De kneedbaarheid van de tegenwoordige tijd in Arnon Grunbergs De asielzoeker   18-12-2013

Suzanne Fagel
 

Inleiding
Niet alleen opvallende retorische stijlfiguren en andere afwijkingen van alledaags taalgebruik dragen bij aan de stijl van een tekst. Ook minder in het oog springende taalmiddelen zoals werkwoordstijden en zinsstructuur kunnen een groot effect hebben. Dit artikel behandelt het stilistische effect van één zo’n grammaticaal taalmiddel. Ik ga in op het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) in Nederlandstalige literaire en niet-literaire teksten, met als speciale casus de roman De asielzoeker van Arnon Grunberg. Hierover publiceerde ik eerder in Fagel (2010) en Fagel, Stukker & Van Andel (2012). In die artikelen stond de roman De asielzoeker centraal. Er werd onderzocht hoe bepaalde stijlmiddelen bijdroegen tot de uitdrukking van het thema van de roman. In dit artikel staat daarentegen niet de stijl of de thematiek van één roman centraal. Ik focus nu op één taalmiddel, de tegenwoordige tijd, en laat aan de hand van De asielzoeker en andere (literaire en niet-literaire) voorbeelden zien dat er geen één-op-éénrelatie is tussen taalmiddel en stilistisch effect.

De tegenwoordige tijd wordt vaak ingezet om een effect van onmiddellijkheid en nabijheid te creëren, maar in De asielzoeker is daarnaast een tegengesteld effect aan te wijzen: afstand en abstractheid. Aan de hand van voorbeelden uit diverse genres (nieuwsberichten, reportages, spreekwoorden, aforismen en de roman De asielzoeker) toon ik aan hoe de tegenwoordige tijd voor deze twee tegenstrijdige effecten kan worden gebruikt. Mijn artikel is dus monolinguaal van opzet: de voorbeelden die ik aanhaal komen alle uit Nederlandstalige teksten. Maar op grond van studies naar werkwoordstijden in andere talen zoals Frans en Engels (Fleischman 1990, Klein 1994) valt te verwachten dat ook in die talen vergelijkbare effecten aan te wijzen zullen zijn. In dit artikel vergelijk ik de inzet van de tegenwoordige tijd in verschillende contexten en genres (niet-literaire en literaire teksten). Daarmee wordt duidelijk dat er geen één-op-éénrelatie is tussen taalmiddel en stilistisch effect.

Dramatisch effect
De onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) wordt lang niet alleen gebruikt om situaties uit te drukken die zich in het hier-en-nu afspelen.1 Je komt hem tegen in uiteenlopende situaties, zo blijkt uit voorbeelden (1) – (5):

(1)  6 mei 2002. Om half drie is Pim Fortuyn op weg naar het Mediapark in Hilversum, waar hij wordt verwacht voor een interview in het radioprogramma van Giel Beelen. Het is één week voor de verkiezingen.2

(2)  De nu vredige helblauwe zee is te zien vanaf het terras van Speelschool Elia. (…) De speelschool grenst aan het luxe Blue Bay Golf Resort. Naast de knutsel-speelplaats met bedjes waar de peuters tussen de middag een dutje doen, rijden golfkarretjes’ (geciteerd naar Stukker 2013: 3).

(3)  1492: Columbus ontdekt Amerika (Onrust e.a. 1993: 3).

(4)  Door de wijziging van de Gemeentewet worden gebedshuizen tegenwoordig aangemerkt als ‘openbare plaats’. Ze zijn dus niet meer uitgesloten van cameratoezicht. Het college toont zich hierover in zijn jaarverslag bezorgd (geciteerd naar Stukker 2013: 5).

(5)  Een zekere mate van onzichtbaarheid is een voorwaarde voor geluk (Grunberg 2003: 8).

In voorbeelden (1) en (2) wordt een effect van ‘nabijheid’ gecreëerd. In (1) gaat het om een ‘reconstructie’ of ‘achtergrondverhaal’ (Kussendrager e.a. 1992: 279-281), waarbij de tegenwoordige tijd een effect van directheid en herbeleving van die beruchte dag in 2002 creëert. In (2) is sprake van een reportage of reisverslag (Kussendrager e.a. 1992: 284-287), waarbij de verslaggever als ooggetuige zijn ervaringen ter plaatse beschrijft. In (3) en (4) gaat het daarentegen om de feitelijke presentatie van informatie in een historisch overzicht of in een feitelijk nieuwsbericht. (3) is een standaardformule voor informatie over losse jaartallen (Onrust e.a. 1993: 63). De tegenwoordige tijd heeft hier niet de bedoeling de informatie als ‘dichtbij’ te presenteren; het gaat simpelweg om een kaal feit.3 In (4) is sprake van een nieuwsbericht waarin de gevolgen van een wetswijziging worden aangegeven. De tegenwoordige tijd wordt hier gebruikt om de feitelijkheid en actuele geldigheid van de uitspraken aan te duiden (cf. Stukker 2013: 5).

