Sinds zijn debuut in 1993 met de verhalenbundel De adelaars is Kader Abdolah uitgegroeid tot een van de meest succesvolle Nederlandse auteurs van onze eeuw. Zijn omvangrijke oeuvre is dan ook in een dertigtal talen vertaald – de meeste Europese talen, maar ook het Chinees, het Indonesisch, het Arabisch en het Hebreeuws. Hoe heeft Abdolahs werk zijn weg naar het buitenland gevonden? Hoe is zijn specifieke culturele identiteit daar gepercipieerd? Welke rol hebben de vertalers gespeeld bij de circulatie in het buitenland en de receptie van zijn werk, welke moeilijkheden hebben ze bij hun bemiddeling ondervonden en hoe is in de media op de vertalingen in de verschillende doeltalen gereageerd? Deze en andere vragen kwamen uitvoerig aan bod tijdens een gesprek tussen de schrijver en een panel van vijf van zijn vertalers, in het Bosnisch Servo-Kroatisch, het Duits, het Engels, het Frans en het Italiaans tijdens een studiedag aan de Vrije Universiteit Brussel op 6 december 2019.
Tussen het debuut van Kader Abdolah in het Nederlands (1993) en het verschijnen van de eerste vertalingen in bovengenoemde talen (1999 of 2000) zijn zes à zeven jaar verstreken. Het lijkt lang, maar is het niet. Abdolah debuteerde in het jaar dat de Nederlands(talig)e literatuur dankzij de Frankfurter Buchmesse opeens een plek kreeg toegewezen op de literaire wereldkaart – in feite vooral een Europese kaart. In het daaropvolgende decennium, tot aan de Parijse Salon du Livre van 2003 waarop Nederland en Vlaanderen opnieuw eregast waren, werd in rap tempo een behoorlijke achterstand ingehaald. Dat nieuwkomers op de letterkundige markt daarbij niet meteen aan bod kwamen, ligt voor de hand. Toch trok Abdolah wel degelijk de aandacht, zowel door zijn eigenaardig verteltalent als door zijn persoonlijke geschiedenis, die meteen de thematiek leverde voor zijn eerste verhalen en romans (en ook van enkele latere).
Anders dan in onze meedogenloze tijd werden politieke vluchtelingen in de jaren negentig nog met empathie benaderd en, voor zover ze dragers waren van een interessante artistieke of intellectuele boodschap, zelfs omarmd en toejuichend binnengehaald. Zo ook Abdolah, wiens werk op zich een glansrijk voorbeeld van culturele transfer is: van het oude Perzië of het moderne Iran naar Nederland. Dit moest vertalers wel opvallen en bekoren, en het zijn dan ook vertalers, met name Christiane Kuby, Goran Sarič – zelf slachtoffer van de burgeroorlog in ex-Joegoslavië en politieke balling – en Elisabetta Svaluto Moreolo, die Abdolah als eersten onder de aandacht hebben gebracht van uitgevers in respectievelijk Duitsland, Bosnië en Italië. Daarmee speelden deze drie vertalers dus een belangrijke rol als bemiddelaars.
In Nederland raakte Kader Abdolah op slag bekend met de verhalenbundel De adelaars, en ook zijn tweede boek, De meisjes en de partizanen, behoorde tot hetzelfde genre. Maar met welke titels verscheen hij over de grens? Als de beste visitekaart voor een onbekend auteur geldt nog steeds een roman. Hier werd dat weer eens bevestigd. Uit puur enthousiasme had Christiane Kuby het titelverhaal uit De adelaars in het Duits vertaald en naar de toen net opgerichte uitgeverij Alexander Festverlag gestuurd. Opvallend genoeg liet deze uitgever de verhalenbundel De meisjes en de partizanen vertalen, maar ging niet over tot publicatie en wachtte het verschijnen af van Abdolahs eerste ‘echte roman’, De reis van de lege flessen (1997): zo maakte het Duitstalige publiek in 1999 met Abdolah kennis via Die Reise der leeren Flaschen. In Bosnië ging het niet anders; daar verscheen in 2002 Duga plovidba praznih flaša, nadat Goran Sarič daarmee langs verschillende uitgevers had geleurd. In Italië was dezelfde roman in 2001 verschenen. Grote uitzondering op de regel van ‘de roman’ als belangrijkste genre om te vertalen is Frankrijk: daar maakte Abdolah al in 1999 zijn entree met de verhalen uit Les jeunes filles et les partisans, voor het anders zo bedachtzame uitgevershuis Gallimard een opmerkelijke keuze, waarvoor vermoedelijk redacteur en talent scout Jean Mattern verantwoordelijk was. In Engelstalige landen drong Abdolah pas later door, en wel in 2006 met My Father’s Notebook, want zo heet de vertaling van Spijkerschrift door Susan Massotty: uitgeverij Harper Collins ontdekte de roman pas toen hij al in de Franse vertaling van Isabelle Rosselin beschikbaar was – een nog steeds veel voorkomend geval van bemiddeling via een derde taal.
