuur. Onder invloed van de descriptieve vertaalwetenschap (met pioniers als Itamar Even-Zohar, Gideon Toury en José Lambert), die stelt dat vertalingen beschouwd moeten worden als producten van de doelcultuur waarin ze terechtkomen, zijn ook vertaalde boeken op grote schaal het onderwerp geworden van receptieonderzoek. Maar hoewel het belang van relaties tussen verschillende literaire systemen binnen een zogenaamd Europees macropolysysteem door vrijwel iedereen erkend wordt, blijft de onderzoeker in de vertaalwetenschap veelal werken binnen de grenzen van zijn eigen culturele context. Neerlandici bijvoorbeeld richten zich ofwel op de receptie van een in het Nederlands vertaalde schrijver in het Nederlandse taalgebied, ofwel op de receptie van een uit het Nederlands vertaalde schrijver in een ander taalgebied. Het nadeel van deze benaderingen, die beide legitiem zijn, is dat een fragmentarisch beeld ontstaat van hoe de receptie van een vertaald werk precies verloopt. Eventuele intersystemische convergenties en tendensen blijven onderbelicht. Er zijn slechts weinig onderzoekers die de receptie van een bepaald boek in een veelheid van receptiegemeenschappen onder de loep nemen. Dit flagrante gebrek aan macropolysystemische receptiestudies heeft vooral te maken met praktische beperkingen: weinig onderzoekers beschikken over voldoende expertise om zich over de grenzen van een groot aantal talen en culturen heen te bewegen. De oplossing ligt voor de hand: samenwerking. Dat is precies de opzet van het project The Circulation of Dutch Literature (verder afgekort als CODL, zie ook www.codl.nl), waarbinnen de hierboven vermelde workshop plaatsvond. CODL wil twee dingen: werken aan een actief internationaal netwerk van onderzoekers met belangstelling voor de Nederlandse literatuur en toewerken naar een geschiedenis van de internationale verspreiding van Nederlandse literatuur. Tussen 2012 en 2015 brengen internationaal samengestelde werkgroepen de verspreiding van dertien werken uit de Nederlandse literatuur in kaart, gaande van Hadewijchs Liederen (ca. 1240) tot Dimitri Verhulsts roman uit 2006.
De helaasheid der dingen (verder afgekort als DHDD) is daarmee de jongste casustekst. Bij de selectie van de teksten werd onder meer rekening gehouden met het evenwicht tussen Nederland en Vlaanderen, tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs, tussen de verschillende historische periodes. Het moesten ook teksten zijn die niet tot de marge van het Nederlandstalige literaire systeem behoorden en die een grote internationale verspreiding kenden. De hoge verkoopcijfers – al meer dan vijftig herdrukken zijn verschenen – en de gunstige literaire kritiek in Noord en Zuid zijn indicatoren van de gecanoniseerde status van DHDD. Het werd bovendien tot nu toe vertaald in twaalf talen. Het onderzoek binnen CODL richt zich ook op adaptaties (bijvoorbeeld voor theater of film) van Nederlandse literatuur en verkiest dus werken die niet enkel in boekvorm maar ook via andere media internationaal verspreid zijn geraakt. Dat is zeker het geval voor DHDD, waarvan in 2009 een internationaal goed ontvangen film werd gemaakt door Felix van Groeningen.
Het ledenaantal van de DHDD-werkgroep is gedurende de afgelopen twee jaren gegroeid tot een dozijn onderzoekers en vertalers, die zich buigen over een zelfgekozen aspect van de internationale verspreiding van Verhulsts roman. Op die manier ontstaat een caleidoscoop waarmee gekeken kan worden naar, ‘texts across time, but above all in their reappearance in new guises in different places and media; in their capacity to move, mobilize, and generate new cultural activities’ (Rigney 2012).1 Om nog meer geografische regio’s te dekken, zocht Pieter Boulogne als moderator van de DHDD-werkgroep actief naar nieuwe leden voor de werkgroep. Op die manier werd de groep uitgebreid met de Japanse vertaalster Saki Nagayama, de Zuid-Korea-specialist Nicholas Peeters, en het duo dat de Poolse ondertitels van de film verzorgde, Krzysztof Marcin Zalewski & Machteld Venken. Bovendien werd de Italiaanse vertaalster Claudia di Palermo door Elke Brems, een van de CODL-coördinatoren, voor een interview gestrikt. Dit legertje onderzoekers, vertalers, ondertitelaars en studenten heeft samen een dossier met een tiental bijdragen tot stand gebracht dat de veelzijdigheid en veelkleurigheid van de mogelijke benaderingen binnen dit soort onderzoek goed weergeeft. De bijdragen kunnen opgedeeld worden in drie categorieën.
