De receptie van Arnon Grunberg in Frankrijk en de Franstalige wereld (1999–2012)   18-12-2013

Philippe Noble
 

Voor ik aan het eigenlijke verhaal over de receptie van Arnon Grunbergs werk begin wil ik eerst verduidelijken in welke hoedanigheid ik over dit onderwerp schrijf, met andere woorden, vanuit welke invalshoek ik deze receptie bekijk en belicht. Het gaat hierbij niet om de wetenschappelijke analyse van een receptiegeschiedenis, maar om een persoonlijk relaas, het getuigenis van één van de ‘spelers in het veld’, namelijk van één van de mensen die betrokken waren bij het vertalen en uitgeven van Grunbergs werk in Frankrijk en dat nog steeds zijn.

Inleiding: een ‘directeur de collection’
Ik ben bij de uitgave van Grunbergs werk betrokken als directeur de collection bij één van de twee huidige Franse uitgevers van Arnon Grunberg, Actes Sud, waarvan de hoofdzetel in het Zuidfranse Arles is gevestigd. De term ‘directeur de collection’ vraagt wellicht om enige toelichting, want het gaat om een functie die – althans in deze vorm – in Nederland en Vlaanderen bij mijn weten weinig voorkomt. Een ‘directeur de collection’ is, zoals de benaming aangeeft, een persoon die bij een uitgever verantwoordelijk is voor een reeks titels. Bij een dergelijke ‘collection’ kan het gaan om een thematische reeks, bijvoorbeeld essays over maatschappelijke onderwerpen of politieke actualiteit, maar ook om vertaalde literatuur uit een bepaald taalgebied. Bij Actes Sud ben ik verantwoordelijk voor Nederlandstalige fictie en non-fictie. Dat houdt in dat ik titels en auteurs aanbeveel, vertalers uitzoek, hun werk nalees en zo nodig redigeer, en verantwoordelijk ben voor de kwaliteit van het eindproduct, de gepubliceerde vertaling. Voor de juridische en financiële aspecten – aankoop van rechten, contract met de auteur, honoraria van de vertalers – draag ik echter geen enkele verantwoordelijkheid. Dit laatste komt omdat ik niet in vaste dienst ben bij Actes Sud; ik heb de status van een externe adviseur op freelance basis. Deze constructie komt bij Franse uitgeverijen veelvuldig voor en wordt met name op grote schaal toegepast bij Actes Sud. Voor een goed begrip van het relaas dat nu gaat volgen is het niet onbelangrijk te vermelden dat ik bij Actes Sud deze functie van 1987 tot 1992 heb vervuld, en opnieuw vanaf 2002 onafgebroken tot heden.

Eerst zal ik aandacht besteden aan de vrij grillige ‘vertaalgeschiedenis’ van Arnon Grunbergs werk in Frankrijk, om vervolgens een kort overzicht van de ontvangst bij media en publiek te geven.

1 Grunberg in het Frans: een success story met een moeizaam begin
Anno 2012 behoort Arnon Grunberg in de Franstalige wereld ontegenzeggelijk tot de meest vertaalde Nederlandse auteurs van het moment. Van de tien romans en/of novellen die hij onder eigen naam publiceerde zijn er zeven – binnenkort acht1 – in het Frans beschikbaar, en van de drie werken van zijn heteroniem Marek van der Jagt zijn er twee vertaald. Onvertaald zijn gebleven: Figuranten (1997), De heilige Antonio (1998) en Gstaad 95-98 (uit 2002). Deze werken behoren bij wijze van spreken tot het eerste decennium van Grunbergs literaire productie; alle fictie die hij vanaf 2003 publiceerde is ook in het Frans verschenen of staat te verschijnen. Daarmee scoort het Franse taalgebied niet slecht: als ik me niet vergis zijn er alleen in het Duits meer vertalingen van zijn werk beschikbaar. En daarmee scoort Arnon Grunberg zelf in het Franse taalgebied heel goed, alleen auteurs van een (veel) oudere generatie zoals Hella Haasse of Cees Nooteboom zijn procentueel nog beter in het Frans vertegenwoordigd.