In (5) hebben we te maken met een categorische uitspraak, uit Grunbergs roman De asielzoeker. De roman staat vol met dit soort aforismen: ‘Het is zinloos alles uit te spreken wat je denkt.’ (Grunberg 2003: 9); ‘Te veel hoop is levensgevaarlijk’ (Grunberg 2003: 7). Ook in andere romans van Grunberg worden met grote frequentie stellingen geponeerd. Het gebruik van aforismen is daarom zelfs wel ‘stijlkenmerk nummer één van Grunberg’ genoemd (Buelens 2010: 21). Die aforistische uitspraken kunnen haast niet anders dan in de ott worden weergegeven: de ott drukt namelijk algemene geldigheid en feitelijkheid uit.

Aforismen, nieuwsberichten, historische overzichten, reportages: de voorbeelden in (1)-(5) maken duidelijk dat de tekstsoort een van de contextfactoren is die invloed hebben op gebruik en effect van de ott. De uit literaire en niet-literaire bronnen ontleende voorbeelden tonen de plasticiteit aan van de tegenwoordige tijd als stijlmiddel. Het is een kneedbaar taalmiddel dat in verschillende contexten een verschillende functie kan vervullen.

In literaire teksten daarentegen, lijkt er een eenvoudige stelregel te zijn voor de inzet van de tegenwoordige tijd: gebruik de ott als je gebeurtenissen levendig, direct en ‘nabij’ wil presenteren, dus in situaties van spanning en verhevigde emoties. Het prototypische voorbeeld van dit gebruik wordt ook wel met een retorische term praesens historicum genoemd.Daarmee wordt specifiek een overgang van verleden tijd naar tegenwoordige tijd aangeduid, ter vergroting van het dramatische effect:4

(6)  Ik lag vanochtend echt heerlijk te slapen, gaat opeens de telefoon! Ik graai naar mijn bril en zodra ik die heb opgezet, zie ik dat het al half tien is. Ik heb me dus grandioos verslapen.5

Ook in literaire romans en novellen die geheel of gedeeltelijk in de tegenwoordige tijd zijn geschreven, is de creatie van nabijheid en onmiddellijkheid het meest bekende effect: je maakt de gebeurtenissen mee op het moment dat ze gebeuren, zoals in Hugo Claus’ De Metsiers:

(7)  Een half uur het duister instaren, zinloos staren naar de weg, waarlangs de Vette Smelders moet komen. Als ik op mijn polshorloge kijk, doen mijn ogen mij weer pijn. […] Achter mij, waar de struiken dunner en lager groeien, beweegt Bennie. Het moet hem ook vervelen, dit zinloze wachten. Ik schuif op handen en voeten langs de grond, die ongewoon glad is van de voorbije regens, terwijl ik mijn geweer dicht naast mij aan druk (Claus 1997: 7).

Het is door dit vaak optredende effect van ‘onmiddellijkheid’ verleidelijk om een directe en algemeen geldige relatie te leggen tussen het stijlmiddel ‘tegenwoordige tijd’ en het effect van ‘directheid, spanning en levendigheid’. Het lijkt hier immers te gaan om een relatie die in elke situatie, in elke (literaire) tekst, dus los van de context geldig is. Wanneer zo’n vaste regel zou bestaan, zou men zelfs voorspellingen kunnen doen over de werking van bepaalde tekstkenmerken in nieuwe teksten: is de tekst (of een fragment) geschreven in de ott, dan concludeer je dat er onvermijdelijk effecten van nabijheid en onmiddellijkheid optreden.

Helaas ligt het niet zo simpel. De context van een uiting speelt een rol die niet uitgevlakt kan worden. Daardoor is ‘onmiddellijkheid’ niet het enige stilistische effect dat de tegenwoordige tijd kan uitdrukken.

Er was eens…
In voorbeeld (6) treedt de ott op in contrast met de onvoltooid verleden tijd (ovt). Specifiek door die contrastwerking wordt het verrassende effect van de praesens historicum gecreëerd. Dat betekent dat in een betoog over de functie van de ott, ook de ovt niet buiten beschouwing mag blijven. Vertellen in de verleden tijd wordt namelijk gezien als de standaard: ‘Die o.v.t. is geïmpliceerd door de narratieve situatie, waarin immers per definitie het vertellen na het gebeuren plaatsvindt’ (Van Boven & Dorleijn 2003: 267; cf. Fleischman 1990: 23). De ovt is volgens Van Boven & Dorleijn zelfs zozeer een conventie dat het gebruik ervan niet zozeer aanduidt dat de gebeurtenissen in het verleden plaatsvonden; de beroemdste ovt-formule ‘Er was eens…’, waarmee elk sprookje opent, ‘signaleert eigenlijk vooral dat we de wereld van de fictie binnengaan’ (ibidem). Dit geldt niet alleen voor het sprookje, maar voor alle fictionele genres. Het hoofddoel van deze vorm is aangeven dat wat hier aan de orde zal komen, een verhaal is. De ovt duidt dus aan dat we te maken hebben met het genre ‘fictie’.