Hoe het Abdolahs oeuvre verder verging in deze landen is een complex verhaal, afhankelijk van de wisselwerking tussen de ‘interne’ en ‘externe’ receptie. Interne receptie noem ik de manier waarop het werk binnen de uitgeverijen ervaren en gewaardeerd wordt, terwijl de externe receptie zich – zoals bekend – bij media en publiek afspeelt. Soms blijkt de woelige geschiedenis van een werk binnen de muren van een publishing house bepalender te zijn dan de ontvangst bij een breed lezerspubliek. De ‘casus Abdolah’ vertoont in dit opzicht duidelijk vier verschillende constellaties: a) het werk wordt succesvol uitgedragen door één trouwe vertaler en één trouwe uitgever (Italië); b) het wordt gepropageerd door één enthousiaste vertaler die achtereenvolgens met verschillende uitgevers in zee gaat (Bosnië, Duitsland); c) het heeft een vaste uitgever gevonden, maar wordt binnen een paar jaar aan wisselende vertalers toevertrouwd (Frankrijk); of d) het komt in handen van verschillende uitgevers en vertalers terecht (Engeland en VS). Deze uiteenlopende situaties vinden uiteraard hun weerslag in het aantal gepubliceerde titels: 11 in het Italiaans, 9 in het Bosnisch, 7 in het Duits, 5 in het Frans en 5 in het Engels.
Hoe zijn zulke verschillen te verklaren? Soms slaat het lot gewoon toe, zoals bij het Franse Gallimard: het begon zo veelbelovend, maar de eerste vertaalster, Nijhoffprijswinnares Anne-Marie de Both-Diez, werd ziek en moest haar werk neerleggen; daarna zorgden een groot verloop onder redacteuren en een conflict met een andere vertaalster voor gapende hiaten in het vertaalbeleid.
Maar ook inhoudelijke bezwaren kunnen de vlotte verspreiding van een werk in de weg staan. Abdolah blijft, ook in zijn romans, een typische verhalenverteller, meent vertaalster Christiane Kuby. Haar heeft het absoluut nooit gehinderd, maar verschillende Duitse redacteuren oordeelden dat Abdolahs eerder ongestructureerde manier van vertellen ‘niet beantwoordt aan de verwachtingen van een westerse lezer’. Bij Duitse uitgeverijen hebben redacteuren een bijzondere positie en hun mening is vaak doorslaggevend – beroemd is bijvoorbeeld het forse aandeel van Suhrkampredactrice Elisabeth Borchers in de ‘ontdekking’ van Cees Nooteboom in Duitsland.1 Bij Abdolah hebben twee redacteuren eerder een remmende invloed gehad.
Met Abdolahs verteltrant hadden de vertalers geen enkele moeite, soms wel met zijn schrijfstijl. Elisabetta Svaluto vat het mooi samen: ‘Het Nederlands dat Abdolah hanteert valt in meerdere opzichten niet samen met de standaardtaal, maar het is suggestief en boeiend: in zijn Nederlands klinkt de muzikaliteit en het ritme door van een verre, mysterieuze, exotische taal.’ Dat kan Christiane Kuby beamen: ‘Zijn verhalen, zijn romans zijn eigenlijk bedoeld als poëzie.’ Wel plaatsten de beperkte woordenschat en enigszins houterige syntaxis in Abdolahs eerste boeken de vertalers soms voor een dilemma: als zijn schrijfstijl in het origineel niet of nauwelijks (door Nederlandse redacteuren) werd aangepast, in hoeverre mochten zij (of hun buitenlandse redacteuren) dat in vertaling wel doen? Toch blijkt dat Abdolahs stijl zeker in het Duits, Engels en Italiaans aanvankelijk ‘vloeiender’ werd gemaakt. Dit lag zeker niet alleen aan persoonlijke voorkeuren van de vertalers: bij het introduceren van een auteur in een nieuw taalgebied wordt meestal extra scherp rekening gehouden met de plaatselijke stilistische normen om het vervreemdingseffect te verzachten en zo de ‘acceptance’ bij het lezerspubliek te bevorderen. Naarmate Abdolahs talig palet rijker geschakeerd werd – zonder dat de kenmerken van zijn stijl overigens wezenlijk veranderden – en de vertalers daarmee vertrouwder raakten, vertaalden zij hem ook steeds ‘dichter op de tekst’ , zoals Christiane Kuby het noemt.
