In het Filter-nummer over ‘groen vertalen’ of ecovertalen (Filter 31:3) duikt geregeld een motief op dat even intrigerend, ja spannend als raadselachtig is. Het is verspreid over verschillende bijdragen, wat erop wijst dat het een kenmerk van het ecovertalen is en, als zulks, wellicht ook een aspect van het vertalen tout court. Telkens wordt er een relatie gelegd tussen ecologische opmerkzaamheid en vertalen. Waarover gaat het precies?
In de inleiding wordt met sympathie gesproken over een ‘dieper doordringen in het landschap en de natuur, ernaar luisteren, ze niet louter als decor of instrument zien maar in hun eigen hoedanigheid’. Er wordt verwezen naar ‘mycologen, dendrochronologen en allerhande natuur- en klimaatwetenschappers’ die ‘proberen de manier waarop schimmels communiceren of bomen via hun jaarringen een ecologische en geologische geschiedenis vertellen te “vertalen”’. In de voetnoot bij deze passage wordt de dendrochronologe Valerie Trouet geciteerd: ‘Door het verhaal van de bomen te vertalen, hebben we de horizonten van de geschiedenis verder teruggedreven.’ De Zwitserse landschaps- en geluidskunstenaar Ludwig Berger probeert het geluid van smeltende gletsjers te registreren, dat voor mensen onhoorbaar is. De alinea sluit af met de opmerking: ‘Of de natuur en materie om ons heen nu vermenselijkt worden of niet, het creëren van een existentialistisch-esthetische ervaring door intersoortelijke en/of intertalige vertaling lijkt ons een stap in de juiste richting in de totstandkoming van een dieper ecologisch besef.’ Iets verder wordt dat ecologisch besef met de rol, om niet te zeggen de opgave, van de vertaler verbonden: ‘De urgentie om te handelen neemt toe, en daar moeten we ons ook in onze rol van vertaler bewust van zijn.’ Die urgentie wordt vervolgens in verband gebracht met bekende vraagstukken uit de vertaalpraktijk, bijvoorbeeld of een vertaler in zijn tekst mag ‘ingrijpen’.