Daarnaast is er natuurlijk ook een belangrijk deel van Grunbergs werk onvertaald gebleven: zijn poëzie, zijn korte verhalen, zijn essays (waartoe ik ook De mensheid zij geprezen reken, Grunbergs herinterpretatie van De Lof der Zotheid), zijn toneel, zijn columns en het merendeel van zijn reportages, hoewel van de laatste een paar in de Franse pers hebben gestaan. Deze situatie is geenszins kenmerkend voor Frankrijk en hoeft niemand te verwonderen: hiermee wordt het primaat bevestigd van roman en fictie in het algemeen in de huidige, geglobaliseerde literaire economie.

Aan de – al met al bevredigende – huidige situatie is echter een grillige ontwikkeling met een moeizaam begin voorafgegaan.

Blauwe maandagen: een moeizaambegin
Grunbergs debuut Blauwe maandagen (1994) moest lang – vijf jaar – op een vertaling wachten en dit proces verliep turbulent, waarbij ik moet toegeven dat ik zelf onwillekeurig tot de moeilijkheden heb bijgedragen. Het boek werd in Frankrijk waarschijnlijk het eerst opgemerkt door Tina Hegeman, een in Parijs woonachtige Nederlandse redactrice, vertaalster en literair agente die toen met de grote uitgeverij Plon samenwerkte. Deze uitgeverij is eerder gespecialiseerd in moderne en hedendaagse geschiedenis, politieke actualiteit en maatschappelijke thema’s; bellettrie ontbreekt er niet maar neemt een bescheiden plaats in het fonds in. Het is daarom opmerkelijk dat Grunbergs eerste roman juist daar verscheen: dat onderstreept m. i. de persoonlijke rol die Tina Hegeman daarbij speelde.2 Op een gegeven moment – mogelijk in 1995, de exacte datum kan ik me niet meer herinneren – werd ik door de uitgever benaderd om het boek te vertalen, maar kon de opdracht onmogelijk aannemen. Omdat ik het werk van Arnon Grunberg nog niet kende, voelde ik me ook niet geroepen om daar extra moeite voor te doen. Ik weigerde dus, en zoals gebruikelijk noemde ik daarbij de naam van een collega die de job, dacht ik, kon overnemen. Deze collega, een jonge vertaalster, moest de opdracht echter na verloop van tijd, als gevolg van grote persoonlijke problemen, teruggeven. Toen werd het boek kennelijk door Tina Hegeman zelf vertaald, met medewerking van Olivier van Wersch-Cot, onder de niet vanzelfsprekende titel Lundis bleus. Met Olivier van Wersch-Cot verscheen iemand ten tonele die nog drie romans van Grunberg zou vertalen en tot op heden één van de vaste vertalers van diens werk is gebleven.

Door de lange aanlooptijd – vier jaar – voor het verschijnen van deze eerste vertaling is waarschijnlijk te verklaren dat de snel op elkaar volgende tweede en derde romans van Grunberg, Figuranten (1997) en De heilige Antonio (1998) de boot hebben gemist, en dat na Lundis bleus meteen gekozen werd voor de toen net verschenen vierde roman, Fantoompijn (2000), die in Frankrijk in 2003 onder de titel Douleur fantôme zou verschijnen, ook in een vertaling van de hand van Olivier van Wersch-Cot.

Marek van der Jagt versus Arnon Grunberg
Inmiddels was ik in 2002 op verzoek van directeur van Actes Sud Bertrand Py opnieuw voor deze uitgeverij gaan werken. Ik trof daar een bizarre situatie aan. De schrijver Arnon Grunberg behoorde niet tot het fonds, maar men had met enthousiasme een nieuwe Nederlandse auteur ontdekt en omarmd, Marek van der Jagt. De vertaling van De geschiedenis van mijn kaalheid (2000) was in de maak, en was uiteraard het werk van een andere vertaler, in casu een ervaren vertaalster, Anita Concas, die nog drie andere titels van Grunberg / Van der Jagt voor haar rekening zou nemen. Hoe was Actes Sud, waar jarenlang geen redacteur voor Nederlandse literatuur was geweest, op Van der Jagt gekomen? Deze was via de Duitse vertalingen ontdekt door Martina Wachendorff, de redactrice voor Duitstalige literatuur bij de uitgever. De boeken van Marek van der Jagt zouden dan ook niet uitkomen in de reeks voor vertalingen uit het Nederlands, de zgn. Lettres néerlandaises, maar in een thematische reeks met humoristische boeken, genaamd Cactus. Dat was tot daaraan toe, maar toen – ook in 2002 – algemeen bekend werd dat Marek van der Jagt en Arnon Grunberg één en dezelfde auteur waren, vond ik de situatie ronduit absurd geworden. De belangrijkste Nederlandse auteur van de jongste generatie – inmiddels was ik zelf een fan van Grunbergs werk geworden – werd op deze manier versnipperd en zonder coherentie aan het Franse publiek gepresenteerd: Van der Jagt in een vrij obscure reeks van Actes Sud en Grunberg bij Plon… Zo was de stand van zaken jammer genoeg nog in het voorjaar 2003, toen Nederland en Vlaanderen gastland waren op de Salon du Livre in Parijs. In hetzelfde jaar 2003 kwam in Nederland De asielzoeker uit, en van toen af was het voor mij een uitgemaakte zaak, dat Grunberg in zijn geheel bij één en dezelfde uitgever, liefst Actes Sud, ondergebracht moest worden. Dat is mij slechts ten dele gelukt.

