‘De adelaars’ is het verhaal dat me het meest is bijgebleven uit de eerste verhalenbundel van Kader Abdolah. De ademloze spanning die de auteur weet op te roepen en vast te houden in dit verhaal over een vader die met zijn zoon door de winterse bergen rijdt op zoek naar een graf voor zijn andere, door het regime vermoorde zoon. Het sneeuwlandschap herinner ik me, de dorpen in de nacht, de honden die de mannen verjagen, de eindeloze, wanhopige dwaaltocht. Totdat er acceptatie groeit, het inzicht dat er geen graf op een begraafplaats zal zijn, geen erkenning, alleen een graf in de bergen waarboven de adelaars cirkelen. Het was het eerste verhaal van deze schrijver, die politieke vluchteling uit het Iran van de ajatollah’s, dat ik las. De sprookjesachtige sfeer ging een verbond aan met de harde, realistisch geschetste situatie van mensen op de vlucht voor een moordend regime. ‘De adelaars’ staat voor mij aan het begin van mijn fascinatie met het proza van Kader Abdolah.
Het was Ad van Rijsewijk, de bevlogen redacteur van De Geus, die me tijdens een Vers voor de Pers attent maakte op deze nieuwe auteur en me twee verhalenbundels van hem meegaf. Ik was meteen verkocht.
Nog steeds ben ik van mening dat Abdolah een ‘verhalenverteller’ is, ook al is hij onder de druk van zijn Nederlandse, dat wil zeggen westerse uitgever, uiteindelijk romans gaan schrijven.
‘De adelaars’ was ook het eerste verhaal dat ik vertaalde, in feite om het aan mijn Duitse vrienden voor te kunnen lezen. Ik weet niet meer hoe ik in contact kwam met de eerste Duitse uitgever, vermoedelijk bemiddelde De Geus het contact met Alexander Fest die net, in 1996, als uitgever van start was gegaan. Fest vroeg me om te beginnen met de tweede verhalenbundel van Abdolah te vertalen, De meisjes en de partizanen, al even krachtig en beeldend vertelde verhalen over het leven onder een godsdienstige dictatuur. Uiteindelijk bleef het boek helaas onuitgegeven; de uitgever wachtte liever op de eerste ‘echte’ roman. Die Reise der leeren Flaschen werd dan ook mijn eerste gepubliceerde vertaling in het Duits.
Er mag dan wel ‘roman’ voor in het boek staan, ik ben nog steeds van mening dat De reis van de lege flessen een lang verhaal is. Abdolah is in feite een traditionele ‘Perzische verhalenverteller’. Ook zijn latere, veel dikkere romans zijn aan elkaar geregen verhalen, waarbij het geheel vaak minder gestructureerd is dan een westerse lezer zou verwachten of wensen. De verhalen zijn met elkaar verweven in een kleurrijk en sfeervol kleed: verhaallijnen raken elkaar, wijken weer uit elkaar, sommige figuren blijven terugkomen, anderen verdwijnen uit beeld, het geheel heeft de structuur van een mondelinge vertelling. Om het in Abdolah’s eigen woorden te zeggen:
In de Perzische theehuizen werden in de afgelopen duizend jaar verhalen verteld over de oude koningen. De vertellers speelden met de tijd en lieten hun fantasie de vrije loop om de geschiedenis krachtig en kleurrijk te kunnen weergeven. Ze verplaatsten gebeurtenissen, lieten hier en daar wat weg en voegden er soms iets aan toe.
Ze borduurden voort op de vertelkunst van de grote middeleeuwse vertellers. Toen veertien eeuwen geleden het Perzische Rijk ten onder ging, betekende dat ook het einde van de verhalen. De Perzen waren in hun trots gekrenkt. [...]
Maar het leven bracht de dichter Ferdosi voort. Hij schreef een groot boek [...] Zo kon hij het verloren erfgoed weer aan de vergetelheid ontrukken.
De verteller van deze roman treedt in de voetsporen van die dichter.
(De koning, p. 13)
Niet alleen in zijn historische romans, ook in de romans waarin zijn eigen leven centraal staat, ziet Abdolah zichzelf als een verteller van oude verhalen, als een getuige die moet vertellen wat hem is overkomen. Door zijn verhaal heen schemert als het ware steeds iets van die oude Perzische traditie, die Perzische poëzie – het is iets waartoe je je als vertaler dient te verhouden.
Receptie
In Duitsland verschenen er tussen 1999 en 2013 in totaal zes romans van Abdolah bij drie verschillende uitgevers. De reis van de lege flessen werd lovend ontvangen, maar toch geen succes, en Alexander Fest wees dan ook de volgende roman, Spijkerschrift, na lang wikken en wegen af. Hoewel hij de beeldende, lyrische taal van Abdolah wist te waarderen, vond hij toch vooral dat het de auteur niet was gelukt om van de vele portretten in zijn verhaal een overtuigende familiekroniek te maken.