Een eerste reeks van drie artikelen gunt ons een blik in de interne keuken van de vertalers. In ‘Twijfelen uit ervaring’ en ‘Het ontstaan van Spijtige dagen’ lichten Claudia di Palermo en Saki Nagayama hun vertaalstrategie en -keuzes toe die geleid hebben tot de totstandkoming van de Italiaanse respectievelijk de Japanse vertaling van DHDD.2 Interessant genoeg menen geen van beiden dat dit een typisch Vlaams boek is. Ze leggen integendeel uit op welke manier het verhaal volgens hen past in de doelculturen. ‘Je hoeft niet in een Vlaams dorpje te zijn geweest om Dimmetrie’s gevoelens te begrijpen’, zo schrijft Nagayama. De vertaalster Sílvia C. Clérigo dos Prazeres, op haar beurt, laat in ‘Het Pruimenlied: het Kweeperenlied of de Garage van de buurvrouw?’ een ballonnetje op over hoe de scabreuze taal van Verhulst gereproduceerd zou kunnen worden in het Portugees.
In het artikel ‘Godverdomse dagen in het godverdomse Praag’ vervolgens ligt de focus op de kritische receptie van boekvertalingen van Verhulsts oeuvre. Aan de hand van een historische excursie toont Veronika ter Harmsel Havlíková aan dat er in Tsjechië een nieuw beeld van de Vlaamse literatuur is ontstaan, waarbij een andere roman van Verhulst, Godverdomse dagen op een godverdomse bol naadloos aansluit. Het valt te vermoeden dat dit de receptiebereidheid voor DHDD, waarvan nog geen Tsjechische vertaling bestaat, zal bevorderen.
Een derde reeks auteurs houdt zich in twee bijdragen bezig met de verfilming en de audiovisuele vertaling van DHDD. In ‘Van Reetveerdegem naar Parijs en Moskou. De helaasheid der dingen als (vertaalde) verfilming’ stellen Stéphanie Vanasten, Pieter Boulogne en Elke Brems een onderzoek in naar de relatie tussen boek en verfilming, en naar de Franse en Russische audiovisuele vertalingen. Krzysztof Marcin Zalewski en Machteld Venken getuigen in ‘Boso, ale na rowerze. De helaasheid der dingen in Polen’ over hun zoektocht naar voor de Poolse kijkers passende ondertitels, rekening houdend met de Poolse sociale, geografische en literaire context.