Aangezien de o.v.t. als ‘standaard’ vertelwijze wordt gezien, is een afwijking daarvan als gevolg daarvan automatisch een ‘speciaal effect’ (foregrounding):

[…] in a narrative context the PRESENT – or any tense-aspect category other than the PAST – is marked with respect to one or more of a set of properties that together define the unmarked tense of narration, the PAST (Fleischman 1990, 5).

Dat kan op twee manieren: een hele roman kan in de ott verteld zijn, zoals De Metsiers van Hugo Claus, of in een in de ovt vertelde tekst kan in een korte passage de ott gebruikt worden. In zin (7) uit De Metsiers is te zien dat door de gecombineerde inzet van een ik-verteller die in de ott vertelt de suggestie gewekt wordt dat vertellen en handelen gelijk lopen, hoewel dit feitelijk onmogelijk is (Van Boven & Dorleijn 2003: 268).

 De andere mogelijkheid is dat er in een verhaal een plotselinge omslag plaatsvindt van de ovt naar de ott. Het effect van spanning en levendigheid in niet-literair taalgebruik was reeds te zien in voorbeeld (6), en in literaire teksten komt het veelvuldig voor in situaties van grote emotionele intensiteit. Bijvoorbeeld wanneer bij een (inmiddels volwassen) personage een heftige jeugdherinnering terugkomt:

(8) … Als een vizioen, àlle de jaren van zijn leven, had hij het Ding weer zien oprijzen, het vreeslijke Ding, dat daar gebaard en geboren was, in dien nacht, toen hij, zeker wat koortsig, niet had kunnen slapen onder den pletterzwaren nacht […] Het vizioen, neen het Ding, het werkelijke Ding…
In de bergen, een eenzame pasangrahan; daar is hij alleen met zijn beide ouders, hij de kleine lieveling van zijn vader, die ziek is, en daarom verlof heeft gevraagd; de andere broêrs en zusters zijn gebleven in de stad in het assistent-rezidentie-huis. Hij kan niet slapen, en roept:
- Baboe, kom hier…
Zij antwoordt niet. Waar is zij?
[…] Het kind klappertandt en zijn oogen puien en zijn hart bonst, in koorts. Hij is doodsbang, maar hij wil ook zien. hij begrijpt niet, en vooral wil hij zien. Zijn kindernieuwsgierigheid wil het vreeslijke Ding zien, dat wat hij nog niet begrijpt. Stil, op blote voeten, sluipt hij door de donkere galerij. En in den nachtschemer van buiten… ziet hij! Hij ziet het Ding. Een weêrlicht, vreeslijk: een donderslag, of het gebergte in elkander stort… Hij heeft gezien!! (Couperus 1906: 105-110, geciteerd naar Clement 1991: 16).

Met de verleden tijd vertel je een verhaal; met de ott wordt die narratieve functie tijdelijk opzijgezet en ondergeschikt gemaakt aan een ander doel: het weergeven van hevige emotie. Dit leidt ertoe dat Fleischman de tegenwoordige tijd ‘antinarratief’ noemt: ‘All genres that choose the present as the basic tense for reporting information work in some way against the narrative norm; they are consciously or unconsciously antinarrative’ (Fleischman 1990: 11). Als effecten naast de ‘onmiddellijkheid’ die hierboven al aan de orde is gesteld, noemt Fleischman onder andere ‘detemporalization’ en ‘priority of the “descriptive” over the “eventive”’ (ibidem).

 Doordat de in voorbeelden (7) en (8) beschreven effecten van nabijheid en directheid door ott-gebruik veelvuldig optreden in literaire teksten ontstaat er een verwachtingspatroon. Corpusonderzoek van Clement (1991) heeft laten zien dat de tegenwoordige tijd toegepast wordt in 31% van de teksten die in de derde persoon verteld worden, zoals in voorbeeld (8). Het gaat daarbij vrijwel altijd om een korte passage van grote emotionele intensiteit. Bij teksten die in de eerste persoon verteld worden, wordt de tegenwoordige tijd in 55% van de gevallen ingezet, en in de helft daarvan is de ott zelfs de standaard vertelwijze gedurende het hele verhaal (zoals in voorbeeld (7), de novelle De Metsiers van Hugo Claus). De nabije-ott is door deze hoge gebruiksfrequentie feitelijk niet meer als foregrounded te karakteriseren. Het is een secundaire norm geworden, een nieuwe conventie met een gestandaardiseerd effect van onmiddellijkheid. Maar ook van die secundaire norm kan wederom afgeweken worden (cf. Van Boven & Dorleijn: 73), en dat is wat er in De asielzoeker gebeurt.