Abdolah vertalen betekent ook een duik nemen in de oude Perzische cultuur en je inlezen in de recentere geschiedenis van Iran. Alle vertalers geven te kennen dat ze zich daarin hebben verdiept, door zelfstudie, het raadplegen van deskundigen of het volgen van cursussen – en dat zij van deze kennisuitbreiding hebben genoten. Ook konden ze met hun vragen bij de auteur terecht. Uit diens terugblik op het contact met zijn vertalers komt het ideale beeld naar voren van een auteur die vertalers als medestanders, ja zelfs persoonlijke vrienden beschouwt. Maar misschien juist daarom is hij er ook de man niet naar om met hen over linguïstische problemen te redetwisten: ‘doe gewoon wat je goed vindt! Jij bent mijn vertaalster!’ riep hij uit in antwoord op een vraag van Christiane Kuby. Unaniem wijzen de vertalers De boodschapper als moeilijkste boek aan. Dit levensverhaal van de profeet vereist een kennis van islam die de gemiddelde vertaler niet in huis heeft: de moeilijkheden beginnen bij de transcriptie van Arabische namen en woorden, die in elke Europese taal weer anders zijn, en worden nog verscherpt door de eigenzinnige interpretatie van de Koran die de schrijver hanteert, waardoor bestaande vertalingen niet zomaar als hulpbonnen geraadpleegd, laat staan geciteerd kunnen worden. Sommigen, zoals Susan Massotty, namen daarom specialisten in de arm. Zij slaagde erin om een Engelstalige islamoloog te vinden die ook nog Perzisch en Nederlands kende.
Ook recensenten en (niet professionele) lezers waren vanaf het begin gefascineerd door Abdolahs culturele achtergrond. Wel hadden de recensenten vaak moeite om hem te plaatsen, zoals Elisabetta Svaluto onderstreept: benamingen varieerden van ‘Nederlandse auteur met een Perzische achtergrond’ of ‘Nederlands-Iraanse schrijver’ tot ‘Iraanse auteur’ zonder verdere vermelding van zijn keuze voor de Nederlandse taal. Dat neemt niet weg dat Abdolah juist in Italië bijzonder populair is: boekpresentaties en lezingen worden daar druk bezocht en sommige van zijn boeken zijn echte bestsellers. Dat geldt in de eerste plaats voor Het huis van de moskee – dat tijdens de Boekenweek 2007 uitgeroepen werd tot de op één na beste Nederlandse roman aller tijden, maar ook internationaal hoge ogen gooit: alle deelnemers aan de discussie noemden het hun meest succesvolle vertaling, soms samen met Spijkerschrift.
De boodschapper daarentegen werd niet overal even goed ontvangen, maar daaruit blijkt dat de receptie van een literair werk ook van verschillende niet-literaire factoren kan afhangen. In Bosnië, vertelt Goran Sarič, werd het boek eerst zowat doodgezwegen, tot er op een gegeven moment een felle reactie kwam van de kant van moslimfundamentalisten. Zij voerden een gerichte haatcampagne tegen uitgever én vertaler, die zich bezondigd zouden hebben aan het verspreiden van een seculier verhaal over de profeet, en derhalve met de dood werden bedreigd. Misschien uit vrees voor vergelijkbare acties hebben de vertalers in het Engels onder pseudoniem gewerkt. Anderzijds werd de receptie in de VS, Engeland, Frankrijk en (wellicht in mindere mate) Duitsland duidelijk beïnvloed door het slechte imago van de islam in de publieke opinie. In dit opzicht valt het des te meer te betreuren dat de Franse vertaling Le Messager als gevolg van diverse tegenslagen pas in 2018 uitkwam, terwijl daaraan al in 2008 begonnen was door een vertaalster die na een poosje de opdracht teruggaf: in een tijdspanne van tien jaar is de stemming in het land na een reeks bloedige aanslagen veel grimmiger geworden. Met de reacties op De boodschapper wordt Abdolah, die in zijn werk – denk aan Het huis van de moskee – het beeld van een humanistische, milde islam blijft propageren, ironisch genoeg slachtoffer van de sfeer van vijandigheid die ontstaan is tussen orthodoxe moslims en een aanzienlijk deel van de westerse bevolking.
Gelukkig is daarmee geen einde gekomen aan het vertalen van Abdolahs werk: in het Italiaans zijn bijvoorbeeld Salam Europa in 2018 en dit jaar nog Het pad van de gele slippers met succes gepubliceerd. Dat heeft deze bijzondere auteur in niet geringe mate te danken aan het engagement van een handvol vertalers, die ook zijn meest gedreven supporters zijn. Of zoals Susan Massotty het poëtisch uitdrukt: ‘Wij zwoegen op papieren akkers, zaaien woorden in de vruchtbare grond van de verbeelding en oogsten volgeschreven bladzijden in vreemde talen. Zo ontkiemen Kader Abdolahs boeken, waaraan een kluitje Iraanse aarde kleeft, eerst in de voedzame klei van Nederland om daarna te worden overgeplant naar de weelderige bodem van boekenwinkels in alle hoeken van de wereld.’ Dat het bij dit ‘overplanten’ niet volstaat om Gods water over Gods akker te laten lopen, moge uit de bijdragen van de vertalers blijken.
Noot
1 Zie Pawel Zajas, ‘Lectori Salutem. Cees Nooteboom en zijn Suhrkamp-uitgeefredacteur Elisabeth Borchers’, Zacht Lawijd, 16:3, september 2017, p. 24–38.