Spijkerschrift verscheen in 2003 bij Klett-Cotta onder de Duitse titel Die geheime Schrift en is altijd mijn lievelingsboek gebleven. Het stoorde me niet dat het perspectief van de verteller telkens wisselt; ik liet me meeslepen door het verhaal, de beeldende taal en de tijdloze sprookjessfeer waarvan ik intens kon genieten.
Spijkerschrift verkocht goed, en Klett-Cotta kocht ook de rechten voor de roman Portretten en een oude droom (2003), dat in 2005 onder de titel Dawuds Traum verscheen. Deze keer vond ik vooral de experimentele vorm boeiend, een mengeling van een journalistiek verslag van een reis door Zuid-Afrika en het persoonlijke verhaal van een Iraanse vluchteling die achtervolgd wordt door zijn eigen traumatische belevenissen. Waarom werd deze tekst niet als het zeer persoonlijke reisverslag waargenomen dat het was, vergelijkbaar met andere reisverhalen van Nederlandse auteurs? Dawuds Traum werd geen succes en Klett-Cotta stopte met Abdolah.
Claassen, imprint van Ullstein, nam de auteur over en er verschenen nog eens drie boeken in vertaling: Het huis van de moskee, De boodschapper en De koning. De eerste twee verkochten goed en kregen lovende recensies, het derde niet meer.
Ullstein stopte, de redactrice Ulrike Ostermeyer stapte over naar een andere uitgever en publiceerde vervolgens nog één vertaling van Abdolah: de novelle De kraai. Daarna vroeg ze me nog één keer een leesrapport te schrijven, over Een papegaai vloog over de IJssel. Weer was ik enthousiast, maar de uitgeefster was bang dat Abdolah de verwachtingen van de westerse lezer niet genoeg tegemoet zou komen. Zijn ‘ongestructureerde manier van vertellen’, die nog enigszins past bij zijn historische romans, zou nu, in een roman over een vluchtelingenkamp aan de rand van een Nederlands dorp door de Duitse lezers als hinderlijk worden ervaren.
Uiteraard werd Abdolah in Duitsland in eerste instantie als politiek vluchteling waargenomen en pas in tweede instantie als Nederlandse auteur. Dat heeft zeker te maken met het feit dat zijn vluchtverhaal in vele variaties onderwerp van zijn boeken is gebleven, maar ook met zijn taal, die tegelijk een eigenwijs en poëtisch soort Nederlands is.
Als vertaler heb je dan eigenlijk de taak om het verhaal achter die taal te begrijpen, om de taal van de auteur weer te geven die in feite zelf een vertaling is.
Net zoals in Nederland was in Duitsland Het huis van de moskee het meest succesvolle werk van Abdolah. Daarnaast had ook Spijkerschrift heel wat enthousiaste lezers. Beide romans zijn indringende verhalen, met lotgevallen en figuren die je bijblijven, wier ontwikkeling je raakt, met wie je meeleeft. En altijd is er ergens op de achtergrond een oude wijze man of vrouw, een buitenbeentje, een eenling die op beslissende momenten ingrijpt, te hulp schiet, een ramp helpt voorkomen. Je maakt als lezer kennis met een cultuur waarin de gemeenschap centraal staat, maar tevens met de geestelijke kracht van individuen die zichzelf weliswaar niet buiten de traditie maar wel buiten die gemeenschap plaatsen. De sfeer die in deze teksten wordt opgeroepen door Abdolahs manier van vertellen maakt dat je als lezer een hart onder de riem wordt gestoken.
De boodschapper is een verhaal apart. Ten eerste was deze fictieve biografie van de profeet oorspronkelijk bedoeld als deel van een tweeluik: hier de zeer vrije – en nogal omstreden – vertaling van de Koran, daar de enigszins geromantiseerde biografie van Mohammed. Doordat de Koranvertaling niet in het Duits werd vertaald, bleef de biografie een beetje eenzaam achter. Toch is het een indrukwekkend boek, heel modern van opzet, maar tegelijk, zoals bij Abdolah past, poëtisch en sprookjesachtig verteld. In sommige recensies werd het boek dan ook aanbevolen aan mensen die proberen de islam te begrijpen, en ja, waarom niet?
Een laatste boek dat ik wil noemen zou Mirza zijn, een verzameling columns, door Abdolah jarenlang voor de Volkskrant geschreven. Deze korte stukjes zijn in feite een synthese van alles wat hij in huis heeft: in elke column gaat de auteur in op een actuele gebeurtenis in de Nederlandse samenleving, soms humoristisch, soms ernstig, maar altijd weet hij er een draai aan te geven waardoor het gebeuren wordt uitgetild boven die actualiteit en terechtkomt in een soort mythische wereld, in de sfeer van de oude Perzische poëzie. Ik heb het altijd jammer gevonden dat ik die columns niet heb mogen vertalen.
Je kunt over het uitgeversbeleid in Duitsland niet spreken zonder de subsidieregeling van het Nederlands Letterenfonds (en voorheen het Literair Produktie- en Vertalingenfonds) op zijn minst te noemen: steeds subsidieert dat fonds twee uitgaven van dezelfde auteur, daarna is het de bedoeling dat de buitenlandse uitgever zonder subsidie verdergaat. Precies zo is het gegaan met Abdolah, waar hij nog het twijfelachtige geluk had telkens een andere uitgever te krijgen, en hij was zeker geen uitzondering.