Onpersoonlijke subjectiviteit
De werkwoordstijden in De asielzoeker bevatten zowel kenmerken van voorbeeld (7) als van voorbeeld (8). De roman bestaat namelijk uit twee elkaar afwisselende en aanvullende geschiedenissen:

a)  De gebeurtenissen in het verhaalheden: Beck woont met zijn vriendin, die hij ‘de vogel’ noemt, in het Duitse plaatsje Göttingen. Bij de vogel wordt een fatale ziekte geconstateerd. Dit verhaal wordt in de ott verteld.

b)  Uitgebreide flashbackepisodes uit de tijd dat de vogel en Beck in het Israëlische Eilat woonden, waar Vogel onderzoek deed naar woestijndieren, en Beck zijn dagen vulde met wandelen en bordeelbezoek. Deze flashbacks worden in de ovt verteld, met af en toe een formulering in de ott.

Toch wijkt het gebruikt van de ott in het verhaalheden (a) af van het prototypische effect van nabijheid in (7), en ook in de flashbackepisodes (b) hebben de ott-formules niet hetzelfde effect van herbeleving en emotionele intensiteit als bij Couperus in voorbeeld (8). Zin (9) hieronder is de Grunbergiaanse tegenhanger van voorbeeld (8). Het is een fragment uit een van de flashbackepisodes die het leven van Beck en de vogel in Eilat beschrijft:

(9)  Zoals zijn vrouw vond dat geld iets was om weg te geven, net als kleren, zo vond Beck dat geld iets was om op te maken. Het kwam op hetzelfde neer. Weggeven is een vorm van opmaken. (p. 243)

De lezer volgt Becks gedachten van binnenuit (‘vond Beck’), we volgen zijn redeneringen. Deze gedachteweergave wordt in de eerste zin in de indirecte rede weergegeven (Beck vond dat…). In de tweede zin verschuift de verteltrant in de richting van de verteller. De ovt ‘kwam’ signaleert hier het vertellersperspectief, terwijl de inhoud de mening van het personage Beck verwoordt, in aansluiting bij de vorige zin. Opvallend is het ott-gebruik in de laatste zin uit het citaat. Waarom staat hier niet in de ovt ‘Weggeven was een vorm van opmaken’? De overgang naar de ott is niet met een beroep op ‘emotionele intensiteit’ te verklaren, zoals in (8). Het gaat hier om een ‘algemene uitspraak, vergelijkbaar met uitdrukkingen als ‘Een goede buur is een verre vriend’ of ‘water kookt bij honderd graden Celsius’, waar geen bijzondere persoonlijke emotie aan te koppelen is.

Nu kun je daar tegenin brengen dat in algemene uitspraken eigenlijk altijd de ott gebruikt wordt. De tegenwoordige tijd is dus enerzijds op zijn plek. Maar anderzijds kan zo’n algemene, tijdloze uitspraak juist in literaire teksten in de verleden tijd voorkomen, wanneer het gaat om de mening van een personage, en niet om vertellerscommentaar. Dat zien we bijvoorbeeld in een zin als (10):

(10)  ‘Na het bezoek aan de dokter voelde zij zich weer wat beter. Zolang er leven was was er tenslotte hoop’ (Van Boven & Dorleijn 2003, 220, cursivering SF).

Wanneer er in (9) had gestaan ‘Weggeven was een vorm van opmaken’, dan was 100% duidelijk geweest dat we te maken hebben met de opinie van Beck, weergegeven in de woorden van de verteller. Een zeer subjectieve visie dus. Maar dat staat er niet.

De formulering in de tegenwoordige tijd heeft twee interpretatiemogelijkheden. Het zou vertellerscommentaar kunnen zijn, maar dat lijkt in dit geval onwaarschijnlijk: de zin drukt geen commentaar of afwijkende visie uit op Becks gedachten, maar versterkt ze juist. Logischer is daardoor de tweede interpretatie, namelijk dat het hier gaat om directe gedachteweergave. De keuze voor de tegenwoordige tijd maakt dat deze uitspraak een grotere geldigheid verkrijgt. Is ‘Het kwam op hetzelfde neer’ nog onlosmakelijk verbonden met de subjectieve mening van Beck; ‘Weggeven is een vorm van opmaken’ krijgt daarentegen door de aforistische formulering een aura van algemene geldigheid en onontkoombaarheid. De subjectiviteit van de uitspraak wordt deels aan het oog onttrokken door de onpersoonlijke, descriptieve, definiërende (‘weggeven is…’) en stellige formulering. Het lijkt daardoor of de vertelinstantie zich eveneens achter de uitspraak schaart. De verteller neemt er in ieder geval zeker geen afstand van.