Grunberg tussen Actes Sud en d’Ormesson
De asielzoeker werd in 2006 wel degelijk in de reeks Lettres néerlandaises van Actes Sud gepubliceerd, logischerwijs in een vertaling van Anita Concas. De Franse titel werd naar Duits voorbeeld L’oiseau est malade, maar deze verandering had een zuiver juridische achtergrond, aangezien de titel ‘Le demandeur d’asile’ al bij een andere uitgever bestond. Maar toen deze vertaling verscheen had ik al de hoop opgegeven ooit het volledige oeuvre van Grunberg in ‘mijn’ reeks bijeen te brengen. Het was alsof dit oeuvre gedoemd was in Frankrijk versnipperd te blijven, want inmiddels had een nieuwe deling, ditmaal met een andere uitgever, al plaats gehad. Wat was er gebeurd? In het najaar 2004 had ik, aangespoord door de spraakmakende recensie van Pieter Steinz in het NRC van 17 september van dat jaar, De joodse messias met groot enthousiasme gelezen. Voor Actes Sud schreef ik meteen een uiterst positief leesrapport, maar daarbij maakte ik een fout: ik kon natuurlijk niet verhelen dat het boek tal van controversiële uitspraken bevatte, en voegde daar niet zonder cynisme aan toe dat een lekker schandaaltje alleen maar bevorderlijk kon zijn voor het succes van het boek en de omzet van Actes Sud. Dat was dom van mij. De uitgeverij heeft een ethisch verantwoord, humanistisch image (ironisch genoeg iets wat Grunberg verafschuwt) en de directie vreesde dit door een ondoordachte zet te verspelen. Op mijn leesrapport kreeg ik maanden lang geen enkele reactie – wat veel erger is dan een afwijzing, en altijd het teken dat er een groot probleem is ontstaan. Intussen liet de Franse agent van Grunberg het er niet bij zitten. Hij (of beter gezegd zij, want het is een dame) nam contact op met een jonge, dynamische uitgeefster, Héloïse d’Ormesson, die toen (2005) net het gelijknamige bedrijf had opgericht. Héloïse d’Ormesson had jarenlange ervaring met het aankopen van buitenlandse boeken, had belangstelling voor judaïca en voor het Nederlandse taalgebied (o.a. Vonne van der Meer en Stefan Brijs maken deel uit van haar fonds). Toen pas werd Actes Sud weer wakker en begon op te bieden, wat de agent in de gelegenheid stelde de concurrentiestrijd tussen beide uitgevers, en daarmee ook de verkoopprijs van de rechten, op te drijven. Uiteindelijk gooiden Héloïse d’Ormesson en Actes Sud het op een vergelijk, met het verrassende resultaat dat zij voortaan het uitgeven van werk van Arnon Grunberg in Frankrijk zouden delen. Volgens de toen afgesloten overeenkomst dragen beide uitgevers alle productiekosten gezamenlijk, waarbij de vertaalde titels om en om onder cover van Héloïse d’Ormesson en van Actes Sud gepubliceerd worden. Zo verscheen in 2007 Le Messie Juif bij Héloïse, Tirza in 2009 bij Actes Sud, Notre oncle (Onze oom) vorig jaar weer bij d’Ormesson, terwijl Actes Sud in 2014 Huid en haar voor zijn rekening zal nemen, en ga zo maar door. In 2008 mocht ik, vermoedelijk als troostprijs, Het aapje dat geluk pakt tussentijds bij Actes Sud onderbrengen. Deze uitzondering op de regel was mogelijk omdat dit boek in Nederland voor de datum van de overeenkomst verschenen was.