Tot slot laten we de schrijver zelf aan het woord. Dimitri Verhulst was, zoals gezegd, te gast op de eerste workshop van het project CODL, waar hij geïnterviewd werd door Orsolya Réthelyi.3 Uit dit interview, dat voor Filter uitgeschreven werd door Dorien De Man, blijkt dat de houding van de schrijver tegenover de vertalingen en/of bewerkingen van DHDD in hoge mate ambigu is. Enerzijds vindt hij het naar eigen zeggen ‘altijd prettig om vertaald te worden’, omdat hij zo ‘opnieuw ergens in een ander land een beetje schrijver’ kan worden. Anderzijds noopt het controleverlies dat onvermijdelijk gepaard gaat met die wedergeboorte hem tot wantrouwen tegenover zijn vertalers. Zo vindt hij dat hij te weinig vragen van hen krijgt. ‘Ik kak een beetje in mijn broek wanneer ik een vertaler te vrij zie worden,’ zo geeft Verhulst ook mee. Als voorbeeld noemt hij de scatologische titels (Beschissenheit, Merditude) waaronder zijn geesteskind tot zijn spijt in het buitenland op de markt wordt gebracht. Verhulst voelt zich zelfs ‘een beetje verkracht’ door de titel die de Russische vertaling van de verfilming gekregen heeft – al heeft hij het mis dat die Vlaamse landschappen luidt (in feite is de titel Flamandskie natjoermorty, wat ‘Vlaamse stillevens’ betekent). Deze emotionele uitspraak is des te interessanter, aangezien die film in de Russische context, bij gebrek aan referentiekader waarin Verhulst of zijn boek een rol speelt, de facto niet functioneert als een boekadaptatie. Een gelijkaardige dubbelzinnige houding als tegenover zijn vertalers, heeft Verhulst ook tegenover de binnen- en buitenlandse kritische receptie van zijn boek. Zo geeft hij duidelijk te kennen dat wat hem betreft DHDD niet per se in het rayon van de typisch Vlaamse boeken thuishoort, waar het vaak wel neergezet wordt. ‘Drankproblematiek is overal ter wereld aanwezig, helaas’. Dat blijkt ook uit de bijdragen over onder meer de Zuid-Koreaanse, de Japanse en de Poolse verspreiding van DHDD: de alcoholproblematiek maakt het boek juist meer herkenbaar voor andere culturen. Aan de andere kant zien we daar ook cultuurspecifieke aspecten opduiken: de voorkeur voor bier en de cafécultuur bijvoorbeeld maken het universele thema weer meer ‘Vlaams’.
Uit de hier verzamelde bijdragen blijkt dat iedere vertaler/bewerker het cultuurspecifieke versus universele karakter van deze roman anders interpreteert en vertaalt: er moeten op dat vlak voortdurend keuzes gemaakt worden. In Rusland werd de verfilming bijvoorbeeld in belangrijke mate ontdaan van het lokale karakter. In Zuid-Korea zijn veel realia (zelfs de plastieken smurf) zonder uitleg of voetnoot overgenomen en mag het boek ‘exotisch’ zijn, terwijl in Japan een vertaling standaard anderhalf keer zo lang wordt, vanwege de talrijke toelichtingen. Toch ziet ook de Japanse vertaalster veel herkenning bij de lezersreacties op het internet: ze plakt op het boek zelfs de ‘typisch’ Japanse termen yagatekanashiki (geleidelijk droevig) en setsunai (pijnlijk/droevig). Technieken van inbedding in de kritiek laten ook zien hoe met cultuurspecificiteit wordt omgesprongen: een vergelijking met Brel of Jeroen Bosch plaatst DHDD in de Lage Landen, een vergelijking met een ‘eigen’ auteur of film speelt in op de herkenbaarheid in de doelcultuur.
Andere belangrijke vertaalkeuzes die met betrekking tot dit boek moesten worden gemaakt en die in deze bijdragen telkens terugkeren, betreffen de vertaling van het dialect dat de personages spreken en de vertaling van de typisch Verhulstiaanse neologismen (bijvoorbeeld ‘de helaasheid’). Verhulst zegt dat hij bij nieuwe boeken toch meer nadenkt over zijn veelvuldig gebruik van neologismen, omdat ‘het begint […] te knagen als je dan ziet dat ze er in al die talen toch maar zelf een eigen potje van maken’. De Franse dubbing heeft geen aanleiding gegeven tot vervlakking van de registers, maar het oorspronkelijke reliëf nog uitvergroot – een mooie illustratie dat standaardisering niet altijd het laatste woord hoeft te hebben. Opvallend is dat vertalers ook worstelen met het Vlaams als variant van het Nederlands. De meeste vertalers uit het Nederlands zijn opgeleid in het Noord-Nederlands en hadden Vlaamse hulp nodig om dit boek te vertalen.