Dit subtiele gebruik van ott in plaats van ovt is niet alleen voorbehouden aan literaire teksten. Ook in zakelijke teksten kan een vergelijkbaar effect optreden, zie (11) en (12) (beide voorbeelden zijn ontleend aan Onrust e.a. 1993: 71):

(11)  De woordvoerder van de junta vertelde de aanwezige persfunctionarissen dat Gorbatsjov ziek was. De aard van zijn aandoening was onduidelijk.

(12)  De woordvoerder van de junta vertelde de aanwezige persfunctionarissen dat Gorbatsjov ziek was. De aard van zijn aandoening is onduidelijk.

Door de ovt in (11) wordt de verantwoordelijkheid voor de tweede zin bij de woordvoerder van de junta gelegd, waardoor vraagtekens kunnen ontstaan over de betrouwbaarheid van diens claim: de juntawoordvoerder zegt dit wel, maar misschien zijn er ook signalen die op een andere interpretatie wijzen. In (11) wordt dus meer distantie ingenomen ten opzichte van de beweringen van de woordvoerder. In zin (12) is die distantie er niet. Daar neemt de verslaggever de visie van de juntawoordvoerder over en presenteert hij de onduidelijkheid van de aandoening als feit. Hetzelfde fenomeen is aan te wijzen in zin (9): de verteller in De asielzoeker doet niets om Becks stelligheid te matigen of te nuanceren als subjectieve visie. Becks stem en die van de verteller lijken zelfs heel dicht bij elkaar te liggen.

Er is in De asielzoeker geen typerende vertellersstem aan te wijzen en er is nauwelijks vertellerscommentaar. De verteller is zelf namelijk ook categorisch en descriptief bezig. Dat blijkt onder meer uit de passages die zich in het verhaalheden afspelen en die in de ott verteld worden, zoals in (13):

(13) Christian Beck vertaalt gebruiksaanwijzingen, uit het Engels in het Duits, gebruiksaanwijzingen voor stofzuigers, auto’s, printers, fotokopieerapparaten, elektrische steps. Hij is een gewaardeerd vertaler, want hij is precies en vriendelijk. Ze zijn met zijn zessen op het vertaalbureau, inclusief de coördinatrice (Grunberg 2003: 8).

Deze passage laat zich karakteriseren als een tamelijk neutrale beschrijving. De eerste zin bevat een generieke uitspraak: het vertalen van gebruiksaanwijzingen is wat Beck altijd (of meestal, of gewoonlijk) doet. De twee andere zinnen bevatten drie keer het koppelwerkwoord ‘zijn’. Het zijn attributieve (‘hij is een gewaardeerd vertaler’, ‘hij is precies en vriendelijk’) en descriptieve (‘ze zijn met zijn zessen’) zinnen.

De stemmen van Beck en de verteller liggen hierdoor dicht bij elkaar. Er staat in een ander voorbeeld niet: ‘Beck vindt dat het zinloos is alles uit te spreken wat je denkt…’. Er staat: ‘Het is zinloos alles uit te spreken wat je denkt’ (Grunberg 2003: 9). De verteller neemt geen afstand van Becks wereldbeeld. Nergens vinden we afstandscheppend commentaar als ‘Hij zou later spijt krijgen van deze beslissing’. De vertelinstantie geeft geen andere of aanvullende visie, waardoor we enerzijds in het hoofd van Beck zitten (heel subjectief), en anderzijds een beschrijving van de werkelijkheid krijgen die we vanwege de ‘objectieve’, categorische presentatie voor waar moeten aannemen: ‘Het is onmogelijk gelukkig te zijn én midden in de wereld te leven’ (Grunberg 2003: 15). Het is zo, stelt Beck.

De tegenwoordige tijd is de voornaamste veroorzaker van dit effect van onpersoonlijke subjectiviteit. In De asielzoeker hebben we te maken met een vrij ongebruikelijke combinatie van een vertellen die zowel de hij-vorm gebruikt als vertelt in de tegenwoordige tijd. Dit heeft gevolgen voor de weergave van vrije indirecte redein de roman, specifiek wanneer het gaat om gedachteweergave. Daarbij komt nog dat er door Beck vrijwel geen persoonlijke of emotionele uitdrukkingswijzen worden gebruikt. Beck is een man die geleerd heeft zijn emoties te onderdrukken. Hij is uiterst formeel en beleefd man, en heeft zijn leven gebouwd op een systeem van zeer rigide regels (zie voor een uitgebreide analyse van de roman en Becks karakter Fagel 2010 en 2011). Die regels die Beck zichzelf heeft opgelegd zijn uitermate subjectief; het is overduidelijk dat zelfs zijn huisgenoten, de vogel en de asielzoeker, ze niet delen. Maar doordat formaliteit en leven volgens ‘universeel geldige regels’ het hoofdkenmerk is van Becks persoonlijkheid, zul je in zijn gedachten geen subjectieve of emotionele uitroepen als ‘verdorie’, ‘nou’ of ‘helemaal’ zoals in (14) tegenkomen.