Deze overeenkomst betrof het werk van Arnon Grunberg. Alsof daarmee ook het lot van wijlen Marek van der Jagt was bezegeld, besloot de directie van Actes Sud in 2005, na het verschijnen van Je suis monogame, de publicatie van diens werk te staken. Bij een latere herziening van de fondslijst werd zelfs besloten de twee eerder verschenen werken van Van der Jagt niet meer te herdrukken, een beslissing die overigens ook tegenover mij niet werd gemotiveerd.

Gaandeweg had ook onder de vertalers een kleine wisseling van de wacht plaats: bij Actes Sud werd Anita Concas door Isabelle Rosselin afgelost, zodat deze nu, naast Olivier van Wersch-Cot, de vaste vertaalster van Grunberg is geworden. Bij Actes Sud heb ik als eindredacteur geprobeerd de overgang van de ene op de andere vertaalster zo soepel mogelijk te laten verlopen, maar heb daarbij nooit de indruk gehad een grote discrepantie in toon en stijl te moeten verdoezelen: die was er gewoon niet, wat pleit voor de kwaliteit van de vertalingen.

Aan het einde van deze korte historische schets blijkt eens te meer hoezeer de publicatie van werk van een auteur in vertaling afhankelijk kan zijn van persoonlijke factoren – in casu de belangstelling of desinteresse, en vervolgens de actie of afwachtende houding van een paar individuen –, afhankelijk ook van politieke of economische omstandigheden – het imago van een uitgever, de concurrentiestrijd tussen twee bedrijven – en hoe weinig, uiteindelijk, met de intrinsieke literaire kwaliteit van de werken. Maar deze (voorlopige) conclusie zal waarschijnlijk niemand vreemd doen opkijken.

2 Grunberg en de Franstalige pers: meer succes bij de kritiek dan bij het publiek
Het beeld van de receptie van Grunbergs werk in de Franstalige pers dat ik hieronder probeer te geven is grotendeels gebaseerd op informatie die ik in de officiële website van de auteur (www.arnongrunberg.com) heb gevonden. Deze site bevat per taalgebied of per land een overzicht van de persreacties op het werk van Arnon Grunberg en is voor zover ik heb kunnen nagaan meer dan keurig bijgehouden. Hoewel ik in de titel van mijn bijdrage nogal pompeus ‘de Franstalige wereld’ vermeld heb, moet ik hier eerlijk bekennen dat het aandeel van recensies uit Franstalig België, Luxemburg of Zwitserland in het geheel verwaarloosbaar is, zodat ik me feitelijk – een of twee uitzonderingen daargelaten – tot Frankrijk moet beperken.

In deze eerste verkenning van deze persreacties zal ik in hoofdzaak proberen de zichtbaarheid van de auteur Grunberg in de Franstalige media in te schatten en zijn globale beeld daarin te omschrijven. Een diepere thematische analyse van deze receptie, wat een vergelijking veronderstelt met op z’n minst de receptie in de oorspronkelijke taal en een paar andere Europese talen, zou nader onderzoek verdienen.

Hoe zichtbaar is Grunberg in de Franstalige pers? Een verkenning
Alle begin is moeilijk: van Lundis bleus (Plon 1999; herdrukt als pocket in de zogeheten Collection 10/18 bij Bourgois, 2002) heb ik op de website geen echte recensie kunnen vinden. De enige beschikbare tekst is in feite een (overigens zeer accurate) beschrijving in de catalogus van uitgever Bourgois bij het verschijnen van de pocketuitgave. Mijn eigen zoektocht op het net heeft niets anders opgeleverd dan vergelijkbare teksten van online boekhandels. Hoe dan ook steekt deze situatie op het eerste gezicht wat povertjes af tegen de vele Duitse en Engelse recensies uit de jaren 1997 en 98.