Uit de bijdragen blijkt dat de rol van instituties in het vertaalproces groot is. Dat geldt in de eerste plaats voor het Vlaams Fonds voor de Letteren, maar de Vlaamse Vertegenwoordiging en de Ambassade van België worden ook genoemd, evenals een aantal lokale instituties die vertalingen bevorderen. Ontegensprekelijk wordt de verspreiding van DHDD actief in de hand gewerkt door actoren in de broncultuur – een factor die in de descriptieve vertaalwetenschap, met haar focus op de inbedding van vertalingen in de doelcultuur, doorgaans weinig aandacht krijgt. Andere ‘externe’ factoren die belangrijk blijken zijn het profiel van uitgeverijen die zich specifiek richten op ‘import’, internationale boekenbeurzen, literaire evenementen, auteursbezoeken, filmfestivals. Een belangrijke ingang voor de Vlaamse literatuur in een andere cultuur wordt gevormd door literaire tijdschriften en door bloemlezingen van verhalen en romanfragmenten uit ‘vreemde literaturen’ en natuurlijk ook door het internet. De verfilming blijkt ook soms de weg vrij te maken voor een vertaling van het boek, zoals dat in Frankrijk het geval was.
Ideologische en politieke factoren zijn naast economische en institutionele factoren ook bijzonder belangrijk, zoals onder meer blijkt uit de bijdragen over Tsjechië, Polen en Rusland.
Het is eerder zeldzaam dat in receptieonderzoek ook Oost-Europese landen en Rusland in aanmerking genomen worden. James Brian Baer (2011: 2) spreekt in dit verband van ‘Europe’s internal other – which has largely been ignored in the exploration of alternative translation traditions’4 Nog zeldzamer is het dat vanuit het Westen pogingen ondernomen worden om landen die tot het Aziatische continent behoren te betrekken. Tegelijkertijd worden de concepten ‘het Westen’ en ‘West-Europa’ te weinig geproblematiseerd als identiteit en onderzoeksentiteit (Baer 2011: 1). Als dit webdossier één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat Europa geen homogene receptie- of vertaalzone is, maar dat verschillende tradities naast elkaar bestaan en door elkaar lopen en waarin een veelheid aan idiosyncratische keuzes mogelijk zijn.
Dit dossier van bijdragen werpt een veelzijdige blik op de receptie van DHDD. Die veelzijdigheid betreft de geografische regio’s, de verschillende verschijningsvormen van receptie (literaire kritiek, vertalingen, bewerkingen, filmkritiek in de pers en op internetfora), maar ook de verschillende benaderingen. Maar ondanks de veelzijdige aanpak is hiermee het laatste woord over de receptie van DHDD nog niet gezegd. Om te beginnen is die receptie nog volop bezig, zijn hierin voortdurend nieuwe ontwikkelingen. Ook los daarvan blijven er nog belangrijke lacunes in ons onderzoek: de Hongaarse, Noorse, Deense, Finse, Sloveense, Hebreeuwse, Chinese en Amerikaanse receptie van DHDD moeten nog onderzocht worden. Dat geldt ook voor de non-receptie van DHDD in een aantal receptiegemeenschappen waar je een vertaling zou kunnen verwachten (zoals bijvoorbeeld Zweden). Evenmin zijn de bestaande theaterbewerkingen van DHDD onderzocht.
Tot slot van deze inleiding willen wij uitdrukkelijk onze dank uitspreken aan iedereen die dit dossier mede mogelijk heeft gemaakt – hetzij als onderzoeker, vertaler, interviewer, geïnterviewde of redactielid. Met deze bundel hebben zij een overtuigend bewijs geleverd dat receptieonderzoek extra reliëf krijgt indien het gevoerd wordt door een collectief met leden wier individuele expertise en verankering zich bevinden in verschillende domeinen, praktijken en geografische regio’s.
Noten
1 Rigney, Ann, 2012. The Afterlives of Walter Scott. Memory on the Move. Oxford University Press.
2 Bij wijze van voorproefje op dit dossier werd het stuk ‘Het ontstaan van spijtige dagen’ van Saki Nagayama gepubliceerd in de papieren Filter (21: 4, p. 9–14).
3 Dit interview is te lezen in de papieren Filter (21:4, p. 1–8).
4 Baer, Brian J., ed. 2011. Contexts, Subtexts, and Pretexts. Literary translation in Eastern Europe and Russia. Benjamins Translation Library 89. Amsterdam: John Benjamins.