(14)  Wat was dat nou verdorie? De zaken liepen helemaal niet zoals hij wilde.

Dit maakt het des te moeilijker om te bepalen of we in een bepaalde passage (15) te maken hebben met de woorden van de verteller, de gedachten van Beck of een combinatie van beide:

(15)  Hij geeft de hoop niet op, hij weet niet hoe dat moet. Als er iets krankzinnigs in hem is, is het zijn hoop, daarom heeft hij besloten die te onderdrukken, te veel hoop is levensgevaarlijk (Grunberg 2003: 7).

Zijn dit Becks gedachten of is dit de visie van de verteller? Door de specifieke combinatie van ott en derde persoon is die vraag moeilijk te beantwoorden. In (15) lijkt eerst de verteller Beck te beoordelen (‘Beck weet niet hoe dat moet’). Maar daarna krijgen we inzicht in Becks redeneerprocessen: ‘Beck heeft besloten zijn hoop te onderdrukken’ en het laatste deel van de zin geeft de reden van dat besluit aan: te veel hoop is levensgevaarlijk. Die laatste zin is ambigu. De inhoud van de zin wordt door de algemene formulering niet ondubbelzinnig aan Beck toegeschreven. Er staat niet: ‘te veel hoop was immers levensgevaarlijk’. Dus is de verteller medeverantwoordelijk voor de formulering.

Het spreken en denken in aforismen en algemene regels is typerend voor Beck, en het zorgt in combinatie met de vertelwijze voor een onpersoonlijk ogende stijl. Subjectieve meningen worden gepresenteerd alsof het universele waarheden zijn. Dat een categorische uitspraak desondanks een grote mate van subjectiviteit in zich draagt, is onder meer aangetoond door Simpson (1993: 50-51) en Langacker (1990). In een algemene uitspraak (‘Dat boek is mooi’) wordt de oorsprong van het oordeel – het subjectieve personage van wie het oordeel is – verborgen. Er is dus sprake van impliciete subjectiviteit, terwijl in een uitspraak als ‘Ik vind dat boek mooi’ duidelijk is dat het hier gaat om de visie van deze ik-figuur (expliciete subjectiviteit).

‘Een zekere mate van onzichtbaarheid is een voorwaarde voor geluk’ (Grunberg 2003: 10). Uitspraken als deze verkrijgen door het definiërende, vaststellende ‘is’ en de afwezigheid van een perspectiefmarkering (‘Beck vindt dat…’) een algemene geldigheid. Toch zijn deze ‘universele uitspraken’ duidelijk afkomstig uit een verwrongen brein. Achter Christian Becks objectief ogende uitspraken over de wereld zit een inktzwarte, subjectieve visie verborgen. Aan de ene kant is hij daardoor een afstandelijk personage; zijn gedachtegoed wekt zelfs antipathie op bij de lezers. Aan de andere kant kunnen we, omdat de verteller geen tegenwicht biedt aan Becks opvattingen en ze zonder commentaar weergeeft, niet anders dan Beck van nabij volgen in zijn kromme redeneringen en regeltjes. De tegenwoordige tijd wordt in dit geval dus – in combinatie met diverse andere taalelementen – zowel ingezet om afstand als om nabijheid te creëren.6

De tijdloze tegenwoordige tijd
De asielzoeker staat bol van de generieke situatiebeschrijvingen. Statisch en afstandelijk dus, ondanks het gebruik van de ott, of beter gezegd: juist door de ott. Eén en hetzelfde stijlmiddel heeft dus in sommige gevallen (bijvoorbeeld in De Metsiers) een effect van nabijheid, in andere gevallen (in bijvoorbeeld in De asielzoeker) een effect van afstand. Een duidelijk signaal dat er geen één-op-éénrelatie is tussen taalmiddel en stilistisch effect. Dit leert ons dat de context waarbinnen een taalmiddel gebruikt wordt, niet buiten beschouwing gelaten kan worden. De ott heeft in De asielzoeker een effect van distantie, omdat het in een context wordt gebruikt van verschillende andere taalmiddelen en inhoudelijke mededelingen (het thema van de roman) die alle tezamen het effect van afstandelijkheid bewerkstelligen.