Bij Douleur fantôme, dat begin 2003 naar aanleiding van de Parijse boekenbeurs uitkwam, is het al een heel stuk beter: vijf recensies, hetzij in gespecialiseerde bladen (Livres Hebdo, Lire), hetzij in toonaangevende dag- en weekbladen (Le Figaro, Le Monde, Paris-Match). Douleur fantôme wordt daarbij steevast samen besproken met L’histoire de ma calvitie, dat tegelijkertijd verscheen, en de recensenten besteden veel aandacht aan het fenomeen van de heteroniemen Grunberg/Van der Jagt, een thema dat in Frankrijk goed aanslaat vanwege de herinneringen die het oproept aan de beroemde mystificatie ‘Emile Ajar’, waarachter schrijver Romain Gary schuilging. In alle vijf artikelen wordt Grunberg met een verwijzing naar Gary geïntroduceerd. Bij het interpreteren van deze versterkte aandacht voor Grunbergs werk moet men echter voorzichtig blijven: in de meeste artikelen wordt Grunberg samen met andere Nederlandse auteurs besproken, met andere woorden, hij profiteert van de kortstondige uitwerking van de focalisatie op Nederlandstalige literatuur die bij de Salon du Livre van dat jaar hoorde. Buiten deze context hadden deze twee boeken misschien nooit zo sterk in de schijnwerpers gestaan.

Dit vermoeden wordt a contrario bevestigd door de meer dan bescheiden weerklank die de volgende publicatie, Je suis monogame (vertaling van Monogaam) in 2005 zou vinden: slechts twee recensies, waarvan één in de regionale pers (La voix du Nord) en één, vreemd genoeg, in het sensatieblaadje Voici. Maar juist dit laatste is interessant, ten eerste omdat Voici een breed publiek heeft dat niet perse in literatuur geïnteresseerd is, en ten tweede omdat deze recensie van de hand is van niemand minder dan Frédéric Beigbeder, succesvol auteur en televisiepersoonlijkheid, en in die zin zeer gezaghebbend (of ‘prescripteur’ om Bourdieus taalgebruik over te nemen). De belangstelling van Beigbeder voor Grunberg wijst volgens mij toch in de richting van een statusverandering van de schrijver in de Franse media.

Tot deze verandering heeft mogelijk de aandacht bijgedragen van een ander Frans blad, Courrier international, dat sinds 2003 regelmatig aan persoon en werk van Arnon Grunberg aandacht heeft besteed. Dit blad biedt elke week een selectie uit de wereldpers in Franse vertaling aan. In juli 2003 publiceerde Courrier een lovende recensie van De asielzoeker, die toen nog lang niet vertaald was. In december 2004 drukte het een lichtelijk ingekorte versie af van het artikel van Pieter Steinz over De joodse messias dat ik al eerder noemde, weer drie jaar voordat het boek in het Frans zou verschijnen. Grunberg is bij mijn weten de enige Nederlandstalige auteur aan wie deze eer te beurt is gevallen. Courrier zou door de jaren heen het werk van Grunberg blijven volgen, met een bespreking van Tirza in oktober 2006 en een uitgebreid portret van de auteur – een diepgaand artikel uit Vrij Nederland van Jeroen Vullings – in januari 2008. Hiermee werd het beeld van Grunberg als wonderkind en literair fenomeen neergezet en het belang van zijn werk voor een intellectueel publiek onderstreept. Hoe is de belangstelling van de redactie van Courrier International voor Grunberg ontstaan? Mogelijk heeft Isabelle Rosselin, die als vertaalster regelmatig voor het blad werkt, daartoe bijgedragen. Dit weekblad zou nog op een andere manier tot de Franse receptie van Grunberg bijdragen, daar kom ik nog op terug.

L’oiseau est malade kreeg bij verschijning in 2006 zeven recensies waarvan die in het weekblad Les Inrockuptibles verreweg de belangrijkste was. Dit blad, oorspronkelijk gewijd aan rock- en popmuziek, was gaandeweg thematisch veel breder geworden en sinds de jaren negentig absoluut toonaangevend op literair gebied. Het had het succes van toen nieuwe auteurs zoals bijvoorbeeld Michel Houellebecq begeleid en ondersteund. Voortaan zouden alle belangrijke romans van Grunberg uitgebreid in het blad gerecenseerd worden. Het artikel in ‘Les Inrocks’ (zoals het blad in de wandeling wordt genoemd) was van de hand van Raphaëlle Leyris die zich zou ontpoppen als een vaste pleitbezorgster van het werk van Grunberg, eerst in Les Inrock, later in Le Monde des livres.