Vertaalproblematiek
Zoals ik eerder aangaf, de voornaamste moeilijkheden bij het vertalen van werk van Kader Abdolah hadden voor mij vooral te maken met taalgebruik en stijl, maar deels waren ze ook cultuurgebonden. Anders dan andere tweetalige auteurs heeft Abdolah zich de Nederlandse taal nooit honderd procent eigengemaakt; je zou kunnen zeggen: hij heeft een eigen stijl gezocht en is in de loop van de jaren steeds zelfverzekerder geworden in zijn afwijkende taalgebruik. Dat leverde voor mij als vertaler vaak vragen op, zoals: als de Nederlandse redacteur van het boek niet sterker heeft ingegrepen, moet de Duitse vertaler dat dan wel doen? Omdat er in Duitsland altijd heel zorgvuldig wordt geredigeerd, raakte ik vaak verwikkeld in discussies met redacteuren over de vraag hoe vrij je moet of mag vertalen: mag je de afwijkende zinsconstructie, woordkeuze, beeldspraak, zelfs structuur van een passage of hoofdstuk aanpassen aan de norm, of moet je juist zo dicht mogelijk bij de taal van de auteur blijven?
Als ik terugkijk moet ik zeggen dat ik in het begin de neiging had om van het vaak houterig overkomende Nederlands van Abdolah een wat soepeler Duits te maken. Maar in de loop van de jaren ben ik steeds beter gaan zien dat Abdolah een ‘eigen’ stijl heeft gevonden waarin hij de beelden die hem voor ogen staan krachtig verwoordt. Zijn manier van vertellen is zeer visueel, zijn taal roept scènes op die op je netvlies achterblijven. Vandaag zou ik zeggen: je kunt als vertaler niet dicht genoeg op zijn hielen blijven. Hem volgen in alle details. En tegelijk gebruikmaken van je eigen vrijheid.
Ik herinner me de allereerste vraag die ik Abdolah ooit stelde. Aan het begin van De reis van de lege flessen is er sprake van een vliegtuig dat in de dromen van de ik-figuur ‘tevoorschijn komt’, nadat het eerder altijd treinen waren geweest die hem nachtmerries bezorgden. ‘Wat bedoel je met dat vliegtuig?’ wilde ik van de auteur weten. Abdolah keek me niet-begrijpend aan: ‘Ik bedoel er niets anders mee dan wat het is! Een vliegtuig is een vliegtuig.’ Daar moest ik het mee doen.
Tijdens het vertalen van Het huis van de moskee struikelde ik soms over details. ‘Je laat de bruiden en de bruidegoms op de daken in witte, doorzichtige tenten slapen,’ schreef ik in een mailtje aan Abdolah, ‘maar bedoel je echt doorzichtig, en dat de slapers door anderen gezien kunnen worden?’
Abdolah antwoordde: ‘Je hebt gelijk, maar toch zijn het doorzichtige witte zomertenten, maar omdat de mensen ’s nachts in het donker gingen slapen werden ze niet zo veel gezien... of wel gezien, misschien kun je het toch veranderen naar: witte zomertenten, en het doorzichtige weg laten.’
Ik heb het doorzichtige weggelaten. Als ik het nu opnieuw zou vertalen, zou ik het juist laten staan. Nu kan ik zien dat mijn verbeelding tekortschoot: juist dat doorzichtige van die witte bruiloftstenten boven op de daken in de nacht waar alleen het bruidspaar komt, terwijl alle gasten beneden op de grond slapen, maakt het verhaal geheimzinnig en poëtisch.
Mijn excuses, Kader!
Tot slot nog een spijtbetuiging. Tijdens het colloquium in Brussel bleek dat er uit de vertaling van de eerste bladzijde, de ‘Inleiding’ tot de roman De koning, een hele zin was verdwenen. Ik heb ernaar gezocht maar ik kon hem nergens meer vinden. Ook uit mijn geheugen was hij verdwenen. Ik herinner me goed hoe intensief de samenwerking met de Duitse redactrice was, hoe we zin na zin met elkaar hebben doorgenomen. Maar die éne zin was voorgoed verdwenen. Hij ging over de gekrenkte trots van de Perzen nadat ‘het Perzische rijk ten onder ging, waardoor er een eind was gekomen aan het vertellen’.
Ik plaats die zin alsnog terug:
‘[Die Geschichtenerzähler] führten die Erzählkunst der großen persischen Dichter des Mittelalters fort. Als das persische Reich vor vierzehn Jahrhunderten unterging, bedeutete das auch das Ende des Erzählens. Die Perser waren in ihrem Stolz gekränkt.
Doch das Leben brachte den Dichter Firdausi fort. Er schrieb das Heldenepos Schahname, das Königsbuch. [..] Auf diese Weise konnte der Dichter das verlorengegangene Erbe der Perser dem Vergessen entreißen.
Der Erzähler des vorliegenden Romans tritt in die Fußstapfen des Dichters.’
4 juni 2020