Hoewel de ott dus in veel gevallen ingezet wordt om een effect van onmiddellijkheid en spanning op te roepen, moet in het oog gehouden worden dat taalmiddelen buigzaam en kneedbaar zijn. De tegenwoordige tijd blijkt daar een uitstekend voorbeeld van te zijn. Die kan onder meer gebruikt worden om gebeurtenissen in het hier en nu aan te geven (16), om iteratieve zaken te beschrijven (17) en om algemene regels (18) of feitelijkheden (19) weer te geven.

(16)  Ik ga nu naar huis

(17)  Elke vrijdag drinkt Jan een biertje in de Gouden Kroon

(18)  Jong geleerd is oud gedaan.

(19)  Bloed bestaat uit rode en witte bloedlichaampjes

Die plasticiteit van de tegenwoordige tijd wordt wellicht veroorzaakt door wat Fleischman de afwezigheid van markering voor tijd noemt: de ott is ‘inherently unmarked for time’ (Fleischman 1990: 34). De ott is dus in feite ‘tijdloos’ te noemen. Het ‘hier-en-nu’-effect van voorbeelden als (7) en (8) ontstaat slechts in de context van die specifieke verhalen, terwijl aan de andere kant slechts in de constellatie van taalmiddelen die De asielzoeker is, afstandelijkheid gecreëerd wordt.

Betekent deze plasticiteit dan ook dat er geen generalisaties over het stilistische effect te maken zijn? Geenszins, alleen moeten we die generalisaties zoeken op een ander niveau dan de één-op-éénrelatie. Het gaat altijd om een samenspel van factoren: tekstgenre, tekstdoel en taalmiddelen dagen elk hun steentje bij in het creëren van stijleffecten.

De tegenwoordige tijd heeft dus geen intrinsieke betekenis die met een eenduidige term als ‘nabijheid’ te vatten is. De interpretatie van ‘nabijheid’ of ‘afstandelijkheid’ wordt door de lezer aan de tekst toegekend op grond van de context waarin dit stijlmiddel zich bevindt. De tegenwoordige tijd heeft bij Grunberg een afstandscheppend effect omdat dit talige middel zich in een context bevindt: een verhaal waarin beleefdheid, formaliteit en afstand houden van de gebeurtenissen in het leven een centrale rol spelen. Een algemene uitspraak als ‘Altijd als er gasten zijn, komen er servetten op tafel’ draagt stilistisch en inhoudelijk bij aan de afstandelijkheid en formaliteit van Beck, maar in een andere context ‘Altijd als Jan op vrijdag naar de kroeg gaat, is Piet er ook’ is die interpretatie niet van toepassing op een formulering die vormelijk vergelijkbaar lijkt met die van Grunberg.

Meerdere taalementen samen dus creëren een interpretatief effect, en ook de inhoud van het verhaal ondersteunt de interpretatie van het talige verschijnsel. In Fagel (2010) heb ik dat voor De asielzoeker onder meer aangetoond door middel van een opsomming van alle diverse taalelementen die een rol spelen in het creëren van de afstandelijkheid van Beck. In dat artikel werd aangetoond dat het specifieke ‘generieke gebruik’ van de tegenwoordige tijd samenhangt met het thema van De asielzoeker: Beck komt daarin naar voren als iemand die ´naast het leven staat´, die het opgegeven heeft om te handelen: ‘Dat is wat leven voor hem is: kijken. Soms participeert hij nog wel, maar steeds minder. Dat participeren staat zijn leven in de weg.’ (Grunberg 2003: 56). Het ontbreekt in dit artikel aan ruimte om in te gaan op het samenspel van de ott met andere taalmiddelen (aspect, ongekwantificeerde hoeveelheden, algemene naamwoorden, functienamen etc.) die ervoor zorgen dat gebeurtenissen op een generieke, afstandelijke, aforistische en niet-participerende manier worden gepresenteerd. In dit artikel stond één taalfenomeen centraal, en heb ik willen aantonen hoe de variatie in het gebruik van de ott contextafhankelijk is, en altijd samengaat met andere taalverschijnselen.

Door te kijken naar constellaties van stijlfenomenen is het wellicht zelfs mogelijk om toch voorspellingen te doen of regels op te stellen: meerdere stijlfenomenen samen zorgen in een bepaalde context wellicht regelmatig voor een ‘objectieve’ of ‘afstandelijke’ stijl. Het gaat erom om die constellaties van taalmiddelen op te sporen. Generalisatie is dus wel degelijk mogelijk, alleen op een ander niveau dan dat van één-op-éénrelaties tussen taalvormen en stijlfenomenen.