Het maximum aan belangstelling oogstte Grunberg in 2007 zoals te voorzien was met Le Messie juif: veertien recensies. Maar het schandaal dat ik had voorspeld bleef uit. Het confessionele blad Tribune Juive wijdde op 1 september 2007 een wel erg voorzichtig artikel aan het boek, waaruit noch goed- noch afkeuring bleek. Voor de rest werd de roman in belangrijke bladen (Le magazine littéraire, Les Inrocks, Le Point) gunstig besproken: men bewonderde de durf en de rijke fantasie van de auteur en nam de talloze provocaties blijkbaar voor lief. Dat blijf ik tot op de dag van vandaag opmerkelijk vinden. Misschien omdat thema’s als antisemitisme en het Israëlisch-Palestijns conflict in Frankrijk nog steeds een ontplofbare stof vormen, was iedereen juist zo voorzichtig. De meest kritische geluiden kwamen dit keer van Le Monde, die het boek vrij laat (op 16 november) besprak. Nils Ahl, de vaste recensent van Grunberg bij het dagblad, sprak van een ‘farce morale en terrain glissant’ – een morele klucht op bedenkelijk gebied, als ik het beeld van dat woord glissant, letterlijk glibberig, juist interpreteer. Wat wel opvalt, is dat Grunberg voortaan in de meeste gezaghebbende culturele en algemene bladen besproken wordt.

Bij het verschijnen van Tirza (2009) en Notre oncle (2011) was het niet anders. Beide romans krijgen respectievelijk negen en tien recensies, alle zeer lovend, waarbij het grote artikel van Raphaëlle Leyris van het literair supplement Le Monde des livres van 14 oktober 2011 als een consecratie gezien mag worden. Er doet zich bij de bespreking van Grunbergs romans sinds Douleur fantôme (2003) een merkwaardig verschijnsel voor: elke keer wordt de nieuwe roman als de beste tot dan toe van de schrijver beschouwd, en als een complete vernieuwing ten opzichte van het vroegere werk. Ik ben benieuwd of dat ook wordt beweerd na de publicatie van de vertaling van Huid en haar, waarin Grunberg duidelijk tot een al eerder behandelde thematiek terugkeert. In ieder geval heeft de Franse kritiek zich zeer ontvankelijk betoond voor de inderdaad opvallende ontwikkeling (en verbreding) van Grunbergs schrijverschap over de afgelopen tien jaar.

Heeft de duidelijke bewondering van vooraanstaande literaire critici zich ook omgezet in succes bij een breed publiek? Het antwoord moet helaas ontkennend zijn. Ik beschik niet over verkoopcijfers van de boeken die door Héloïse d’Ormesson uitgegeven zijn, maar bij Actes Sud schommelen deze cijfers sinds L’oiseau est malade rondom de twee duizend exemplaren, Bij Actes Sud verklaart men dat door de thematiek, die te somber, en de ironie, die te meedogenloos zouden zijn voor een groot publiek. Het zij zo. Maar in tegenstelling tot Duitsland zijn de ‘lichtere’ boeken van Marek van der Jagt in Frankrijk geen groter publiekssucces gebleken. Misschien zou dat publiek beter te bereiken zijn via een ander aspect van het werk van Arnon Grunberg dat in Frankrijk tot nu toe onderbelicht is gebleven: Grunberg als journalist, in het bijzonder als oorlogsjournalist, en als kroniekschrijver van deze tijd. Alleen Courrier International en Libération hebben daarover sinds 2007 een tipje van de sluier gelicht, door de lange reportage over Guantanamo en een reisverhaal over de ‘vrouwenmarkt’ in Oekraïne over te nemen. Samen met Isabelle Rosselin heb ik ooit het plan opgevat om meer van het journalistieke werk van deze auteur te vertalen met het oog om het in diverse dag- en weekbladen onder te brengen. Maar door volledige overbezetting van beide protagonisten is er van dit mooie project nog niets concreets terecht gekomen. Het is natuurlijk spijtig, maar er vloeit ongetwijfeld nog zo veel uit de pen van Arnon Grunberg, dat onze boeiende ontdekkingstocht nog lang niet ten einde is.

Noten
1 Eigenlijk zelfs negen, want de Franse vertalingen van zowel Huid en haar als De man zonder ziekte zijn nu op til. (Toegevoegd in november 2013.)
2 Het boek kwam wel uit in een vrij prestigieuze reeks, genaamd Feux croisés, die werd beheerd door Ivan Nabokov, een achterneef van de grote schrijver.

 

Philippe Noble is literair vertaler Nederlands-Frans. Hij was lange tijd in diplomatieke dienst en als zodanig werkzaam in onder andere Nederland en Oostenrijk. Hij is momenteel verbonden aan de universiteit Lille 3 als directeur van het ‘Frans-Nederlands Netwerk van het hoger onderwijs’.