Noten
1 Zie ook E-ANS 2.4.8.3 voor meer voorbeelden van de brede inzet van de ott.
2 Voorbeeld ontleend aan de openingszinnen van de dvd A democracy in shock (Marco Kamphuis, Palm Plus Productions voor RNTV, cop. 2002) over de moord op Pim Fortuyn.
3 Vergelijk de definitie van ‘historisch presens’ door Van Bork e.a. (2012): ‘Grammaticaal tegenwoordige tijd die in bepaalde verhaalpassages verkozen kan worden boven de normale verleden tijd van het vertellen (‘er was eens...’), ook episch preteritum genoemd (zie tempus). Bedoeling ervan is de lezer een levendiger voorstelling van het gebeuren te geven, zodat deze de indruk krijgt dat alles zich nu (in het heden) voor hem afspeelt.’ Clement (1991) presenteert een corpus verhalen waarin het historisch presens in specifieke passages optreedt om een effect van nabijheid te creëren. Soms wordt de term ook gebruikt om verhalen te karakteriseren die in hun geheel in de tegenwoordige tijd zijn geschreven.
4 Ik laat de voltooid tegenwoordige tijden in dit fragment (heb opgezet en heb verslapen) buiten beschouwing, aangezien het me in dit citaat gaat om de overgang van de ovt (lag) naar de ott (gaat).
5 Onrust e.a. contrasteren deze zin met zijn tegenhanger in de ovt: ‘In 1492 ontdekte Columbus Amerika.’ die in tegenstelling tot de losse mededeling in de ott in (5) aangeeft dat we hier te maken hebben met een onderdeel van een groter geheel, met andere woorden: het begin van een verhaal.
6 De publicaties Fagel 2010 en Fagel, Stukker & Van Andel 2012 gaan uitgebreid in op de andere factoren die naast de ott een belangrijke stilistische rol spelen in De asielzoeker.

Bibliografie
Bork, Gerrit Jan van (e.a.). Algemeen letterkundig lexicon. DBNL 2012. http://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_03769.php Geraadpleegd op 15 december 2013.

Boven, Erica van & Gillis Dorleijn. 2003. Literair mechaniek, Inleiding tot de analyse van verhalen en gedichten. Bussum: Coutinho. 2e, herz. dr.

Buelens, Geert. 2010. ‘Aforismen na Auschwitz, Over de ironie, ernst en overtuigingskracht van Arnon Grunberg en Marek van der Jagt’, in: Johan Goud (ed.): Het leven volgens Arnon Grunberg, De wereld als poppenkast. Kampen: Klement/Pelckmans,  p. 13-38.

Claus, Hugo. 1997. De Metsiers. Amsterdam: De Bezige Bij.

Clement, Marja. 1991. ‘Present – Preterite, Tense and narrative point of view’, in: F. Drijkoningen & Ans van Kemenade (ed.), Linguistics in the Netherlands 1991. Amsterdam: Benjamins, p. 51-78.

Couperus, Louis. 1906. Van oude menschen, de dingen die voorbij gaan. Amsterdam: Veen.

Grunberg, Arnon. 2003. De asielzoeker. Amsterdam: Nijgh & Van Ditmar.

E-ANS, http://ans.ruhosting.nl

Fagel, Suzanne. 2010. ‘Gruwelen met Grunberg, Een stilistische analyse van tijd en aspect in De asielzoeker’, TNTL, 126:3, p. 242-263.

Fagel, Suzanne. 2011. ‘Arnon Grunberg – De asielzoeker’, in: Lexicon van literaire werken. 92ste aanvulling.

Fagel, Suzanne, Ninke Stukker & Loes van Andel. 2012. ‘Hoe telbaar is stijl? Een kwantitatieve analyse van observatie en participatie in de stijl van Arnon Grunberg’, Nederlandse letterkunde, 17:3, p. 178-203.

Fleischman, Suzanne. 1990. Tense and narrativity. From Medieval performance to modern fiction. London: Routledge.

Klein, Wolfgang. 1994. Time in language. London: Routledge.

Kussendrager, Nico, Dick van der Lugt & Ben Rogmans. 1992. Basisboek journalistiek, Achtergronden, genres, vaardigheden. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Langacker, Ronald. 1990. ‘Subjectification’, Cognitive linguistics, 1:1, p. 5-38.

Onrust, Margreet, Arie Verhagen & Rob Doeve. 1993. Formuleren. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Simpson, Paul. 1993. Language, Ideology and Point of View. London/New York: Routledge.

Stukker, Ninke. 2013. ‘Genre, grammar, and the context-dependency of time marker’s functions’. Prepaper ICLC-12, June 23-28. Edmonton: University of Alberta.

 

Suzanne Fagel (1979) bereidt een proefschrift voor over De stijl van gewoon proza, waarin de stijl van onder meer Jan Arends en Maarten Biesheuvel, Arnon Grunberg, Renate Dorrestein en Hafid Bouazza met een combinatie van taalkundige en letterkundige middelen onder de loep wordt genomen. Zij werkte van 2007-2013 als promovendus en docent aan de Universiteit Leiden en is nu docent Communicatieve vaardigheden aan de Hogeschool Rotterdam.